ECLI:NL:GHARL:2013:3110

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
21-002413-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekfraude door een besloten vennootschap met valse documenten en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte, een besloten vennootschap, werd beschuldigd van hypotheekfraude door het gebruik van valse en vervalste documenten in de periode van januari 1999 tot en met september 2000. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, waaronder aanvraagformulieren voor hypothecaire geldleningen en facturen, om hypotheken te verkrijgen op basis van gefingeerde gegevens. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke geldboete van € 40.000 geëist, met een proeftijd van twee jaar.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte en het openbaar ministerie beoordeeld. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor bepaalde feiten, terwijl het openbaar ministerie ook niet-ontvankelijk werd verklaard voor andere feiten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte andere feiten wel bewezen.

De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften en deelname aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Het hof oordeelde dat de verdachte door zijn handelen het vertrouwen in de beroepsgroep heeft geschaad en dat zijn daden concurrentievervalsend waren ten opzichte van bedrijven die zich wel aan de regels hielden. Gezien de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn van vervolging, werd een voorwaardelijke straf opgelegd, waarbij de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002413-09
Uitspraak d.d.: 25 februari 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 10 juni 2009 in de strafzaak tegen

de besloten vennootschap

[verdachte] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres 1].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 februari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 40.000 met een proeftijd van twee jaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr O. Hammerstein naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Hoger beroep verdachte
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder de feiten 1 onder A en B, feit 2, feit 3, feit 5 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraken staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Hoger beroep openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft volgens het proces-verbaal terechtzitting van 2 november 2011 ter terechtzitting opgegeven dat het hoger beroep zich niet richt tegen de vrijspraken van het onder 2, 3 onder A en E en feit 5 tenlastegelegde. Door het openbaar ministerie zijn ten aanzien van deze genoemde feiten in de appelmemorie noch ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven of gehandhaafd. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak. Daarom zal het openbaar ministerie overeenkomstig het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van de onder 2, 3 onder A en E, onder 5 en onder 6 tenlastegelegde feiten.
De passages waarin het hof verdachte én het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren zijn in de tenlastelegging uitgestreept.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
zij op een of meer verschillende tijdstippen in de periode januari 1999 tot en met september 2000 in de gemeente Hengelo (O) en/of de gemeente Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen en/of met een of meer rechtspersonen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse en/of vervalste geschriften, als ware dat/die geschriften (telkens) echt en onvervalst, te weten
A. een aanvraagformulier hypothecaire geldlening bij [slachtoffer] ten behoeve van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] -voorzien van nummer 228155- d.d. 10 juli 1999 (zaaksdossier 1, blz. 261 t/m 266, nr. D-AH60-010) en/of
B. een factuur van [betrokkene 3] te [plaats 1] d.d. 14 februari 2000 op naam gesteld van [betrokkene 4] te [plaats 2] (zaaksdossier 1, blz. 314, nr. D-G14.01-002) en/of
C. een aanvraagformulier hypothecaire geldlening bij [slachtoffer] ten behoeve van [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] d.d. 7 juni 2000 (zaaksdossier 1, blz. 153 t/m 156, nr. II-S-2-446-002) en/of
D. een accountantsverklaring d.d. 20 juni 2000 van [betrokkene 7] en adviezen opgesteld ten behoeve van [betrokkene 5] (zaaksdossier 1, blz. 160, nr. II-S-2-446-005),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om te dienen tot bewijs van het daaringestelde, althans van enig feit,
bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat verdachte en/of zijn
medeverdachten voornoemde aanvraagformulieren hypothecaire geldlening en/of factuur en/of accountantsverklaring aan [slachtoffer] heeft overgelegd, althans ingebracht ter verkrijging van een hypotheek en/of ter uitwinning van een bouwdepot
