ECLI:NL:GHARL:2013:4763

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
CR 200.119.428-01 25-6-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de onderbewindstelling van goederen van een rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de goederen van de rechthebbende. De rechtbank Groningen had eerder op 10 december 2012 een bewind ingesteld over de goederen van de rechthebbende, waarbij [belanghebbende 7] als bewindvoerder was benoemd. De rechthebbende, die het niet eens was met deze beslissing, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het bewind te beëindigen. De geïntimeerde heeft het verzoek bestreden en verzocht om de rechthebbende niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel.

Tijdens de zitting op 28 mei 2013 is de zaak behandeld, waarbij de rechthebbende werd bijgestaan door zijn advocaat, en ook belanghebbenden aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Dit werd onderbouwd door getuigenissen en bewijsstukken die aantoonden dat de rechthebbende niet adequaat omging met zijn financiële verplichtingen, wat leidde tot onnodige kosten en problemen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de rechthebbende niet in staat is om zijn financiële zaken zelfstandig te beheren, en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De rechthebbende had ook een aantal grieven ingediend, waaronder de aanwezigheid van de bewindvoerder tijdens de zitting in eerste aanleg, maar het hof oordeelde dat dit geen reden was om aan te nemen dat de kantonrechter vooringenomen was. De beslissing van het hof bevestigt de noodzaak van het bewind en de rol van de bewindvoerder in het beschermen van de belangen van de rechthebbende.

Uitspraak

Beschikking d.d. 25 juni 2013
Zaaknummer 200.119.428
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikkingin de zaak van
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
hierna te noemen:
de rechthebbende,
advocaat mr. O.M.M. Philips,
kantoorhoudende te Haren,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat mr. H.K. Beek,
kantoorhoudende te Zwolle.
Belanghebbenden:

1.[de echtgenote],

wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen:
de echtgenote,

2.[belanghebbende 1],

wonende te [woonplaats 3],
hierna te noemen:
[belanghebbende 1],

3.[belanghebbende 2],

wonende te [woonplaats 4],
hierna te noemen:
[belanghebbende 2],

4.[belanghebbende 3],

wonende te [woonplaats 5],
hierna te noemen:
[belanghebbende 3],

5.[belanghebbende 4],

wonende te [woonplaats 6],
hierna te noemen:
[belanghebbende 4],

6.[belanghebbende 5],

wonende te[woonplaats 7],
hierna te noemen:
[belanghebbende 5],

7.[belanghebbende 6],

wonende te [woonplaats 8],
hierna te noemen:
[belanghebbende 6],

8.[belanghebbende 7],

gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen:
[belanghebbende 7].
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 10 december 2012 (zaaknummer 558808 / BM VERZ 12-5426) heeft de rechtbank Groningen een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende en [belanghebbende 7] tot bewindvoerder benoemd.
Het geding in hoger beroep
Het hof merkt vooraf op dat het zich uit oogpunt van leesbaarheid genoodzaakt ziet de kinderen van de rechthebbende in deze beschikking met hun voornaam aan te duiden in plaats van met initialen en achternaam.
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 2 januari 2012, heeft de rechthebbende verzocht de beschikking van 10 december 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende het ingestelde bewind over de goederen die aan hem (zullen) toebehoren met ingang van de datum van de beschikking van het hof te beëindigen en [belanghebbende 7] op te dragen ten overstaan van de kantonrechter te Groningen rekening en verantwoording af te leggen, althans zodanige beslissing te nemen als het hof vermoge te behagen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 20 februari 2013, heeft [geïntimeerde] het verzoek bestreden en verzocht de rechthebbende in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit appel af te wijzen als zijnde ongegrond en de beschikking van 10 december 2012, eventueel onder verbetering van de gronden, te bekrachtigen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder:
  • een brief van 28 januari 2013 met bijlage van mr. Philips;
  • een faxbericht van 28 januari 2013 met bijlagen van mr. C.H.J. van der Maas, een kantoorgenoot van mr. Philips;
  • een faxbericht van 31 januari 2013 met bijlage van mr. Van der Maas;
  • een brief van 15 mei 2013 met bijlagen van mr. Philips;
  • een brief van 16 mei 2013 met bijlage van mr. Philips;
  • een faxbericht van 24 mei 2013 met bijlage van mr. Philips;
  • een faxbericht van 24 mei 2013 met bijlage van mr. Philips (eveneens binnengekomen per brief) en
  • een faxbericht van 27 mei 2013 met bijlagen van mr. Beek (eveneens binnengekomen per brief).
Ter zitting van 28 mei 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen bijgestaan door hun advocaten, de echtgenote, [belanghebbende 7], vertegenwoordigd door
[A] en [B], en [belanghebbende 1].
Ter zitting is gebleken dat [belanghebbende 4] zich wegens een misverstand bij de rechtbank Groningen had gemeld voor de zitting in plaats van bij het hof. Hij heeft verzocht zijn mening per brief alsnog kenbaar te mogen maken. Dit verzoek is afgewezen daar hij wel op de correcte manier was opgeroepen voor de zitting.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Bij verzoekschrift van 8 september 2012, bij de rechtbank binnengekomen op
18 september 2012, heeft [geïntimeerde] de rechtbank verzocht een bewind in te stellen over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende.
2. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kantonrechter beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". De rechthebbende heeft hiertegen appel ingesteld.

