ECLI:NL:GHARL:2013:4775

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
CR 200.123.367-01 27-6-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in zaak van stiefvader veroordeeld voor seksueel misbruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige]. De moeder, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 11 december 2012 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige werd verlengd. De moeder gelooft in de onschuld van haar stiefvader, die onherroepelijk is veroordeeld voor seksueel misbruik van de minderjarige en zijn zus. De WSJ, geïntimeerde, heeft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aangevraagd, wat door de kinderrechter is toegewezen. Het hof heeft de zaak behandeld op 28 mei 2013, waarbij de moeder en de stiefvader aanwezig waren, evenals de gezinsvoogd van de WSJ. De raad heeft niet ter zitting verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige een kwetsbare jongen is met een verstandelijke beperking en dat er sprake is van onveilige hechting en trauma's. De moeder heeft aangegeven dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen, maar het hof oordeelt dat de veiligheid van de minderjarige thuis niet kan worden gegarandeerd. De onherroepelijke veroordeling van de stiefvader voor seksueel misbruik is leidend in deze zaak. Het hof heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 27 juni 2013
Zaaknummer 200.123.367
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikkingin de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
de moeder,
advocaat mr. I.V. Nagelmaker,
kantoorhoudende te Almere,
tegen

de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

kantoorhoudende te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de WSJ.
Belanghebbende:

