ECLI:NL:GHARL:2013:4666

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
200.096.340
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding als gevolg van waardedaling van melkquotum in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep inzake de schadevergoeding als gevolg van de waardedaling van een melkquotum. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A. Bos, had een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Koelman. De procedure volgde op een eerder tussenarrest van 22 januari 2013, waarin het hof partijen de gelegenheid had gegeven om zich uit te laten over de schade en de voorlopige berekening van het hof. De appellante diende een nieuwe berekening van haar schade in, waarbij zij de waarde van het melkquotum in 1996 en 2001 op een iets hoger bedrag vaststelde dan eerder was berekend. De geïntimeerde betwistte deze berekening niet, maar voerde wel aan dat het hof in een eerder arrest al had geoordeeld over de schadevergoeding en wettelijke rente. Het hof oordeelde dat dit verweer niet toelaatbaar was in het huidige stadium van het geding, omdat het in strijd was met de tweeconclusiesregel die in hoger beroep geldt.

Het hof concludeerde dat de vordering van de appellante toewijsbaar was, zoals geformuleerd in haar conclusie van repliek. De door de appellante berekende wettelijke rente tot de dag van de inleidende dagvaarding werd door de geïntimeerde niet betwist. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank Assen en deed opnieuw recht, waarbij de geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 33.736,88 aan de appellante, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd de geïntimeerde veroordeeld in de kosten van beide instanties en de kosten van het door de appellante gelegde conservatoir beslag. Het arrest werd uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.096.340
(zaaknummer rechtbank 65687)
arrest van de pachtkamer van 2 juli 2013
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. A.A. Bos,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R. Koelman.

1.Het verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding tot aan het arrest van 22 januari 2013 (hierna: het tussenarrest), verwijst het hof naar dat arrest.
1.2
Het vervolg van de procedure blijkt uit:
■ de akte na tussenarrest van [appellante];
■ de antwoordakte van [geïntimeerde].
1.3
Vervolgens hebben partijen andermaal de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Voortgezette motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Bij het tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de grootte van het met de schade te verrekenen voordeel en de voorlopige berekening van het hof. Bovendien heeft het hof aan [appellante] opgedragen om haar schade opnieuw te berekenen. Zie het tussenarrest onder 3.23.
2.2
Bij haar akte onderschrijft [appellante] de berekening van het hof dat uit moet worden gegaan van een melkquotum in 1996 en 2001 van 35.142,51 kg in plaats van 35.517 kg. Niettemin berekent [appellante] de waarde van het melkquotum in 1996 en 2001 thans niet op een lager bedrag dan eerder (€ 64.169,24, productie 4 bij inleidende dagvaarding) maar op een iets hoger bedrag (€ 64.204,88). De verklaring daarvoor is dat de eerdere berekening uitging van een lager aantal kilogrammen in 1996 en 2001 dan 35.142,51 kg, namelijk 35.123 kg. De nadere berekening van [appellante] is door [geïntimeerde] niet betwist.
2.3
[appellante] heeft bij haar akte haar vordering naar aanleiding van de bedoelde berekening vermeerderd. Deze eisvermeerdering is in dit stadium van het geding niet toelaatbaar in verband met de zogenaamde tweeconclusiesregel zoals die in hoger beroep geldt. Het hof verwijst naar de arresten van de Hoge Raad van 19 juni 2009, LJN BI8771 en 23 september 2011, LJN BQ7064. Het hof zal dus recht doen op basis van de eis zoals die ten tijde van de memorie van grieven luidde.
2.4
Bij zijn antwoordakte onder 3 voert [geïntimeerde] aan dat het hof in zijn arrest van 29 mei 2007 reeds heeft geoordeeld over de schadevergoeding en wettelijke rente “wegens niet tijdig leveren”. Aldus ziet [geïntimeerde] eraan voorbij dat in het arrest van 29 mei 2007 niet de schade in verband met waardedaling van het quotum aan de orde was en ook niet de over deze schade verschuldigde wettelijke rente. Het hof verwijst naar zijn tussenarrest onder 3.3.
2.5
Bij zijn antwoordakte onder 4 beroept [geïntimeerde] zich tegenover de vordering van [appellante] op verjaring. Een dergelijk nieuw verweer is in dit stadium van het geding echter niet toelaatbaar in verband met de onder 2.3 bedoelde tweeconclusiesregel. Ten overvloede voegt het hof hieraan nog toe dat [geïntimeerde] ten onrechte ervan uitgaat dat [appellante] reeds in 1996 respectievelijk 2001 met de schade bekend was. Of het quotum in de periode tussen 1996 respectievelijk 2001 en het tijdstip van feitelijke verkoop (27 juni 2007) in waarde zou dalen, hing immers af van de ontwikkeling van de marktwaarde van melkquotum en stond niet reeds bij voorbaat vast. Bij een andere marktontwikkeling had die waarde ook gelijk kunnen blijven of stijgen.
2.6
De slotsom is dat toewijsbaar is de vordering van [appellante] zoals door haar geformuleerd bij conclusie van repliek (en vervolgens door haar tot en met de memorie van grieven gehandhaafd). De door [appellante] berekende wettelijke rente tot de dag van de inleidende dagvaarding (4 januari 2008) is door [geïntimeerde] niet betwist, afgezien van de kwestie van de ingangsdatum van het verzuim, dat bij het tussenarrest onder 3.14 is beslist.
2.7
Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep. De kosten aan de zijde van [appellante] gevallen begroot het hof wat betreft de eerste aanleg op € 85,44 voor explootkosten, € 1.430,— voor griffierecht (waarmee het totaal van de verschotten komt op € 1.515,44) en op € 1.158,— voor salaris van de advocaat (twee punten tarief III à € 579,—, namelijk één punt voor de inleidende dagvaarding en één punt voor de conclusie van repliek), en wat betreft het hoger beroep op € 85,98 voor explootkosten, € 1.010,— voor griffierecht (in totaal voor verschotten dus € 1.095,98) en op € 2.316,— voor salaris van de advocaat (twee punten tarief III à € 1.158,—, namelijk één punt voor de memorie van grieven, een half punt voor de akte uitlating producties en een half punt voor de akte na tussenarrest). Daarnaast zijn toewijsbaar de kosten van het door [appellante] gelegde conservatoir derdenbeslag, die het hof begroot op de deurwaarderskosten van het beslag à € 179,08, de kosten van de betekening van het beslag à € 72,34, alsmede € 579,— voor salaris van de advocaat voor het beslagrekest (in totaal dus € 830,42). [geïntimeerde] dient tevens de kosten van het incident in de procedure bij het toenmalige gerechtshof Leeuwarden te dragen, welke kosten het hof zal begroten op € 579,— (half punt tarief III à € 1.158,— per punt).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Assen, sector civiel recht, van 29 oktober 2008 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 33.736,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.515,44 voor verschotten en op € 1.158,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.095,98 voor verschotten en op € 2.316,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het door [appellante] gelegde conservatoir beslag ten bedrage van € 830,42;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incident bij het gerechtshof Leeuwarden ten bedrage van € 579,—;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, Th.C.M. Willemse en F.J.P. Lock en de deskundige leden ing. L.L.M. de Lorijn en mr. ing. H. Revoort, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2013.