In deze zaak gaat het om de vaststelling van de waarde van onroerende zaken die zijn verontreinigd met bodemverontreiniging. De belanghebbende, eigenaar van twee woningen aan [a-straat 1 en 2] te [Q], heeft bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Utrecht vastgestelde WOZ-waarden van € 369.000 per woning, die later door de rechtbank zijn verlaagd naar € 326.000. De belanghebbende stelt dat de woningen onverkoopbaar zijn door de ernstige bodemverontreiniging en dat de waarde negatief zou moeten zijn. De heffingsambtenaar daarentegen betoogt dat de woningen verkoopbaar zijn en dat de waarden niet te hoog zijn vastgesteld. Het Hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verontreiniging bij de waardebepaling. Het Hof oordeelt dat de vastgestelde waarden van € 326.000 niet te hoog zijn en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat de woningen onverkoopbaar zijn en de heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de verontreiniging geen wezenlijk effect heeft op de verkoopbaarheid van de onroerende zaken. De uitspraak van het Hof is openbaar gemaakt op 2 juli 2013.