ECLI:NL:GHARL:2013:3569

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.098.050
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit over functiewaardering van een Manager Bureau Duitse Zaken bij de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de functiewaardering van Johannes Antonius Theodorus, werkzaam als Manager Bureau Duitse Zaken bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Zeylmaker, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter die zijn vorderingen tot herwaardering van zijn functie heeft afgewezen. De SVB, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.C. Kruyswijk, heeft de indeling van de functie van de appellant in schaal 10 verdedigd, terwijl de appellant meent dat zijn functie in schaal 11 moet worden ingedeeld. De zaak is eerder behandeld in eerste aanleg, waar de kantonrechter op 1 juli 2011 heeft geoordeeld dat de SVB in redelijkheid tot de indeling in schaal 10 heeft kunnen komen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de feiten zoals vastgesteld in de eerdere vonnissen. De appellant heeft grieven ingediend tegen de waardering van zijn functie, waarbij hij stelt dat de SVB niet in redelijkheid tot de indeling in schaal 10 heeft kunnen komen. Het hof heeft vastgesteld dat de SVB de Hay-methode heeft toegepast voor functiewaardering en dat de appellant bezwaar heeft gemaakt tegen de indeling. De bezwarencommissie heeft geadviseerd het bezwaar van de appellant gegrond te verklaren, maar de SVB heeft dit advies niet overgenomen.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat functiewaardering een beleidsvrijheid met zich meebrengt voor de werkgever, en dat de rechter slechts kan toetsen of de werkgever binnen de grenzen van het functiewaarderingssysteem is gebleven. Het hof heeft geconcludeerd dat de SVB in redelijkheid tot de indeling in schaal 10 heeft kunnen komen en dat de grieven van de appellant falen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.098.050
(zaaknummer rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen 631134)
arrest van de derde kamer van 21 mei 2013
in de zaak van
Johannes Antonius Theodorus [appellant],
wonende te Malden, gemeente Heumen,
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. K. Zeylmaker,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Sociale Verzekeringsbank,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
hierna: SVB,
advocaat: mr. G.C. Kruyswijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
23 oktober 2009 en 1 juli 2011 die de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen) tussen [appellant] als eiser en SVB als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 27 september 2011,
  • de memorie van grieven met producties,
  • de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald. Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Staatsblad2012,313) wordt in deze vóór januari 2013 bij het hof Arnhem aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.13 van het bestreden vonnis, behoudens voor zover het betreft de laatste zin van rechtsoverweging 2.4 alsmede voor zover het betreft de feiten zoals beschreven in rechtsoverweging 2.13.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in deze zaak, kort weergegeven, om het volgende. [appellant] is sinds 1 januari 1998 bij SVB werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst, sinds 1 april 2005 als Manager Bureau Duitse Zaken (hierna: Manager BDZ). Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO Sociale Verzekeringsbank van toepassing. Het Bureau Duitse Zaken verzorgt de voorlichting en begeleiding van belanghebbenden en groepen van belanghebbenden op het gebied van de gevolgen van grensoverschrijdende arbeid naar en vanuit Duitsland voor de internationale en nationale sociale zekerheid.
4.2
Op grond van bovenvermelde CAO voor 2008-2010 is de Hay-methode als functiewaarderingssysteem ingevoerd. Bij brief van 15 mei 2008 heeft SVB aan [appellant] bericht dat zijn functie als Manager BDZ, (ook) na waardering volgens de Hay-methode, is ingedeeld in schaal 10 van de bij SVB geldende loonregeling (productie 4 inleidende dagvaarding). [appellant] heeft bij brief van 30 juni 2008 bezwaar gemaakt tegen deze waardering (productie 5 inleidende dagvaarding). Het bezwaar van [appellant] is voor advies voorgelegd aan de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (hierna te noemen: de bezwarencommissie) van de SVB, welke commissie op 14 november 2008 heeft geadviseerd het bewaar van [appellant] gegrond te verklaren (productie 7 inleidende dagvaarding). De voorzitter van de Raad van bestuur van SVB heeft besloten het advies van voornoemde commissie niet over te nemen en heeft het bezwaar van [appellant] bij beslissing van 23 december 2008 ongegrond verklaard en de indeling in schaal 10 alsmede de onderliggende puntenwaardering van in totaal 496 punten gehandhaafd (productie 8 inleidende dagvaarding).
