ECLI:NL:GHARL:2013:4569

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
200.110.481
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinder- en partneralimentatie volgens de nieuwe alimentatienormen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de berekening van kinder- en partneralimentatie na de ontbinding van het huwelijk van de betrokken partijen. De beschikking van de rechtbank Utrecht van 13 juni 2012, waartegen hoger beroep is ingesteld, heeft de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de afwijzing van haar verzoek om een bijdrage in haar levensonderhoud, terwijl de man, verweerder in het principaal hoger beroep, in incidenteel hoger beroep is gekomen tegen de hoogte van de vastgestelde kinderalimentatie.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen, de zorgverdeling over de kinderen en de behoefte van de kinderen aan financiële ondersteuning. De man heeft zijn inkomen en draagkracht betwist, terwijl de vrouw stelt dat haar inkomen onvoldoende is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft de inkomens van beide partijen beoordeeld en de behoefte van de kinderen vastgesteld op basis van de geldende alimentatienormen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de man per kind een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding moet betalen, met specifieke bedragen afhankelijk van de verkoop van de echtelijke woning. De verzoeken van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.110.481
(zaaknummer rechtbank Utrecht 312757)
beschikking van de familiekamer van 27 juni 2013
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. van Riet-Holst te Utrecht,
en
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Haverkort te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 13 juni 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 25 juli 2012;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
  • een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een aanvullend beroepsschrift;
  • een brief van mr. Van Riet-Holst van 4 maart 2013 met bijlagen, ingekomen op 5 maart 2013;
  • een brief van mr. Van Riet-Holst van 7 maart 2013 met bijlagen, ingekomen op 8 maart 2013.
2.2
Het hof Amsterdam heeft zich bij beschikking van 2 augustus 2012 onbevoegd verklaard te oordelen over de bestreden beschikking en de zaak, in de stand waarin deze zich bevond, verwezen naar het hof Arnhem.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 maart 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.4
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 2 november 2012 ontbonden door inschrijving van de bestreden beschikking.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [kind 1] (verder: [kind 1]), geboren op [geboortedatum] 1999;
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2001 en
  • [kind 3], geboren op [geboortedatum] 2003, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
De man, geboren op [geboortedatum] 1970, is alleenstaand. De man is directeur en enig aandeelhouder van [A] Beheer BV (Beheer BV). In 2011 genoot de man blijkens de eigen opgaaf in productie 10 bij het verweerschrift zelfstandige verzoeken echtscheiding een salaris van € 84.545,60, waarop een inkomensafhankelijke premie zorgverzekering van € 1.899,- per jaar is ingehouden. Beheer BV houdt 100% van de aandelen in [B] BV ([B]), 33,33 % van de aandelen in [C] BV ([C]), 33,33% van de aandelen in [D] BV en 8,33% in [E] BV. Uit de overgelegde jaarstukken van 2011 blijken de volgende cijfers (in euro’s):
[A] Beheer BV:
2010 2011
Omzet 90.706 90.706
Bedrijfskosten 105.297 96.868
Resultaat voor belasting -/- 22.569 7.504
Eigen vermogen -/- 38.793 -/- 31.289
[B] Info Systems BV:
2010 2011
Omzet 24.000 24.000
Inkoop en bedrijfskosten 7.086 6.860
Resultaat voor belasting 15.961 16.969
Eigen vermogen -/- 13.754 -/- 3.215
[C] BV
2010 2011
Omzet 1.787.899 1.944.068
Inkoop -/- 482.562 -/- 587.933
Kosten -/- 1.314.819 -/- 1.320.517
Resultaat voor belasting -/- 17.973 29.581
Eigen vermogen 51.660 79.880
Van de overige vennootschappen zijn geen jaarstukken over 2011 beschikbaar.
