ECLI:NL:GHARL:2013:4656

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
200.125.608
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en rechtsgeldigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarin de voorzieningenrechter had geoordeeld dat het ontslag op staande voet van [woonplaats] door Kone Deursystemen B.V. niet rechtsgeldig was. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter overgenomen en beoordeeld of het ontslag op staande voet terecht was gegeven. Kone had [woonplaats] op 28 november 2012 ontslagen vanwege het niet naleven van veiligheidsvoorschriften. Het hof oordeelt dat Kone voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag, en dat de persoonlijke omstandigheden van [woonplaats] niet opwegen tegen de ernst van de overtredingen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de gevraagde voorzieningen af, waarbij [woonplaats] wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen Kone op basis van het eerdere vonnis heeft betaald. Tevens wordt [woonplaats] in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.125.608
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht 856294)
arrest in kort geding van de derde kamer van 2 juli 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kone Deursystemen B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
appellante,
hierna: Kone,
advocaat: mr. G. Bloem,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te[woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [woonplaats],
advocaat: mr. A.J.M. Knoef.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 5 april 2013 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland (sector kanton, locatie Utrecht) tussen [woonplaats] als eiser en Kone als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 15 april 2013 (met grieven),
  • de memorie van antwoord,
  • de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.
2.3
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald (op één dossier).

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis van 5 april 2013.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, LJN: AE3437). In dit geval volgt het spoedeisend belang naar het oordeel van het hof uit de aard van de vordering. [woonplaats] heeft gesteld dat hij zich in een financieel moeilijke situatie bevindt nu hij noch salaris noch een uitkering ontvangt. Kone heeft dit niet betwist.
4.2
In dit geschil staat de vraag centraal of met het door Kone aan [woonplaats] gegeven ontslag op staande voet op 28 november 2012 de arbeidsovereenkomst tussen Kone en [woonplaats] rechtsgeldig is geëindigd. De kantonrechter is tot het voorlopig oordeel gekomen dat het bestaan van een dringende reden niet aannemelijk is geworden, zodat Kone [woonplaats] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. De kantonrechter heeft Kone bij wege van voorlopige voorziening veroordeeld [woonplaats] toe te laten tot de gebruikelijke werkzaamheden, alsmede tot betaling aan [woonplaats] van het overeengekomen loon, vermeerderd met maximaal 15% wettelijke verhoging over het thans achterstallige en opeisbare loon, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2013. Voorts is Kone veroordeeld in de proceskosten.
4.3
Tegen het hiervoor samengevatte oordeel van de kantonrechter richten zich de grieven van Kone. Met haar grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, legt Kone het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor. Kone stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestaan van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) niet aannemelijk is geworden, dat de kantonrechter ten onrechte het door Kone gevoerde veiligheidsbeleid heeft genuanceerd en voorts dat de kantonrechter de eerdere waarschuwingen aan [woonplaats] ten onrechte heeft aangemerkt als incidenten.
4.4
Het hof is, anders dan de voorzieningenrechter, van oordeel dat Kone het bestaan van een dringende reden voldoende aannemelijk heeft gemaakt en overweegt daartoe als volgt. Het hof stelt daarbij voorop dat bij de beantwoording van de vraag of de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen als dringend in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW hebben te gelden, mede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer moeten worden betrokken, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag voor hem zou hebben. Maar ook indien deze gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (HR 20 april 2012, LJN: BV9532).