[de stiefvader],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de stiefvader.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 11 december 2012 (zaaknummer 96211 / FA RK 12-3142) heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige]), geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats], met ingang van 28 december 2012 verlengd voor de duur van één jaar.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 6 maart 2013, heeft de moeder
verzocht de beschikking van 11 december 2012 te vernietigen voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft en (naar het hof begrijpt:) het inleidend verzoek daartoe van de WSJ alsnog af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 26 april 2013, heeft de WSJ het verzoek bestreden en verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van een brief van 23 april 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) met daarbij gevoegd het Rapport Raadsonderzoek civiele zaken van 19 december 2012. Ook heeft het hof kennisgenomen van een -op verzoek van de griffier- op 27 mei 2013 gezonden
e-mail van de WSJ met daarbij gevoegd het indicatiebesluit. De bijbehorende brief van 28 mei 2013 met daarbij nogmaals het indicatiebesluit is op 29 mei 2013 bij het hof ingekomen.
Op 28 mei 2013 is [de minderjarige] voorafgaand aan de zitting gehoord door een raadsheer-commissaris.
Ter zitting van 28 mei 2013 is de zaak behandeld. De moeder is verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van haar advocaat, te weten mr. F. Tosun, alsmede de stiefvader en namens de WJS de gezinsvoogd [gezinsvoogd]. De gezinsvoogd heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.
De raad is met kennisgeving daarvan bij brief van 17 mei 2013 niet ter zitting verschenen.
Het hof heeft eerst na afloop van de mondelinge behandeling ontvangen een brief met bijlagen van 24 mei 2013 van mr. Tosun. Het hof heeft geen kennis genomen van deze stukken nu deze stukken buiten de termijn als bedoeld in artikel 1.4.4 van het Procesreglement zijn binnengekomen en het hof mr. Tosun hiertoe niet in de gelegenheid heeft gesteld.
De beoordeling
De feiten
1.
Uit de affectieve relatie van de moeder en de heer [de vader] (hierna: de vader) zijn [de minderjarige] en de inmiddels meerderjarige [kind 2] geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige].
2.
De vader en de moeder zijn in 1999 uit elkaar gegaan. Sinds 2006 woont de moeder samen met de stiefvader. De stiefvader heeft een minderjarige dochter [kind 3] (geboren in 2006). De vader van [de minderjarige] is al lange tijd buiten beeld en zijn verblijfplaats is onbekend.
3.
[de minderjarige] staat sinds 28 december 2009 onder toezicht van de WSJ en verblijft op basis van een machtiging daartoe van de kinderrechter sinds 26 maart 2010 in een gezinshuis van de Stichting J.P. van den Bent.
4.
De WSJ heeft de rechtbank op 22 november 2012 verzocht zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht met één jaar te verlengen. De moeder heeft zich daartegen mondeling verweerd.
5.
Bij de beschikking waarvan beroep zijn de verzoeken van de WSJ toegewezen. De moeder is het niet eens met deze beslissing voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd.
6.
De raad heeft inmiddels de rechtbank verzocht de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over [de minderjarige]. De behandeling van dit verzoek heeft nog niet plaatsgevonden.
De beoordeling
7.
De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
8.
De moeder is van mening dat zij [de minderjarige] alles kan bieden wat hij nodig heeft en een uithuisplaatsing niet noodzakelijk is. In positieve zin heeft zij voortgang gegeven aan haar leven en zij staat open voor elke vorm van hulpverlening.
9.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken van gronden die een voortzetting van de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk maken.
10.
[de minderjarige] is een kwetsbare jongen met een verstandelijke beperking. Er is sprake van een onveilige hechting en trauma’s. Hij heeft veel behoefte aan duidelijkheid, structuur, een consequente benadering en een prikkelarme setting. Ook de moeder en de stiefvader hebben beiden beneden gemiddelde cognitieve mogelijkheden. In het verleden zijn diverse vormen van hulpverlening ingezet, welke hulpverlening moeilijk is verlopen en waarbij onvoldoende voortuitgang is geboekt.
11.
De (directe) aanleiding voor de uithuisplaatsing in 2010 van [de minderjarige], maar overigens ook van zijn zus [kind 2] en stiefzusje [kind 3], is gelegen in (een) aangifte(n) seksueel misbruik gepleegd door de stiefvader. De stiefvader is daarop veroordeeld voor seksueel misbruik van [de minderjarige] en [kind 2] en heeft hiervoor langere tijd gedetineerd gezeten. De moeder gelooft de aanvankelijk door [de minderjarige] afgelegde verklaringen dat hij en zijn zus seksueel misbruikt zijn door de stiefvader niet en is, met de stiefvader, van mening dat de stiefvader ten onrechte is veroordeeld.
12.
Voor het hof is echter deze -onherroepelijke- veroordeling leidend met als gevolg dat het hof reeds hierom van oordeel is dat er in dezen een noodzaak tot uithuisplaatsing bestaat omdat de veiligheid van [de minderjarige] thuis onvoldoende kan worden gegarandeerd. Het hof ziet zich hierin bevestigd door de resultaten van het NIFP onderzoek van de stiefvader, zoals weergegeven in het plan van aanpak ondertoezichtstelling van 20 november 2012. In dat onderzoek is geconcludeerd dat bij de stiefvader sprake is van pedofilie waarbij de stiefvader zich aangetrokken voelt tot beide seksen. Daarbij wordt de stiefvader omschreven als een emotioneel onrijpe, egocentrische, nerveuze gespannen man met een grote sociale angst. Zijn vermogen tot zelfreflectie wordt beoordeeld als zeer gering tot nihil. Ook wordt aangegeven dat sprake is van pervasieve/narcistische trekken. In de visie van het NIFP is de stiefvader slecht behandelbaar en wordt (mede hierom) geadviseerd de uithuisplaatsing van de kinderen te continueren. Ook de Reclassering heeft aangegeven dat hulp in de opvoedsituatie van de kinderen niet aan te raden is omdat de stiefvader niet leerbaar is.
13.
Bij gebreke aan andere gegevens gaat het hof voorbij aan de stelling van de moeder (en de stiefvader) dat de bevindingen van het NIFP en de Reclassering niet juist zijn. De moeder (en de stiefvader) hebben hun stelling dienaangaande onvoldoende onderbouwd. De moeder verwijst weliswaar naar andere onderzoeken waaruit een ander beeld zou blijken, maar deze onderzoeken zijn niet door haar overgelegd. Ook heeft het hof geen aanleiding om te veronderstellen dat de moeder (en de stiefvader) wel leerbaar zijn. De enkele - evenmin onderbouwde - stelling van de moeder ter zitting dat zij psychologie studeert en een IQ van 122 heeft, is daarvoor onvoldoende.
14.
Gelet op het voor overwogene leidt het feit dat de thuissituatie van de moeder - al ware dat zo- is verbeterd, niet tot een ander oordeel. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter,
A. W. Beversluis en S. Rezel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 juni 2013 in het bijzijn van de griffier.