bestaande dat valse en/of vervalste (telkens) hierin dat
ad A. op dat aanvraagformulier vermeld stond dat het bruto inkomen van die
[betrokkene 1] fl. 110.000,- per jaar bedroeg en/of dat er tevens een
huuropbrengst was van fl. 40.000,- per jaar
en/of
ad B. op die factuur vermeld stond dat aan die [betrokkene 4] volgens afspraak in
rekening werd gebracht een hoeveelheid stalen balken, dakisolatie,
profielplaten, bedrading, contactdozen en/of stopcontacten (voor een bedrag
van fl. 28.200,- inclusief BTW)
en/of
ad C. op dat aanvraagformulier vermeld stond dat het bruto inkomen van die [betrokkene 5]
fl. 150.000,- per jaar bedroeg
en/of
ad D. op die accountantsverklaring vermeld stond dat [betrokkene 5] jaarlijks
minimaal fl. 150.000,- bruto verdient;
2:
zij op een of meer verschillende tijdstippen in de periode januari 1999 tot en met september 2000 in de gemeente Hengelo (O) en/of de gemeente Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen en/of met een of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse en/of vervalste geschriften, als ware dat/die geschriften (telkens) echt en onvervalst, te weten
A. een werkgeversverklaring van [betrokkene 8] te [plaats 3], d.d. 25 mei 1999, op naam van [betrokkene 9],inhoudende onder meer (zakelijk weergegeven) dat die [betrokkene 9] per 2 januari 1999 in vaste dienst is als opzichter bouw en sloop (zaaksdossier 2A, nr. D-AH118-001, blz. 108) en/of
B. twee, althans een aanvraagformulier(en) hypothecaire geldlening bij [slachtoffer] ten behoeve van [betrokkene 9] voor het pand aan de [adres 2] te [plaats 4], (beide) d.d. 25 mei 1999 (zaaksdossier 2A, nr. D-AH118-003, blz. 110 t/m 115 en/of nr. II-S-2-54-027 t/m 30, blz. 160 t/m 163),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om te dienen tot bewijs van het daaringestelde, althans van enig feit,
bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat verdachte en/of zijn medeverdachten voornoemde werkgeversverklaring en/of aanvraagformulier(en) hypothecaire geldlening aan [slachtoffer] heeft overgelegd, althans ingebracht ter verkrijging van een hypotheek op het pand [adres 2] te [plaats 4] en
bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat verdachte en/of zijnmedeverdachtenvoornoemde werkgeversverklaring en/of aanvraagformulier(en) hypothecairegeldleningaan [slachtoffer] heeft overgelegd, althans ingebrachtter verkrijging van een hypotheek op het pand [adres 2] te [plaats 4]
en bestaande dat valse en/of vervalste (zakelijk weergegeven) hierin dat
ad A. op voornoemde werkgeversverklaring vermeld stond dat [betrokkene 9] (dehypotheekgever) per 2 januari 1999 in dienst was bij [betrokkene 8]en/of
ad B. op voornoemd aanvraagformulier hypothecaire geldlening vermeld stond datde aanvrager [betrokkene 9] bij werkgever [betrokkene 8] en/of werkgever [betrokkene 10] een bruto jaarinkomen had van 65.000,- gulden en/of huurinkomsten verkreeg uit de verhuur van een pand aan de [adres 3] van 48.000,- gulden per jaar;3:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 1999 tot en met 31juli 2000 in de gemeente(n) Utrecht en/of Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of met één of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één of meer vals(e) of vervalst(e) geschriften, als ware dat/die geschrift(en) (telkens) echt en overvalst, te weten:
A. een formulier Aanvraaghypothecaire geldlening van [slachtoffer] - voorzien van het nummer 228710 -, op naam van[betrokkenen 1] B.V. (proces-verbaal zaakdossier 03, bladzijde 501 - 504, nr. D-AH96.04-002),en/of
B. een taxatierapport [betrokkene 11] gedateerd 14 oktober 1999, op naam van de opdrachtgever [betrokkenen 1] B.V. te Enschede met betrekking tot het onroerend goed[adres 4] [plaats 5] (proces-verbaal bladzijde 509 - 518, nr. D-AH96.04-005), en/of
C. een taxatierapport [betrokkene 11] gedateerd 20 juni 2000, op naam van de opdrachtgever [betrokkenen 1] t.a.v. [betrokkene 12] met betrekking tot het onroerend goed de [adres 5] te [plaats 6] (proces-verbaal bladzijde 552 - 560, nr. D-AH96.05-006), en/of
D. een taxatierapport [betrokkene 11] gedateerd 16februari 2000, op naam van de opdrachtgever [betrokkenen 1] t.a.v. [betrokkene 13] met betrekking tot het onroerend goed [adres 6] te 7557 HT [plaats 7] (proces-verbaal bladzijde 451 - 462, nr. D-AH96.01-005),
en/of
E. een taxatierapport [betrokkene 11] gedateerd 18 mei 2000, op naam van [betrokkenen 1]B.V. met betrekking tot het onroerend goed [adres 7] te[plaats 8] (proces-verbaal bladzijde 584 - 593, nr.D-AH96.06-005)elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat het genoemde aanvraagformulier onder A.