4.5
Het hof overweegt dat aannemelijk is geworden dat het veiligheidsbeleid bij Kone een hoge prioriteit heeft, dat zij zwaarwegende betekenis toekent aan de naleving van de veiligheidsvoorschriften en dat zij de veiligheidsvoorschriften met grote regelmaat bij haar werknemers onder de aandacht brengt en toelicht. Zo heeft [woonplaats] op 15 oktober 2003 een memorandum ondertekend, bedoeld voor alle monteurs, waarin veiligheidsinstructies zijn opgenomen. Ook in het arbeidsvoorwaardenreglement van Kone wordt aandacht besteed aan persoonlijke beschermingsmiddelen en is voor operationele medewerkers de verplichting opgenomen een VCA-certificaat te behalen. [woonplaats] is VCA-gecertificeerd en Kone houdt in verband met deze certificering voor haar werknemers 8 tot 12 maal per jaar zogenaamde toolboxmeetings, waarin onder meer aandacht wordt besteed aan veiligheidsvoorschriften en persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarnaast heeft Kone aan [woonplaats] specifieke schriftelijke instructies verstrekt ten aanzien van in acht te nemen veiligheidsmaatregelen bij werkzaamheden voor Esso. Dat Kone een zwaarwegend belang heeft bij strikte handhaving van haar veiligheidsbeleid acht het hof eveneens aannemelijk, nu het risico op ernstig lichamelijk letsel voor de werknemer of voor derden evident is wanneer bij de werkzaamheden van een (storings)monteur, vaak in een industriële omgeving, geen veiligheidsvoorschriften worden nageleefd of persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt. [woonplaats] heeft dit belang van Kone overigens ook niet betwist.
4.6
[woonplaats] heeft gesteld dat de gevolgen van een ontslag voor hem ingrijpend zijn, omdat hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van zijn salarisbetalingen. Door het wegvallen van zijn inkomsten is hij in ernstige financiële problemen gekomen, mede omdat hij geen WW-uitkering krijgt en nog geen ander werk heeft. Gezien zijn leeftijd (51 jaar) zal het lastig zijn een gelijkwaardige baan te vinden, zo stelt [woonplaats]. Daarnaast wijst [woonplaats] erop dat hij, afgezien van een enkel incident, altijd goed heeft gefunctioneerd gedurende zijn dienstverband van meer dan 10 jaar.
4.7
Het hof overweegt dat van een ervaren medewerker als [woonplaats] mag worden verwacht dat hij de door zijn werkgever opgelegde veiligheidsvoorschriften in acht neemt. Het verweer van [woonplaats] dat hij op zaterdag 10 november 2012 simpelweg was vergeten een veiligheidsvest en helm te dragen is naar het oordeel van het hof onvoldoende steekhoudend in het licht van de schriftelijke waarschuwing die [woonplaats] kort daarvoor op 21 september 2012 van zijn werkgever had gekregen in verband met overtreding van veiligheidsvoorschriften in september 2012. Naar aanleiding van dit incident had het op de weg van [woonplaats] gelegen in het bijzonder aandacht te hebben voor de veiligheidsvoorschriften die hij in acht moest nemen, nu hij wist dat Kone aan deze veiligheidsvoorschriften groot belang hechtte en ook had aangekondigd te zullen overgaan tot het nemen van maatregelen bij overtreding daarvan. Naar aanleiding van het incident in september 2012 heeft Kone [woonplaats] immers geschorst voor de duur van twee dagen. Kone heeft toen in de hiervoor genoemde brief van 21 september 2012 aan [woonplaats] meegedeeld dat een volgende overtreding zou leiden tot onmiddellijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met hem. Naar het voorlopig oordeel van het hof doet het feit dat Kone hier de term ‘ontbinding’ gebruikt niet af aan het signaal van urgentie dat van deze brief uitgaat ten aanzien van naleving en handhaving van veiligheidsvoorschriften. De in deze brief gebruikte bewoordingen “onmiddellijke ontbinding” kunnen niet anders worden begrepen dan dat Kone het dienstverband met [woonplaats] per direct zou beëindigen wanneer [woonplaats] weer veiligheidsvoorschriften zou overtreden. Dat [woonplaats] zich realiseerde dat Kone belang hechtte aan naleving van de veiligheidsvoorschriften blijkt bovendien uit het feit dat [woonplaats] aanvankelijk heeft getracht te maskeren dat de verwonding die hij opliep in september 2012 het gevolg was van het niet dragen van de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen. [woonplaats] was, kortom, naar het voorlopig oordeel van het hof voldoende op de hoogte van zowel het belang dat Kone aan naleving van de veiligheidsvoorschriften hechtte als van eventuele maatregelen die konden volgen bij overtreding. Dat Kone haar beleid omtrent sanctionering niet op schrift heeft gesteld is niet van belang nu voldoende aannemelijk is geworden dat Kone een door haar gesignaleerde overtreding van de veiligheidsvoorschriften nooit onbesproken laat.