4.3
[appellant] heeft vervolgens bij de kantonrechter een verklaring voor recht gevorderd dat zijn functie als gevolg van waardering volgens de Hay-methode binnen schaal 11 van het bij SVB geldende loongebouw valt en dat hij volgens schaal 11 beloond moet worden. Verder heeft [appellant] gevorderd dat SVB wordt veroordeeld aan hem te betalen, kort gezegd, het loon zoals dat past bij schaal 11.
4.4
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat SVB volgens haar in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de functie van Manager BDZ in te schalen in schaal 10.
4.5
Onder aanvoering van vijf grieven (er zijn twee grieven IV) komt [appellant] tegen dit oordeel op.
4.6
De functie van Manager BDZ is beschreven in het functie-informatieformulier (productie 6 bij conclusie van antwoord). Onder “doel van de functie” is vermeld:
“De Manager BBZ/BDZ heeft de verantwoordelijkheid voor het realiseren van een efficiënte en effectieve uitvoering van de doelstelling/missie van het bureau:
Het verlenen van service en bieden van voorlichting aan particulieren, organisaties en instellingen op het vlak van de sociale verzekeringstoepassingen in Nederland en België c.q. Duitsland, inzake grensoverschrijdende zaken als toepassing van verdragen en regelingen in specifieke (samenloop) situaties.
De Manager BBZ/BDZ onderhoudt externe contacten, levert bijdragen aan verwerving van nieuwe taken voor het bureau, aan het voorbereiden van contracten en SLA’s met derden en in de advisering aan concernafdelingen met betrekking tot wetten en regelingen in de relatie Nederland-België resp. Nederland-Duitsland op het gebied van sociale verzekeringen”.
4.7
Over deze functiebeschrijving bestaat geen verschil van mening tussen partijen. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de onderhavige functiewaardering volgens de Hay-methode (op basis van bovenvermelde CAO) plaatsvindt. Deze methode kent de functiekenmerken “Kennis en kunde (met onder andere het in deze zaak relevante subkenmerk “Bestuurskunde”), “Probleembehandeling” en “Reikwijdte van verantwoordelijkheid” (met onder andere het in deze zaak relevante subkenmerk “Omvangsgebied”). Deze kenmerken zijn nader omschreven in de van de methode deel uitmakende handleiding en evaluatiekaarten. Deze evaluatiekaarten bestaan uit matrices voor de puntenwaardering van de verschillende functiekenmerken. Op basis van de totale score worden de bij SVB voorkomende functies ingedeeld in het functieraster van SVB, dat bestaat uit veertien functiegroepen met een bijbehorende loonschaal.
4.8
[appellant] stelt zich op het standpunt dat de indeling van zijn functie in schaal 10 niet juist is omdat:
(i) zijn functie bij Kennis en Kunde, onderdeel Bestuurskunde, is ingedeeld op niveau I + (eenduidig), terwijl zijn functie had moeten worden ingedeeld op niveau II (homogeen);
(ii) zijn functie bij Reikwijdte van Verantwoordelijkheid, onderdeel Omvangsgebied, is gewaardeerd op categorie 1 (zeer klein € 50.000 - € 500.000), terwijl dit categorie 2 (klein
€ 500.000 - € 5.000.000) had moeten zijn.
[appellant] is dan ook, kort samengevat, van mening dat SVB zowel niet in redelijkheid tot niveautypering I+ bij Kennis en Kunde, onderdeel Bestuurskunde heeft kunnen komen (grief I) als tot niveautypering 1 (zeer klein) bij Reikwijdte van Verantwoordelijkheid, onderdeel Omvangsgebied (grief II en grief III). Ten aanzien van dit laatste onderdeel voert [appellant] onder meer nog aan dat de kantonrechter het in rechtsoverweging 4.2 van dit arrest vermelde advies van de bezwarencommissie ten onrechte niet in haar oordeel heeft betrokken, mede omdat de bezwarencommissie heeft geadviseerd het bezwaar van [appellant] op dit punt (te weten onderdeel Omvangsgebied) gegrond te verklaren. Grief IV bevat een samenvatting van de voorgaande grieven. Met grief V (abusievelijk aangeduid als grief IV) ten slotte klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter hem ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld.