en/of het/de taxatierapport(en) onder B., C., D. en/of E. (telkens) is/zijn
aangeboden aan/ingediend bij ([slachtoffer]) en bestaande die
valsheid of vervalsing hierin dat - zakelijk omschreven -
ad A. op dat aanvraagformulier stond vermeld dat er een huuropbrengst was vanongeveer fl. 155.000,- ex. BTW, en/of
ad B. op dat taxatierapport stond vermeld dat de executiewaarde (van het
onroerend goed) per opnamedatum onder bezwaar van huur f. 1.530.000,- bedroeg
en/of de executiewaarde per opnamedatum onder bezwaar van huur na verbouwing
f. 1.765.000,- , en/of
ad C. op dat taxatierapport stond vermeld dat de executiewaarde (van het
onroerend goed) per opnamedatum bij eigen gebruik f. 320.000,- bedroeg, en/of
ad D. op dat taxatierapport stond vermeld dat de executiewaarde (van het
onroerend goed) per opnamedatum bij eigen gebruik f. 875.000,- bedroeg, en/of
ad E. op dat taxatierapport stond vermeld dat de executiewaarde (van hetonroerend goed) per opnamedatum bij eigen gebruik f. 950.000,- bedroeg;(zaak Z03)
4:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de maand januari 2000, althans in het eerste kwartaal van 2000 in de gemeente(n) Utrecht en/of Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of één of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één of meer vals(e) of vervalst(e) geschriften als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, te weten:
A. een huurovereenkomst op naam van [betrokkene 14] en/of [betrokkene 15] en/of [betrokkene 16] (proces-verbaal zaakdossier 05, blz. 110-111, nr. D-AH96.11-006) met als ingangsdatum 01-01-1999 en betrekking hebbende op de verhuur van de schuur aan de [adres 8] [plaats 9], en/of
B. een hypotheekaanvraag voorzien van het nummer 229241 op naam van [betrokkene 14] en/of [betrokkene 17] en gedateerd 10-01-2000 (proces-verbaal zaakdossier 05, blz. 094-097, nr. D-AH96.11-004)
zijnde (elk) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat die huurovereenkomst en/of die aanvraag is aangeboden aan/ingediend bij [slachtoffer] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat -zakelijk omschreven-:
ad. A. op die huurovereenkomst stond vermeld dat de huurprijs fl. 4.200,- was,
maandelijks te voldoen op de 1e van iedere maand en/of dat die
huurovereenkomst was ondertekend met (een) handtekening(en) die moest(en)
doorgaan van die van [betrokkene 14] (verhuurder) en/of [betrokkene 16] (beiden huurder), en/of
ad. B. op die aanvraag stond vermeld dat er tevens huuropbrengst was van
f. 50.000,- per jaar door zoon en/of er een totaal inkomen was van f. 131.000,-;
(zaak Z05)
5:
zij in of omstreeks de periode van juni 1999 tot en met augustus 1999, in de gemeente(n) Hengelo (O) en/of Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
[medeverdachte 2] die, anders dan als ambtenaar, werkzaam was in dienstbetrekking bij [slachtoffer] (als manager verkoop en/of commercieel directeur), naar aanleiding van hetgeen deze in zijn dienstbetrekking had gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten een gift en/of belofte heeft gedaan
namelijk een tuinset (bestaande uit een tafel, 6 stoelen, 2 voetsteunen, een parasol en/of een grondanker met een winkelverkoopwaarde van Hfl. 7722,69 inclusief BTW)
van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat verdachte en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) aannemen dat deze gift en/of belofte in strijd met de goede trouw zou worden verzwegen tegenover de genoemde werkgever van [medeverdachte 2]; zaak Z08
6:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 18 september 2000 in de gemeente(n) Hengelo (O) en/of Enschede en/of Almelo en/of Utrecht en/of Wijk bij Duurstede en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere personen en/of rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
  • het plegen van valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het plegen van oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het plegen van omkoping van anderen dan ambtenaren (artikel 328ter Wetboek van Strafrecht).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte
onder feit 1 onder B en onder feit 3 is tenlastegelegd, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 onder B is het hof met de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat de goederen die staan vermeld op de tenlastelegging niet zijn geleverd aan [betrokkene 4] en dat de factuur waarmee deze goederen in rekening zijn gebracht aan voornoemde [betrokkene 4] onjuist is. Het hof is daarom van oordeel dat verdachte geen gebruik heeft gemaakt van valse geschriften als ware deze echt en onvervalst.