De overwegingen

3. Indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, kan de rechter op grond van artikel 1:431 lid 1 BW een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
4. De rechthebbende is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat hij als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. In hoger beroep deelt [belanghebbende 1] dit standpunt en betwist [geïntimeerde] dit.
5. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De rechthebbende heeft gedurende een periode van ongeveer twee jaar voorafgaand aan de onderbewindstelling hulp bij zijn financiële administratie heeft gehad van de heer [C], van Humanitas Haren. Reeds op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat de rechthebbende niet in staat was zijn financiële administratie geheel zelfstandig te voeren. Met hulp van [C] heeft de rechthebbende ten aanzien van diverse lasten toestemming tot automatische incasso gegeven. Zoals door [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep verklaard en door de rechthebbende niet, althans onvoldoende bestreden, is echter gebleken dat hij diverse andere rekeningen niet met voortvarendheid en/of op de juiste wijze heeft betaald, hetgeen meermalen tot - onnodige - incassokosten heeft geleid. Zo is ter zitting het voorbeeld ter sprake gekomen van de oorspronkelijk lage nota van een fietsreparatie die, door nalatigheid van de rechthebbende inde betaling daarvan, uiteindelijk tot een vele malen hogere rekening heeft geleid. Ook inzake de voldoening van de kosten voor de huur van (ziekenhuis)bedden heeft de rechthebbende - wat er ook zij van de totstandkoming van die huur - niet adequaat gereageerd, waardoor ook die nota tot onnodig hoge kosten heeft geleid. Al met al is duidelijk geworden dat de rechthebbende niet in staat is de rekeningen die hij (buiten de automatische incasso's) dient te voldoen, adequaat te behandelen, waardoor deze onnodig verhoogd worden en zelfs tot incassokosten (kunnen) leiden. Een en ander wordt ook bevestigd door de inhoud van de e-mail van de heer [C] van 17 oktober 2012. Overigens bieden ook de automatische incasso's onvoldoende garantie dat de financiële zaken van de rechthebbende op de juiste wijze worden afgehandeld, nu hij zulke machtigingen te allen tijde weer kan intrekken, wat in het verleden - bijvoorbeeld met de machtiging die aan Zinn was afgegeven - is gebeurd. Ook met de (vrijwillige) hulp van [C] was de rechthebbende derhalve niet in staat ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen.
6. Daarnaast is het volgende van belang. Ter zitting van het hof is gebleken dat de rechthebbende, nadat het bewind over zijn goederen was ingesteld, een groot bedrag van de gezamenlijke spaarrekening die op naam van hem en zijn echtgenote staat heeft opgenomen en dat hij dit bedrag - overigens met medeweten van [belanghebbende 1] - contant in huis bewaart. Hij heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan omdat hij het niet eens is met het ingestelde bewind. Naar het oordeel van het hof neemt de rechthebbende hierdoor grote risico's met zijn spaargeld en getuigt dit niet van het behoorlijk waarnemen van zijn financiële belangen. Dit klemt te meer nu vast is komen te staan dat de reguliere maandelijkse inkomsten van de rechthebbende, te weten een AOW-uitkering en een klein pensioen, onvoldoende zijn om de kosten van zijn levensonderhoud te dekken, in het bijzonder de huur van zijn woning van € 1.079,- per maand. Daarnaast dient dit spaargeld ook ten behoeve van (extra) uitgaven voor de echtgenote van de rechthebbende, zoals de aankoop van kleding. Ter zitting van het hof heeft de rechthebbende de indruk gemaakt zich niet bewust te zijn van dit risico en zijn verklaringen aldaar ondersteunen de vaststelling dat hij rekeningen, wanneer die hem niet aanstaan, niet adequaat zal behandelen.
7. Het hof acht op grond van het voorgaande voldoende aannemelijk geworden dat de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand thans niet in staat ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Een onderzoek door een deskundige, dan wel het horen van de huisarts van de rechthebbende, zoals ter zitting van het hof voorgesteld, acht het hof voor de te nemen beslissing dan ook niet noodzakelijk.
8. [belanghebbende 1] heeft ter zitting nog verklaard dat zij de rechthebbende thans helpt en ook in de toekomst wil helpen met zijn financiële administratie. Voor zover zij daarmee heeft bedoeld aan de orde te stellen wie in dit geval bewindvoerder zou moeten zijn, stelt het hof vast dat zij geen verzoek heeft gedaan om haar als bewindvoerder te benoemen, zodat daar reeds om die reden geen beslissing op hoeft te volgen en het hof deze stelling verder onbesproken kan laten.
9. De rechthebbende heeft een grief gericht tegen het feit dat de bewindvoerder al uitgenodigd was om aanwezig te zijn op de zitting in eerste aanleg. De rechthebbende is van mening dat dit er op zijn minst de schijn van geeft dat het oordeel van de kantonrechter al voorafgaand aan de zitting was bepaald.
1. Naar het oordeel van het hof is het niet ongebruikelijk dat een eventueel te benoemen bewindvoerder uit praktische overwegingen al ter zitting in eerste aanleg aanwezig is. Dit geeft naar het oordeel van het hof geen enkele reden om te veronderstellen dat de kantonrechter vooringenomen was. Door het bijwonen van de zitting kan de (eventuele) bewindvoerder voortvarender te werk gaan in het geval er daadwerkelijk bewind wordt ingesteld.
1. Overigens merkt het hof op dat het hoger beroep er mede toe dient eventuele omissies en fouten, in eerste aanleg begaan, te herstellen. Om die reden heeft de belanghebbende geen belang bij de bespreking van zijn klacht dat de kantonrechter de door hem op 3 december 2012 nagezonden stukken niet in zijn oordeel heeft betrokken, nu deze stukken thans onderdeel uitmaken van het procesdossier in hoger beroep, wat er overigens van die klacht ook zij.
Slotsom
1. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter,
M.P. den Hollander en S. Rezel, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 juni 2013 in bijzijn van de griffier.