ECLI:NL:GHARL:2013:4825

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
21-003738-13 5-7-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake nader onderzoek in de strafzaak tegen verdachte Baflo

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een tussenarrest in het hoger beroep van de verdachte, die in eerste aanleg door de rechtbank Noord-Nederland was veroordeeld. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 5 maart 2013. Tijdens de zitting op 21 juni 2013 heeft de verdediging verschillende onderzoekswensen geuit, waaronder een verzoek tot nader multidisciplinair onderzoek door een onafhankelijke psychiater en psycholoog, en een experimenteel onderzoek naar de effecten van paroxetine op de verdachte. Het hof heeft de verzoeken van de verdediging beoordeeld in het licht van de eisen van een eerlijke procesvoering. Het hof oordeelt dat de verzoeken tot nader gedragskundig onderzoek moeten worden toegewezen, gezien de tegenstrijdige conclusies in de deskundigenrapporten over de toerekenbaarheid van de verdachte. Het hof heeft besloten om prof. dr. G.F. Koerselman en prof. dr. F.A.M.M. Koenraadt te benoemen als deskundigen voor dit onderzoek. Het verzoek om onderzoek naar de gevolgen van paroxetinegebruik is echter afgewezen, omdat het hof van mening is dat de gebrekkige gronden van het verzoek niet voldoende zijn om een nieuw deskundigenonderzoek te rechtvaardigen. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor verdere behandeling en het onderzoek zal binnen drie maanden worden hervat op een nog nader te bepalen zitting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003738-13
Uitspraak d.d.: 5 juli 2013
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 5 maart 2013 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven en verblijvende te [verblijfplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 juni 2013, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaten-generaal, verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. van Linde, naar voren is gebracht.
De beslissing op de onderzoekswensen
Bij tijdig ingediend appelschriftuur van 28 maart 2013 heeft de verdediging een aantal onderzoekswensen geformuleerd. Gelet daarop en op de schriftelijk onderbouwde toelichting van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juni 2013, luiden de onderzoekswensen van de verdediging - zakelijk weergegeven - als volgt:
(1) Een nader multidisciplinair onderzoek door een onafhankelijke psychiater en een psycholoog dan wel, voor het geval het hof dat verzoek mocht afwijzen, het horen van alle betrokkenen bij het stafoverleg van het Pieter Baan Centrum (verder: PBC) als getuigen. Bij afwijzing van het primaire verzoek dienen ook de geluidsopnames van de zitting van de rechtbank van 8 februari 2013 te worden beluisterd of dient deskundige G.B. van de Kraats ter zitting in hoger beroep wederom te worden gehoord.
(2) Een experimenteel onderzoek naar het effect van vermindering van de toediening van paroxetine op verdachte.
Ten aanzien van de gedane verzoeken stelt het hof voorop dat de eis van een eerlijke procesvoering kan meebrengen dat, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak, aan verzoeken tot aanvullend of nieuw deskundigenonderzoek gevolg moet worden gegeven. Daarbij kan - zo blijkt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. Hoge Raad 8 februari 2005, LJN: AR7228) - worden gedacht aan onder meer:
) de gronden waarop het verzoek steunt,
) het belang van het gevraagde tegenonderzoek in het licht van bijvoorbeeld de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat,
) de omstandigheid dat het verzoek is gedaan op een zodanig tijstip dat zo'n onderzoek nog mogelijk is, en
) de omstandigheid dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan.
Nader gedragskundig onderzoek
Door geen van de procesdeelnemers wordt weersproken dat in het strafdossier deskundigenrapporten bevinden die in onderling verband beschouwd opvallen door elkaar tegensprekende conclusies met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte ten aanzien van de aan hem verweten gedragingen. Wel bestaat verschil van mening tussen het openbaar ministerie en de verdediging over de vraag in hoeverre de conclusies van het PBC-rapport worden gedragen door de inhoud van het verrichte onderzoek.
Naar het oordeel van het hof brengt de eis van een eerlijke procesvoering met zich mee dat het verzoek van de raadsman om een nader multidisciplinair gedragskundig onderzoek dient te worden toegewezen.
Ten aanzien van de te benoemen deskundigen wenst het hof te worden voorgelicht door prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater, en prof. dr. F.A.M.M. Koenraadt, psycholoog, beiden deskundig op het gebied van forensische psychiatrie respectievelijk psychologie.
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris teneinde Koerselman en Koenraadt te benoemen tot deskundigen en opdracht te geven tot het uitbrengen van een schriftelijk verslag aan het hof. Bij aanvaarding van de opdracht door de deskundigen zullen deze het complete strafdossier (daaronder begrepen alle deskundigenverslagen) ter beschikking worden gesteld. De deskundigen dienen verdachte zelf te onderzoeken. Bij dit onderzoek en het opstellen van hun verslag dienen de deskundigen de bevindingen en conclusies in de reeds uitgebrachte schriftelijke verslagen en de op de verschillende zittingen van de rechtbank afgelegde deskundigenverklaringen uitdrukkelijk te betrekken.
In het geval dat door onvoorziene omstandigheden Koerselman en/of Koenraadt de opdracht niet kan/kunnen aanvaarden, dient de rechter-commissaris het hof hiervan op de hoogte te stellen opdat het hof hier nader over kan beslissen.
Onderzoek naar gevolgen paroxetinegebruik op verdachte
Het door verdediging gedane verzoek betreft in wezen niet een tegenonderzoek, maar een nieuw (deskundigen)onderzoek.
Het gevraagde onderzoek kan onmogelijk onder (bijna) gelijke of vergelijkbare condities worden uitgevoerd als die voor verdachte golden in de dagen voorafgaande aan de ten laste gelegde feiten en op de dag zelf, onder andere vanwege de hoge mate van stress ten gevolge van de definitieve afwijzing van zijn asielaanvraag. Tegen die achtergrond is het naar het oordeel van het hof niet vast te stellen op basis van welke variabelen een dergelijk onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. De enige parameter die met een redelijke mate van zekerheid objectief vastgesteld kan worden is de hoeveelheid paroxetine die verdachte enige tijd na de ten laste gelegde gedragingen in zijn bloed had.
Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat, vanwege de gebrekkige gronden waarop het verzoek tot nader wetenschappelijk onderzoek steunt - waardoor op voorhand grote vraagtekens kunnen worden gesteld aan de overtuigende kracht van eventuele onderzoeksresultaten - het verzoek dient te worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Wijst
het verzoek om nader gedragskundig onderzoek.
Bepaalt dat het onderzoek binnen drie maanden zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Verwijst de zaak naar de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, ter fine als voormeld.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte en aan de benadeelde partij.
Beveelt de oproeping van de slachtoffers en nabestaanden van de slachtoffers tegen het nog nader te bepalen tijdstip.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 5 juli 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.