Ten aanzien van feit 3 is het hof met de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de door medeverdachte getaxeerde waarden niet juist zijn en de taxatierapporten daarmee vals. Het enkele feit dat de getaxeerde waarden anders zijn dan de koop- dan wel verkoopprijs van het betreffende pand, wil niet zeggen dat de getaxeerde waarde onjuist is. Voor de betreffende koopprijs kunnen immers specifieke redenen zijn die invloed hadden op de prijs van de betreffende transactie, zonder dat zulks afdoet aan de objectieve waarde. In enkele gevallen is een dergelijke reden ook aangevoerd. Verder geldt in het algemeen dat een taxatie per definitie niet exact is en een zekere marge kent. Het dossier bevat geen taxatierapporten van onafhankelijke deskundigen die een uitspraak doen over de juistheid van de taxatierapporten waarvan de valsheid wordt gesteld.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde onder 1 A, C en D, 4 en 5 wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt voorts in het bijzonder.
Ten aanzien van feit 1 onder A:
Door verdachte en/of zijn mededaders is aan [slachtoffer] een aanvraagformulier hypothecaire geldlening op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verstrekt. Een dergelijk aanvraagformulier is bedoeld om aan de geldgever gegevens te overleggen op basis waarvan de hypotheeknemer kan beoordelen of er wel of niet overgegaan wordt tot verstrekken van een geldlening. De gegevens op een dergelijk formulier dienen derhalve naar waarheid te zijn opgegeven. [betrokkene 1] heeft verklaard dat door verdachte in een gesprek waarbij [betrokkene 20] aanwezig was, de aanvraag is opgenomen. [betrokkene 1] herkent de in de aanvraag opgenomen bedragen niet, het opgegeven inkomen is te hoog en er is niet gesproken over een huurovereenkomst.
Ten aanzien het feit 1 onder C en D.
Op de schriftelijke bescheiden staat vermeld dat [betrokkene 5] een bruto-inkomen van fl. 150.000 had (feit 1 onder C) of dat hij jaarlijks minimaal fl. 150.000 verdiend feit 1 onder D). [betrokkene 5] zelf heeft hierover verklaard dat hij geen stukken heeft aangeleverd en dat hem nooit om financiële gegevens is gevraagd. [betrokkene 21] heeft verklaard dat de accountants-verklaring vals is opgemaakt.
Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat de schriftelijke bescheiden genoemd onder 1A, 1C en 1D vals zijn opgemaakt.
Ten aanzien van feit 4:
De directeur van verdachte, [medeverdachte 1], heeft tegenover de politie verklaard dat er tussen [betrokkene 14] en zijn zoon een afspraak was over verhuur van een schuur en over huurpenningen.
Hij heeft volgens die verklaring vervolgens een schriftelijk huurcontract opgemaakt om bij de stukken voor de hypotheekaanvraag te voegen. In zijn verklaring als getuige bij de rechter-commissaris op 23 februari 2007 heeft [medeverdachte 1] meer gedetailleerd verklaard. Hij zegt dat in een bespreking tussen [betrokkene 14] en de getuige [getuige] hetzij [betrokkene 14], hetzij [getuige] in aanwezigheid van [betrokkene 14] heeft gesteld dat [betrokkene 14] inkomsten had uit verhuur aan zijn zoons. [medeverdachte 1] zou vervolgens op zijn computer een schriftelijk huurcontract hebben opgemaakt dat hij ondertekend retour heeft ontvangen.
Tevens is op de computer van [medeverdachte 1] een tekstbestand met dit contract aangetroffen
Het hof acht de overige uitspraken van [medeverdachte 1] over de schriftelijke huurcontract echter ongeloofwaardig.
[betrokkene 14] verklaart immers op 14 februari 2007 bij de rechter-commissaris dat zijn zoon [betrokkene 15] nooit de schuur heeft gehuurd. Die zou dit wel van plan zijn geweest, maar dat is afgeblazen voordat dit ooit is begonnen, terwijl zich dit heeft afgespeeld voordat [betrokkene 14] van [medeverdachte 1] had gehoord. Ook is nooit besproken hoe hoog de huur zou worden. De schriftelijke huurovereenkomst heeft [betrokkene 14] nooit gemaakt, terwijl de handtekening op het contract niet lijkt op de zijne.