4.9
Het hof stelt voorop dat (een besluit tot) functiewaardering slechts mogelijk is aan de hand van de weging van een veelheid aan factoren. Aan de werkgever die een dergelijk besluit neemt, komt dan ook een zekere beleidsvrijheid toe. Met die beleidsvrijheid is niet te verenigen dat de rechter een dergelijk besluit ten volle zou toetsen. Volgens vaste rechtspraak heeft de rechter wanneer een geschil over een besluit tot functiewaardering aan hem wordt voorgelegd te beoordelen of de werkgever binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssysteem is gebleven en, indien dat het geval is, of de werkgever in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Wanneer in het kader van de functiewaardering een advies is uitgebracht door een daartoe ingestelde bezwarencommissie, zoals in dit geval, en de werkgever van dat advies is afgeweken, speelt bij het antwoord op de vraag of de werkgever in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, een belangrijke rol of de werkgever zijn besluit (om af te wijken van het advies) behoorlijk heeft gemotiveerd. Aan de motiveringsplicht van de werkgever mogen dan ook zekere eisen worden gesteld en de rechter mag toetsen of de door de werkgever gegeven motivering de afwijking van het advies van de bezwarencommissie in redelijkheid kan dragen.
4.1
Partijen twisten, zoals hiervoor is gebleken, niet over de vraag of SVB binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssysteem is gebleven. Het hof zal derhalve (alleen) de vraag beantwoorden of SVB in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om [appellant], in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, in te delen in salarisgroep 10 en, in dat kader, of SVB haar besluit voor zover dat afwijkt van het advies van de bezwarencommissie, behoorlijk heeft gemotiveerd.
4.11
Ten aanzien van de klacht van [appellant] over de indeling van zijn functie op niveau I+ ten aanzien van Kennis en Kunde, onderdeel Bestuurskunde (zoals aangegeven onder 4.7 onder (i)) overweegt het hof als volgt. Volgens [appellant] wordt in zijn functie voor verschillende opdrachtgevers op tactisch niveau vorm gegeven aan het inhoudelijk proces en het planningsproces van verschillende, maar samenhangende werkprocessen, te weten voorlichting en PR, betalen en de wetstechnische uitvoering. Deze drie processen worden in verschillende teams uitgevoerd, waarbij het leidinggeven aan de operationele activiteiten is gedelegeerd aan de teamleiders. Dit leidt er, aldus nog steeds [appellant], toe dat voldaan is aan de omschrijving in de Handleiding Hay-methode onder II, homogeen, pagina 7 (productie 3 bij conclusie van antwoord) te weten: “verantwoordelijk voor de afstemming van verschillende maar samenhangende werkprocessen”en “toezicht is gedelegeerd”.
SVB stelt zich daarentegen op het standpunt dat de functie van Manager BDZ in overwegende mate is gericht op
uitvoeringvan de taakstelling van het Bureau Duitse Zaken, waarbij wel werkzaamheden van verschillende partijen op elkaar moeten worden afgestemd, maar niet op het vormgeven van inhoudelijke- of planningsprocessen, waarbij verschillende werkprocessen moeten worden geïntegreerd zoals bedoeld bij niveau II.
4.12
Het hof is van oordeel dat SVB in redelijkheid heeft kunnen komen tot niveautypering I+ (“eenduidig”) met betrekking tot het subkenmerk “Bestuurskunde”. Daartoe geldt het volgende. “Bestuurskunde” wordt in de Hay-methode omschreven als de “benodigde vaardigheid om activiteiten op elkaar af te stemmen, te integreren en aan te sturen voor:
• strategie-en beleidsvorming en planning
• inrichting van de organisatie, bedrijfsprocessen en toewijzing van middelen om de geplande resultaten te realiseren
• uitvoering en controle daarop.
Het gaat om de mate waarin de activiteiten plannen, organiseren, (in)richten, (laten) uitvoeren, sturen, beoordelen en controleren gecombineerd aanwezig zijn in relatie tot de planningshorizon. Bij het merendeel van de functies in een organisatie (circa 95%) is sprake van bestuurskunde I (eenduidig)”.
