In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen. De moeder, appellante, had in eerste aanleg verzocht om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kinderen, die onder toezicht stonden van Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ). De kinderrechter had eerder op 29 maart 2013 de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar de moeder was het hier niet mee eens en ging in beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, sinds hun scheiding, niet in staat zijn om een veilige en stabiele opvoedingssituatie voor de kinderen te bieden. De kinderen zijn opgevangen in crisispleeggezinnen na een incident op 9 maart 2013, waarbij beide ouders niet in staat waren om voor hen te zorgen. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de opvoedingssituatie en de zorgen die er waren over de emotionele en fysieke verzorging van de kinderen. De moeder vertoonde signalen van overspannenheid en er was onvoldoende zicht op haar vermogen om voor de kinderen te zorgen.
Het hof heeft geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De moeder had onvoldoende probleembesef en de vader was niet in staat om zorg te dragen voor de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die momenteel in een veilige omgeving verblijven.