4.8
Eveneens van belang is het feit dat [woonplaats] bij zijn werkzaamheden op 10 november 2012 niet alleen heeft verzuimd voormelde persoonlijke beschermingsmiddelen te dragen, maar dat hij ook heeft nagelaten een (verkorte) werkvergunning af te geven. Met betrekking tot dit laatste verzuim heeft [woonplaats] desgevraagd per e-mail op 23 november 2012 aan zijn leidinggevende, de heer [A], te kennen gegeven dat hij geen ‘vergunning kleine werken Esso Enkhuizen’ heeft geschreven omdat hij toen ‘pissed off was omdat er een weekend Terschelling door zijn neus is geboord’. Zonder nadere toelichting, die [woonplaats] echter niet, althans, onvoldoende heeft gegeven, kan het hof hieruit niets anders opmaken dan dat [woonplaats] willens en wetens heeft nagelaten aan één van de hem bekende veiligheidsvoorschriften te voldoen.
4.9
Het verweer van [woonplaats], dat Kone de arbeidsovereenkomst niet onverwijld heeft opgezegd in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW, verwerpt het hof. Het staat niet ter discussie dat [woonplaats] op vrijdagavond 23 november 2012, buiten de reguliere kantooruren, aan zijn leidinggevende heeft gemeld dat hij geen (verkorte) werkvergunning had ingevuld. Kone heeft echter (onbetwist) gesteld dat zij [woonplaats] niet eerder dan op 28 november 2012 met de videobeelden van Esso kon confronteren, omdat zij hierover zelf pas net beschikte. Onder die omstandigheden acht het hof aannemelijk dat de gronden voor het ontslag van [woonplaats] pas op of rond 28 november 2012, na het zien van deze beelden, voor Kone in volle omvang duidelijk werden. Zij heeft toen – in overeenstemming met het beginsel van hoor en wederhoor – [woonplaats] direct met die beelden geconfronteerd en hem vervolgens op staande voet ontslagen. Het vereiste van een onverwijlde opzegging als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 staat daarom naar het voorlopig oordeel van het hof aan de rechtsgeldigheid van het ontslag van [woonplaats] wegens een dringende reden niet in de weg.
4.1
Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat Kone voldoende zwaarwegende redenen had om haar bedrijfsbeleid ten aanzien van veiligheid strikt te handhaven. [woonplaats] was van het bedrijfsbeleid omtrent veiligheid op de hoogte, wist dat dit daadwerkelijk werd gehandhaafd en heeft door zijn eigen handelwijze aanleiding gegeven tot een vertrouwensbreuk met zijn werkgever. De persoonlijke gevolgen die het ontslag voor [woonplaats] heeft, zijn leeftijd en de duur van het dienstverband wegen niet op tegen de aard en de ernst van de dringende reden en doen naar het voorlopig oordeel van het hof niet af aan de gerechtvaardigdheid daarvan.

5.De slotsom

5.1
De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De door [woonplaats] gevraagde voorzieningen worden alsnog afgewezen. [woonplaats] zal worden veroordeeld tot terugbetaling aan Kone van hetgeen Kone heeft voldaan uit hoofde van het vonnis van 5 april 2013.
5.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [woonplaats] in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Kone worden begroot op € 400,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x € 200,- ).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Kone worden begroot op
€ 759,71 aan verschotten (€ 76,71 voor dagvaarding en € 683,- voor griffierecht) en op
€ 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (3 punten x tarief II).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Utrecht van 5 april 2013 en doet opnieuw recht:
wijst de gevraagde voorzieningen alsnog af;
veroordeelt [woonplaats] tot terugbetaling van al hetgeen Kone aan [woonplaats] heeft voldaan uit hoofde van voornoemd vonnis van 5 april 2013;
veroordeelt [woonplaats] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Kone wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 400,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 759,71 voor verschotten en op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, E.B. Knottnerus en W. Duitemeijer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2013.