Uitspraak
de curator,
de provincie,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- De memorie van grieven houdende producties;
- De memorie van antwoord inzake van de oorspronkelijke conventie van 13 maart 2012 houdende producties;
- De memorie van antwoord inzake de reconventionele vordering, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel van 29 januari 2013;
- De ter zitting voorgedragen pleitnotities;
- De ter gelegenheid van de gehouden pleidooien door beide partijen overgelegde nadere producties.
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3.De eisvermindering van de curator
Het geschil in eerste aanleg en de beslissingen van de rechtbank
5.Bijzonderheden ten aanzien van het verloop van het hoger beroep
6.De vaststaande feiten
Conform zoals onder punt 6, van de koopovereenkomst inzake financiering tijdelijke huisvesting Provinsje Fryslân welke door zowel [het aannemingsbedrijf] als door [B.V. X] is ondertekend, is beschreven, zal [B.V. X] vanaf heden in de plaats treden van [het aannemingsbedrijf], aangezien de overeengekomen opleveringsdatum van 1 maart 2003 door aannemingsmaatschappij niet gerealiseerd zou worden.'
7.De vordering van de curator (grief I)
de voldoening van de volledige door de Provinsje Fryslȃn te betalen turnkeysom van € 1.175.715 exclusief BTW'. Zonder nadere onderbouwing, die evenwel ontbreekt, valt niet in te zien dat behalve deze aanneemsom ook een eventuele toekomstige vordering tot ongedaanmaking (na ontbinding van de aannemingsovereenkomst) is gecedeerd. In de aard van de financieringsovereenkomst ligt de voorgestane ruime uitleg geenszins besloten. Ook op die constatering dient de vordering te stranden.
8.De vordering van de provincie (de overige grieven)
op het peilmomentis gelegen in het feit dat de vordering van Fortis Bank op [B.V. X] door de provincie is voldaan en daardoor niet langer op de schouders van [B.V. X] rustte. Door die betaling, en op dat moment, is geen vordering van [het aannemingsbedrijf] op [B.V. X] ontstaan. Dat was immers al voor het peilmoment het geval, op het moment van betaling door de bank aan [B.V. X]. De betaling van de provincie heeft daarop geen invloed gehad, en zoals gezegd staat tegenover die nieuwe schuld van [B.V. X] ook een nieuwe, daarmee overeenstemmende vordering.
beschikkenover enkele tonnen, zonder dat daar enige restitutieverplichting tegenover zou staan.