3.4
De lasten van de man bedragen per maand:
- € 1.799,17 aan hypotheekrente, die, zolang de woning niet is verkocht,
- voor 50% aftrekbaar is omdat de man de rente voor de vrouw betaalt op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting jegens de vrouw en
- tot september 2013 voor 50% aftrekbaar is omdat de woning voor de man als eigen woning kwalificeert;
  • aan niet-aftrekbare hypotheekrente;
  • aan overige eigenaarslasten;
  • aan ziektekosten in 2012:
- € 127,- premie ZVW,
- verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 49,- per maand voor een alleenstaande;
- € 90,- aan kosten omgangsregeling.
De woz-waarde van de woning bedraagt in 2012 € 903.000,-.
3.5
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1971, vormt met de kinderen van partijen een gezin. De vrouw voert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd [F]. Uit de aangifte inkomstenbelasting 2011 blijkt dat de vrouw een belastbaar inkomen had van € 8.655,-.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 277,- per kind per maand gedurende de periode dat de echtelijke woning nog niet is verkocht en vanaf het moment dat de echtelijke woning is verkocht op € 319,- per maand per kind. De verzochte bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is afgewezen.
4.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 13 juni 2012. Deze grieven zien op de behoefte van de kinderen, de draagkracht van de man en de verplichting van de man bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw.
4.3
De man is op zijn beurt met vier grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw
4.4
Het hof zal de grieven in het principaal en in het incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw betwist dat de behoefte van de kinderen € 1.224,- per maand bedraagt. Zij stelt dat het inkomen van de man meer bedraagt dan € 90.000,- bruto per jaar.
Behoefte
5.2
Partijen zijn het ter mondelinge behandeling erover eens geworden dat voor de berekening van de behoefte van de kinderen en de hoogte van de behoefte van de vrouw uitgegaan dient te worden van een gezinsinkomen van € 95.500,- in 2010. Het hof zal dat bedrag als uitgangspunt nemen. Nu het gebruikelijk was een deel van het inkomen aan de vrouw toe te rekenen, houdt het hof rekening met een verdeling van € 74.500,- aan inkomen van de man en € 21.000,- aan inkomen van de vrouw. Gelet op het feit dat dit inkomen afwijkt van de jaaropgaaf 2010 van de man en vrijwel gelijk is aan het inkomen van de man in 2009 zoals blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting 2009, worden in dit inkomen de eventuele onttrekkingen in 2010 geacht te zijn verdisconteerd. Bij de berekening van de behoefte zal het hof uitgaan van op hele euro’s afgeronde bedragen.
5.3
Het hof hanteert voor de vaststelling van de behoefte van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" voor 2010 die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Werkgroep Alimentatienormen. Gelet op voornoemde bruto inkomens, rekening houdend met de inkomensafhankelijke premies ZVW en de heffingskortingen, gaat het hof uit van een netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van (€ 3.711,- + € 1.427,- =) € 5.138,- per maand. Op basis van de tabel 2010 berekent het hof de behoefte van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] aan een bijdrage van hun ouders op € 1.490,- per maand, dat wil zeggen € 497,- per kind per maand. Rekening houdend met indexering bedraagt het eigen aandeel van de ouders in de behoefte in 2012 € 1.523,- en in 2013
€ 1.549,- dat wil zeggen € 508,- respectievelijk € 516,- per kind per maand.
5.4
Niet in geschil is dat de behoefte van de vrouw met gebruikmaking van de ‘hofformule’ kan worden vastgesteld. Gelet op het netto gezinsinkomen van € 5.138,- per maand en de kosten van de kinderen van € 1.490,- per maand, berekent het hof de behoefte van de vrouw op € 2.189,- netto per maand. Rekening houdend met de heffingskortingen en vakantietoeslag, komt dit overeen met een bruto salaris van afgerond € 3.700,- per maand.