Volgens dezelfde methode vallen onder niveautypering I (eenduidig) “functies van uitvoerende, specialistische en leidinggevende/coördinerende aard waarbij het accent ligt op de uitvoering van de taakstelling en waarbij afstemming van werkzaamheden met anderen van belang is”, terwijl onder niveautypering II (homogeen) vallen “functies van specialistische aard en/of managementfuncties met een sterk accent op het vormgeven van het inhoudelijke en planningsproces om tot doelrealisatie te komen. Dit proces vraagt integratie met samenhangende werkprocessen. Het toezicht op c.q. het leiding geven aan de verschillende (operationele) activiteiten is vaak gedelegeerd aan ondergeschikte leidinggevenden”.
In de bijbehorende evaluatiekaart (productie 9 bij inleidende dagvaarding) staat onder niveautypering I vermeld: ‘EENDUIDIG Uitvoering van of toezicht op meervoudige activiteiten, die in doelstelling en inhoud eenduidig zijn. Hiervoor is afstemming met anderen en een globale kennis van direct met het werk verband houdende activiteiten nodig. Planning, organisatie en controle van het werk zijn in belangrijke mate door de aard van het proces of door anderen bepaald” en onder niveautypering II staat: HOMOGEEN Operationele of conceptuele integratie en sturing van direct met elkaar samenhangende (werk)processen”.
Uitgaande van de hierboven onder rechtsoverweging 4.6 opgenomen functie-omschrijving van een Manager BDZ en de onder rechtsoverweging 4.1 vermelde taakstelling van het Bureau Duitse Zaken, in samenhang bezien met de hierboven gereleveerde onderdelen uit de Hay-methode, kon SVB in redelijkheid tot het oordeel komen dat de diversiteit van de in het Bureau Duitse Zaken aan de orde zijnde werkprocessen kan worden aangemerkt als “eenduidig” omdat die werkprocessen naar doelstelling en inhoud eenduidig zijn. SVB heeft in dit verband immers naar voren gebracht dat de functie van Manager BDZ gericht is op een effectieve en efficiënte dienstverlening en voorlichting aan verschillende partijen. Anders dan bij niveautypering II is hier geen sprake van operationele integratie en sturing van direct met elkaar samenhangende processen, maar van uitvoering van de taakstelling van voormeld bureau. Het feit dat, zoals [appellant] heeft aangevoerd, voor verschillende opdrachtgevers wordt gewerkt, maakt voorgaande niet anders, omdat dit geen invloed heeft op de eenduidigheid van de werkprocessen. Ten slotte heeft [appellant] niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat van zijn functie integratie en sturing van met elkaar samenhangende processen (behorend bij niveautypering II) deel uitmaakt.
Uit het voorgaande volgt dat grief I faalt.
4.13
Ten aanzien van de klacht van [appellant] over de indeling van zijn functie op niveau 1 (zeer klein € 50.000 - € 500.000) ten aanzien van Reikwijdte van Verantwoordelijkheid, onderdeel Omvangsgebied, (zoals aangegeven onder rechtsoverweging 4.8 onder (ii)) in plaats van op niveau 2 (klein € 500.000 - € 5.000.000) overweegt het hof als volgt.
In de Hay-methode wordt onder Reikwijdte van Verantwoordelijkheid verstaan “de mate waarin een functie invloed heeft en aanspreekbaar is op meetbare eindresultaten”. De drie subkenmerken daarvan zijn: “Vrijheid van handelen”. “Omvangsgebied”en “Aard van de invloed”. De aard van de invloed bij het - in dit geval relevante - Omvangsgebied kent vier categorieën, te weten Verwijderd, Bevorderend, Gedeeld en Primair. Onder primaire invloed wordt verstaan dat de (uiteindelijke) beslissingsbevoegdheid bij de functiehouder ligt. In de evaluatiekaart staat als toelichting hierop dat deze mate van invloed duidt op “beslissende of doorslaggevende verantwoordelijkheid voor eindresultaten” en dat “medeverantwoordelijkheid van anderen voor die resultaten van ondergeschikt belang is”.