Deze verklaring wordt bevestigd door getuige [betrokkene 16], de andere zoon van [betrokkene 14] die ook als huurder staat vermeld op het schriftelijke huurcontract. Hij zegt dit contract nooit eerder te hebben gezien. De handtekening is niet van hem (blz. 53 van zaakdossier 5).
Verder verklaart ook getuige [getuige] op 5 oktober 2007 bij de rechter-commissaris niet dat ten tijde van de hypotheekverstrekking sprake was van verhuur. Hij heeft het er slechts over dat [betrokkene 14] een schuur “wou” verhuren. Daarnaast stelt [getuige] het schriftelijke huurcontract niet eerder te hebben gezien.
Naar het oordeel van het hof staat hiermee vast dat verdachte een schriftelijk huurcontract heeft gebruikt, terwijl in werkelijkheid geen mondelinge huurovereenkomst bestond.
Ten aanzien van feit 5
Voor een veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in art. 140 Wetboek van Strafrecht, dient sprake te zijn van deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad dient onder een organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht te worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon of rechtspersoon.
[verdachte] BV bemiddelde in hypotheken bij [slachtoffer] voor personen die bij andere hypotheekverstrekkers niet terecht konden. Bij deze bemiddeling werd gebruik gemaakt van te hoog opgesteld taxatierapporten, valse werkgeversverklaringen, huurovereenkomsten en accountantsverklaringen.
De BV bood in de kern het kader dat het plegen van de strafbare feiten mogelijk heeft gemaakt. De strafbare gedragingen van de natuurlijke personen die werkzaamheden verrichtten in en voor de BV en het bij die personen bestaande opzet op het plegen van strafbare feiten kunnen aan de rechtspersoon worden toegerekend. De BV is dan ook te zien als een wezenlijk deel van het samenwerkingsverband. De aan de BV toe te rekenen gedragingen hebben te gelden als de handelingen van de rechtspersoon waardoor is deelgenomen aan de criminele organisatie. Die handelingen strekten immers tot of hielden rechtstreeks verband met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Gezien het vorenoverwogene en in aanmerking genomen de periode waarin het samenwerkingsverband actief was, kan worden gesproken van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 A, C en F, 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
zij op
een of meer verschillendetijdstippen in de periode januari 1999 tot en met september 2000 in de gemeente Hengelo (O) en/of de gemeente Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen
en/of met een of meer rechtspersonen, althans alleen,meermalen,
althans eenmaal (telkens)opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse
en/of vervalstegeschriften, als ware
dat/die geschriften
(telkens)echt en onvervalst, te weten
A. een aanvraagformulier hypothecaire geldlening bij [slachtoffer] ten behoeve van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] -voorzien van nummer 228155- d.d. 10 juli 1999 (zaaksdossier 1, blz. 261 t/m 266, nr. D-AH60-010) en
/of
B. een factuur van [betrokkene 3] te [plaats 1] d.d. 14 februari 2000 op naam gesteld van [betrokkene 4] te [plaats 2] (zaaksdossier 1, blz. 314, nr. D-G14.01-002) en/of
C. een aanvraagformulier hypothecaire geldlening bij [slachtoffer] ten behoeve van [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] d.d. 7 juni 2000 (zaaksdossier 1, blz. 153 t/m 156, nr. II-S-2-446-002) en
/of
D. een accountantsverklaring d.d. 20 juni 2000 van [betrokkene 7] en adviezen opgesteld ten behoeve van [betrokkene 5] (zaaksdossier 1, blz. 160, nr. II-S-2-446-005),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om te dienen tot bewijs van het daaringestelde, althans van enig feit,
bestaande dat gebruik maken
(telkens
)hierin dat verdachte en/of zijn
medeverdachten voornoemde aanvraagformulieren hypothecaire geldlening
en/of factuuren
/ofaccountantsverklaring aan [slachtoffer] heeft overgelegd
, althans ingebrachtter verkrijging van een hypotheek
en/of ter uitwinning van een bouwdepot
bestaande dat valse
en/of vervalste (telkens)hierin dat
ad A. op dat aanvraagformulier vermeld stond dat het bruto inkomen van die
[betrokkene 1] fl. 110.000,- per jaar bedroeg en
/ofdat er tevens een
huuropbrengst was van fl. 40.000,- per jaar
en
/of
ad B. op die factuur vermeld stond dat aan die [betrokkene 4] volgens afspraak inrekening werd gebracht een hoeveelheid stalen balken, dakisolatie,profielplaten, bedrading, contactdozen en/of stopcontacten (voor een bedragvan fl. 28.200,- inclusief BTW)en/of