5.5
In geschil is de mate waarin de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, dat wil zeggen haar behoeftigheid. De vrouw stelt dat het tot nu toe niet is gelukt om met haar ondernemingsactiviteiten een zodanig inkomen te genereren dat zij in haar behoefte kan voorzien. Zij wijst er daarbij op dat zij na de komst van de kinderen het grootste aandeel van de zorgtaken op zich heeft genomen. De man voert aan dat de vrouw een goede opleiding heeft gehad en dat van haar in alle redelijkheid mag worden verwacht dat zij zich inspant om werk te vinden en zodoende een inkomen te vergaren. Uit de stukken is af te leiden dat de man uitgaat van de mogelijkheid voor de vrouw om een inkomen van circa € 21.600,- bruto per jaar te realiseren.
5.6
Het hof overweegt als volgt. De vrouw legt zich nog uitsluitend toe op haar onderneming, waarbinnen zij een praktijk voor mesologie uitoefent. Zij genereerde daarmee in 2011 - naar schatting - inkomsten rond bijstandsniveau. De vrouw heeft geen gegevens overgelegd van haar bedrijfsvoering in 2012 en aanvang 2013, zodat de ontwikkeling van de ondernemingsactiviteiten van de vrouw niet is te doorgronden. Niet betwist is dat de opbrengst daarvan nog steeds onvoldoende is om in haar behoefte te voorzien, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Uit het bij de stukken gevoegde curriculum vitae van de vrouw leidt het hof af dat de vrouw een goede opleiding heeft genoten en ruime werkervaring heeft opgedaan, ook na de geboorte van de kinderen. Nu partijen al in februari 2010 uit elkaar zijn gegaan, mag van de vrouw nu, meer dan drie jaar later, worden verwacht dat zij zich weer maximaal inspant om werk te vinden zodat zij in haar levensonderhoud kan voorzien. Van dergelijke inspanningen is niet gebleken. De vrouw heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in alle redelijkheid niet in staat is om het door de man genoemde inkomen van € 21.600,- te genereren. Gelet op het in het verleden verdiende inkomen en de werkervaring van de vrouw, houdt het hof met ingang van april 2013 rekening met de door de man gestelde en door de vrouw onvoldoende gemotiveerd weersproken verdiencapaciteit van € 21.600,- bruto per jaar, ofwel € 1.800,- bruto per maand. Haar aanvullende behoefte bedraagt dan € 1.900,- per maand. Zolang de vrouw de echtelijke woning van partijen bewoont, zal het hof bovendien rekening houden met de omstandigheid dat de man al een bijdrage levert in de behoefte van de vrouw door haar aandeel in de hypotheeklasten te voldoen van (€ 1.800,- + € 67,50) : 2 = € 933,75, zodat de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in de periode dat de woning nog niet is verkocht en geleverd beperkt is tot € 966,25 per maand.
Draagkracht van de man
5.7
De man stelt in het incidenteel hoger beroep dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en levensonderhoud van de vrouw te betalen. Hij stelt dat hij vanwege bedrijfseconomische redenen zijn salaris heeft moeten verlagen. Hij genoot salaris van € 6.523,58 bruto per maand (€ 84.545,60 bruto per jaar inclusief vakantiegeld) en met ingang van 1 september 2012 een salaris van € 6.000,- bruto per maand (€ 77.760,- bruto per jaar inclusief vakantiegeld).
5.8
In 2011 heeft Beheer BV € 84.545,60 aan salaris aan de man uitgekeerd. Ter mondelinge behandeling heeft de man ter verklaring van de afwijking van het salaris van € 66.562,- in 2010 aangevoerd dat de vrouw en hij in 2010 om fiscale redenen beiden op de loonlijst stonden van [A] BV. Na het uiteengaan van partijen heeft de man zijn salaris verhoogd met het eerder door de vrouw genoten salaris.
5.9
Het hof overweegt over de door de man gestelde noodzaak tot verlaging van het salaris als volgt. De financiële positie van de onderhoudsplichtige en de met hem verbonden ondernemingen kan aanleiding zijn om voor de toekomst van een ander salaris uit te gaan dan het salaris dat in het verleden is genoten. Daartoe dient de onderhoudsplichtige inzichtelijk te maken dat de bedrijfsvoering de uitkering van het eerder genoten salaris niet meer toelaat, bijvoorbeeld omdat daarmee de continuïteit van de onderneming onder druk komt te staan.