In de toelichting op grief II verwijt [appellant] de kantonrechter in de kern genomen dat zij de primaire invloed van de functie van Manager BDZ ten onrechte als “zeer klein” heeft beoordeeld alsmede dat zij het advies van de bezwarencommissie niet in haar oordeel heeft betrokken. Volgens [appellant] is hij in feite overal verantwoordelijk voor; de kantonrechter heeft ten onrechte enkel waarde gehecht aan de papieren functie-omschrijving van de functie van Manager BDZ en is volledig voorbij gegaan aan de argumenten die hij heeft aangedragen die betrekking hebben op de feitelijke invulling van zijn functie. In dit verband is het, aldus [appellant], ook nog van belang dat de bezwarencommissie eveneens uitgaat van de feitelijke invulling van de functie en hem op dit punt in het gelijk stelt, zodat de SVB niet heeft kunnen volstaan met het enkel betwisten van het advies.
4.14
Het hof oordeelt hierover als volgt. Uit de Handleiding bij de Hay-methode en de daarmee samenhangende evaluatiekaarten vloeit voort dat het bij de functiewaardering als de onderhavige gaat om de objectieve waardering van de functie als zodanig en niet, zoals [appellant] voorstaat, om de wijze waarop deze functie feitelijk wordt uitgeoefend. Hiervan uitgaande heeft SVB in redelijkheid tot niveautypering 1 (zeer klein) met betrekking tot het subkenmerk “Omvangsgebied” kunnen komen. Daartoe geldt het volgende.
Volgens SVB komt de verantwoordelijke directeur van de vestiging, en dus niet de manager BDZ, met (de portefeuillehouder binnen de Raad van Bestuur van) SVB tot overeenstemming over het jaarplan en de begroting. De manager BDZ beheert uitsluitend dat deel van de begroting van de vestiging waarvoor hij verantwoordelijk is. Dit is, aldus SVB, een beperkte en afgeleide verantwoordelijkheid van de directeur. Het is uiteindelijk de directeur die eindverantwoordelijk is, ook al gaat het om het budget dat de manager BDZ beheert. Dit brengt volgens SVB mee dat de vestigingsdirecteur een “beslissende of doorslaggevende verantwoordelijkheid heeft voor de eindresultaten” van de vestiging en dat geldt dus niet voor de manager BDZ. Aan de functie van vestigingsdirecteur is dan ook de in rechtsoverweging 4.13 bedoelde score van “Primair” toebedeeld. Nu het bij de functie van manager BDZ om een beperkte, afgeleide verantwoordelijkheid gaat, is gekozen voor een afgeleid omvangsgebied (de Hay-methode kent geen afgeleide P-score), en wel (gelet op de aard van de invloed) niveau “zeer klein”.
SVB heeft het advies van de bezwarencommissie op dit punt in haar beslissing van
23 december 2008 niet overgenomen. Zij heeft dit als volgt gemotiveerd. De door de bezwarencommissie toegekende score 2 op het omvangsgebied levert een puntenscore en daarmee een profiel op dat past bij functies van directeuren/eigenaren die een zeer grote invloed hebben op de eigen resultaten. Geen enkele managementfunctie binnen SVB heeft een dergelijk profiel. Bovendien is de manager BDZ niet primair verantwoordelijk voor het budget van het bureau Duitse Zaken; deze verantwoordelijkheid ligt primair bij de directeuren.
Naar het oordeel van het hof kan de door SVB gegeven motivering de afwijking van het advies van de bezwarencommissie in redelijkheid dragen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat voornoemd advies op het punt van het omvangsgebied sterk leunt op de feitelijke invulling van de functie terwijl de objectieve waardering van de functie volgens de Hay-methode richtinggevend is.
4.15
Voorzover [appellant] bedoeld heeft te stellen dat SVB - afgezien van het niet in redelijkheid kunnen komen tot het besluit de functie van manager BDZ te waarderen in salarisschaal 10 - bij het besluit tot functiewaardering tevens de grenzen van de redelijkheid en billijkheid heeft overschreden en zich niet als een goed werkgever heeft gedragen, dient deze stelling als onvoldoende onderbouwd te worden verworpen.
4.16
Het voorgaande betekent dat ook de grieven II en III falen. Nu grief IV een samenvatting van de voorgaande grieven behelst, is deze grief hetzelfde lot beschoren. Grief V ten slotte, die betrekking heeft op de veroordeling van [appellant] in de proceskosten van de eerste aanleg, faalt eveneens.

5.Slotsom

De slotsom luidt dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen) van 1 juli 2011;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SVB vastgesteld op € 649,- voor verschotten en op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, E.B. Knottnerus en A.A. van Rossum en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2013.