5.1
Bij de beoordeling van de financiële positie van de man is van belang dat de man als enige de zeggenschap heeft over de bedrijfsvoering van Beheer BV. De winst in Beheer BV is afhankelijk van de door [C] overgeboekte managementfee en de (winst)uitkeringen van de overige vennootschappen waarin Beheer BV een belang heeft en waarover zij de directie voert. Het hof constateert dat de meest recente jaarstukken van Beheer BV, [B] en [C] van 2011 dateren. Uit de jaarstukken is af te leiden dat in het jaar 2011 in de vennootschappen Beheer BV, [B] en [C] ten opzichte van 2010 sprake is van een positieve winstontwikkeling. In [B] en [C] stijgt de omzet en is sprake van winst. Inzicht in de omzet en winstontwikkeling van [C] Vastgoed BV ontbreekt. (Voorlopige) cijfers, kasstroomoverzichten of prognoses over de jaren na 2011 zijn niet beschikbaar. Zonder nadere informatie, die ontbreekt, is uit de beschikbare financiële gegevens niet af te leiden dat de financiële positie van de met de man verbonden vennootschappen zich zodanig heeft ontwikkeld dat deze de uitkering door Beheer BV van het tot september 2012 genoten salaris van € 84.545,60 bruto per jaar aan de man niet langer toelaat. De noodzaak tot aanpassing van het salaris met ingang van september 2012 heeft de man dan ook onvoldoende onderbouwd. Het hof zal daarom met de verlaging geen rekening houden. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de man in 2012 en daarna redelijkerwijs kan beschikken over een inkomen van € 84.545,60 bruto per jaar inclusief vakantiegeld. Daarbij zal het hof rekening houden met de door de man als directeur grootaandeelhouder verschuldigde inkomensafhankelijke premie ZVW.
Gelet op de schuld in rekening-courant van de man aan Beheer BV, het negatieve eigen vermogen en het bescheiden positieve resultaat van Beheer BV in 2011, ziet het hof geen aanleiding uit te gaan van de mogelijkheid dat de man structureel meer gelden aan de vennootschap, in de vorm van salaris of dividend, kan onttrekken.
5.11
De man heeft voorts aangevoerd dat dient te worden uitgegaan van een redelijke woonlast van € 1.500,-, die gezien zijn inkomen niet onredelijk is. Nu het netto besteedbaar inkomen van de man in 2012 € 4.055,- bedraagt, de fiscale voordelen in verband met de hypotheekrenteaftrek buiten beschouwing gelaten en de lage inkomensafhankelijke bijdrage ZVW in 2012 van € 2.829,- in aanmerking genomen, is naar het oordeel van het hof bij een huur van € 1.351,- sprake van een redelijke woonlast. Het meerdere van € 149,- zal het hof buiten beschouwing laten, nu de man niet heeft aangetoond dat hij zich daadwerkelijk moeite heeft getroost om, met het oog op het belang van de kinderen, woonruimte te vinden die lagere lasten met zich brengt.
5.12
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man voor het overige uit van de hiervoor onder 3.3 en 3.4 vermelde financiële gegevens. Nu de man de woning kan worden geacht op grond van een uit het familierecht voortvloeiende verplichting aan de vrouw ter beschikking te hebben gesteld, houdt het hof rekening met een aftrekpost ter hoogte van de helft van het eigenwoningforfait. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5.13
Omdat de vrouw een bijdrage van de man verzoekt in zowel de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] als in de kosten van haar levensonderhoud, berekent het hof, conform de aanbeveling van de werkgroep Alimentatienormen, eerst de voor kinderalimentatie beschikbare draagkracht van de man in 2012. Bij de vaststelling van de draagkracht van de man voor de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Werkgroep Alimentatienormen in verband met artikel 1:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek aanbevolen draagkrachtpercentage van 70. Het hof verdeelt de aldus berekende draagkracht gelijk over alle kinderen voor wie de man onderhoudsplichtig is, nu gesteld noch gebleken is dat die behoefte verschillend is.
5.14
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en rekening houdend met het fiscaal voordeel kinderalimentatie en de ten laste van zijn draagkracht komende bijdrage in de hypotheekrente ten behoeve van de vrouw, heeft de man met ingang van 13 juni 2012 tot september 2013 draagkracht voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] van € 205,- per kind per maand. Voor het betalen van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw resteert geen draagkracht.
Voorzienbare wijziging van omstandigheden
5.15
Conform het verzoek van partijen ter zitting, zal het hof zal voorts de bijdrage van de man berekenen voor de volgende situaties:
  • vanaf september 2013 voor het geval de echtelijke woning nog niet is verkocht en de man geen recht meer heeft op de aftrek van de rente die betrekking heeft op zijn aandeel in de gezamenlijke woning;
  • voor het geval de woning na 1 april 2013 wordt verkocht en de man geen bijdrage meer hoeft te leveren in (onder andere) de hypotheeklasten.
5.16
Ter berekening van de door de man verschuldigde bijdrage, zal het hof allereerst het eigen aandeel in de behoefte van de kinderen opnieuw vast te stellen, nu het hof bij vaststelling van de behoefte met ingang van 1 januari 2013 het kindgebonden budget beschouwt als een bijdrage in de behoefte van de kinderen. Het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen dient daarom te worden vermeerderd met het kindgebonden budget voor zover partijen daarop ten tijde van hun huwelijk recht hadden. Vervolgens dient de behoefte van de kinderen aan de hand van de tabel te worden bepaald. Ten slotte dient het kindgebonden budget na het uiteengaan van partijen te worden berekend en te worden afgetrokken van de behoefte van de kinderen. Wat resteert is het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen.
5.17
Gelet op het bruto inkomen van partijen ten tijde van het uiteengaan, gaat het hof ervan uit dat zij ten tijde van het verbreken van de samenleving geen aanspraak konden maken op het kindgebonden budget, zodat aansluiting kan worden gezocht bij het eerder berekende eigen aandeel voor 2013 van € 1.549,-, dat wil zeggen € 516,- per kind per maand.
5.18
Ten behoeve van de berekening van het kindgebonden budget waarop de vrouw in 2013 aanspraak kan maken, sluit het hof vanaf september 2013 aan bij de door het hof geschatte verdiencapaciteit van de vrouw van € 21.600,-. De vrouw kan bij dit inkomen aanspraak maken op een kindgebonden budget van € 183,- per maand, dat wil zeggen € 61,- per kind per maand. Gelet op de onder 5.17 genoemde uit de tabel afgeleide bedragen bedraagt het eigen aandeel in de kosten van de kinderen - rekening houdend met het kindgebonden budget - afgerond € 455,- per kind per maand.
5.19
De man en de vrouw hebben een ruime zorgregeling afgesproken, waarbij de man gedurende gemiddeld twee dagen per week de kinderen verzorgt. Voor de bepaling van de met de zorg samenhangende kosten van de man sluit het hof aan bij de aanbevelingen in het Rapport Alimentatienormen tot toepassing van een zorgkorting van 25% van € 455,- =
€ 114,- per kind per maand. De door de vrouw gevraagde bijdrage overstijgt in dat geval de behoefte.
5.2
Rekening houdend met de met ingang van 2013 door de man als directeur grootaandeelhouder wettelijke verschuldigde en op aanslag te betalen premie ZVW van € 2.873,-, gaat het hof in 2013 uit van een netto besteedbaar inkomen van de man van
€ 4.142,- - € 239,- = € 3.903,- per maand. Ten behoeve van de berekening van de draagkracht van partijen past het hof de draagkrachttabel toe, behorend bij het Rapport Alimentatienormen (2013-2).
5.21
Voor zover de draagkrachtberekening ziet op de situatie dat de woning niet is verkocht en de rente in september 2013 deels niet meer aftrekbaar is, zal het hof het draagkrachtloos inkomen van de man van € 2.020,- verhogen met:
  • de rentelasten, voor de helft aftrekbaar als rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting van [€ 21.590,04 – (52% van € 10.795,02)=] € 15.976,63 :12 = afgerond € 1.331,- per maand;
  • de (voorheen) niet aftrekbare rente van € 67,50 per maand;
  • de forfaitaire lasten van € 95,- per maand;
en verminderen met:
- het fiscaal voordeel in verband met de terbeschikkingstelling van (de helft van) de woning aan de vrouw, dat wil zeggen 52% van € 2.709,- = € 1.409,-: 12 = € 117,-;
in totaal € 1.377,- per maand.
5.22
Rekening houdend met het fiscaal voordeel kan de draagkracht van de man aldus worden bepaald op 70%[€ 3.902,- (netto besteedbaar inkomen) - € 2.020,- (draagkrachtloos inkomen) - € 1.377,- (rentelasten rekening houdend met fiscaal voordeel in verband met betaling en terbeschikkingstelling aan de vrouw)] = € 354,- + (het fiscaal voordeel kinderalimentatie van) € 195,- = € 549,-.
5.23
Uit de stukken en stellingen van partijen zal het hof er vooralsnog voor de vergelijking van de draagkracht voor kinderalimentatie vanuit gaan dat het inkomen van de vrouw in 2013 niet boven bijstandsniveau uitkomt en dat haar draagkracht, gelet op de draagkrachttabel bij het Rapport Alimentatienormen 2013, zo daarvan sprake is, beperkt is tot de minimale draagkracht van € 50,-. Nu de gezamenlijke draagkracht ruim tekort schiet om in de behoefte van de kinderen te voorzien, ziet het hof, gelet op de omvang van het tekort, in lijn met de aanbeveling in het Rapport Alimentatienormen, geen grond om met de zorgkorting rekening te houden. Voor het geval de woning in september 2013 nog eigendom is van partijen, kan de man met ingang van september 2013 in redelijkheid nog worden geacht een bijdrage in de kosten van de kinderen te leveren van € 183,- per kind per maand. Voor een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw rest ook in dit geval geen draagkracht.
5.24
In geval de woning wordt verkocht, kan de draagkracht van de man worden gesteld op 70% (€ 3.902,- - € 2.020,- =) € 1.317,-, te verhogen met het fiscaal voordeel van € 195,-, is € 1.512,-. Voor de berekening van de kinderalimentatie zal het hof ook hier uitgaan van een draagkracht van € 50,- van de vrouw. Gelet op het eigen aandeel van € 1.365,-, dient de man een bijdrage te leveren van 1.512/1.562 x € 1.365,- = € 1.321,-, te verminderen met de zorgkorting van € 114,- per kind. De door de man aan de vrouw te betalen bijdrage bedraagt aldus € 440,- - € 114,- = € 326,- per kind per maand. Gelet op de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de man van € 440,- inclusief zorgkosten per kind per maand, resteert na verkoop van de echtelijke woning, rekening houdend met de overige lasten van de man en het eventuele vermogen van partijen na verkoop van de echtelijke woning buiten beschouwing gelaten, geen draagkracht voor het leveren van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven ten dele. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt hiervan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 13 juni 2012, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 13 juni 2012 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] € 205,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat, indien de echtelijke woning op 1 september 2013 niet is verkocht en geleverd, de man aan de vrouw met ingang van september 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] € 183,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de dag volgende op de verkoop en levering van de echtelijke woning als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] € 326,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst af het verzoek om vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Roelvink-Verhoeff, A. Smeeïng-van Hees en
R. Krijger en is op 27 juni 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.