ad C. op dat aanvraagformulier vermeld stond dat het bruto inkomen van die [betrokkene 5]
fl. 150.000,- per jaar bedroeg
en
/of
ad D. op die accountantsverklaring vermeld stond dat [betrokkene 5] jaarlijks
minimaal fl. 150.000,- bruto verdient;
4:
zij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde maand januari 2000
, althans in het eerste kwartaal van 2000in de gemeente
(n
) Utrecht en/ofEnschede en/of
(elders
)in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen
en/of één of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens
)opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
één of meervals
(e
) of vervalst(e)geschriften als ware die
/datgeschrift
(en
) (telkens
)echt en onvervalst, te weten:
A. een huurovereenkomst op naam van [betrokkene 14] en/of [betrokkene 15] en/of [betrokkene 16] (proces-verbaal zaakdossier 05, blz. 110-111, nr. D-AH96.11-006) met als ingangsdatum 01-01-1999 en betrekking hebbende op de verhuur van de schuur aan de [adres 8] [plaats 9], en/
of
B. een hypotheekaanvraag voorzien van het nummer 229241 op naam van [betrokkene 14] en/of [betrokkene 17] en gedateerd 10-01-2000 (proces-verbaal zaakdossier 05, blz. 094-097, nr. D-AH96.11-004)
zijnde (elk) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande dat gebruikmaken
(telkens)hierin dat die huurovereenkomst en
/ofdie aanvraag is aangeboden aan
/ingediendbij [slachtoffer] en bestaande die valsheid
of vervalsinghierin dat -zakelijk omschreven-:
ad. A. op die huurovereenkomst stond vermeld dat de huurprijs fl. 4.200,- was,
maandelijks te voldoen op de 1e van iedere maand en/of dat die
huurovereenkomst was ondertekend met
(een
)handtekening
(en)die moest
(en)doorgaan van die van [betrokkene 14] (verhuurder) en/of [betrokkene 16] (beiden huurder), en
/of
ad. B. op die aanvraag stond vermeld dat er tevens huuropbrengst was van
f. 50.000,- per jaar door zoon en/of er een totaal inkomen was van f. 131.000,-;
6:
zij in
of omstreeksde periode van 1 januari 1999 tot en met 18 september 2000 in de gemeente(n) Hengelo (O) en/of Enschede en/of Almelo en/of Utrecht en/of Wijk bij Duurstede en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en
/of[medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2]en/of een of meer andere personen
en/of rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
  • het plegen van valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht),
  • het plegen van oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het plegen van omkoping van anderen dan ambtenaren (artikel 328ter Wetboek van Strafrecht).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het onder 1 en 4 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst,
meermalen gepleegd.
het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
het door een rechtspersoon begaan van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich bij het afsluiten van hypotheken schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door het valselijk opmaken van bescheiden met het oogmerk deze formulieren te gebruiken of te doen gebruiken voor het verkrijgen van hypotheken op basis van gefingeerde gegevens. Verdachte heeft de gepleegde strafbare feiten gepleegd in georganiseerd verband en heeft willens en wetens zijn rol in dat samenwerkingsverband vervuld. Door aldus te handelen heeft verdachte het vertrouwen geschaad dat door de maatschappij en in het bijzonder door hypotheeknemende geldverstrekkers zoals banken en verzekeraars in een tussenpersoon mag worden gesteld en de integriteit van de beroepsgroep in diskrediet gebracht. Daarnaast werkt het handelen van verdachte concurrentievervalsend ten opzichte van bedrijven die zich wel aan de regels houden. Gelet op de ernst van de feiten acht het hof oplegging van een forse onvoorwaardelijke geldboete in beginsel aangewezen.
Het hof constateert evenwel dat de redelijk termijn van vervolging en berechting, waarvan het hof met de rechtbank van oordeel is dat die is aangevangen op 7 juli 2004 toen doorzoekingen werden verricht, in ruime mate is overschreden. Een deel van die overschrijding is te verklaren uit de vele terechtzittingen en getuigenverhoren die hebben plaatsgevonden, maar is de overschrijding slechts voor een beperkt gedeelte aan verdachte of de verdediging toe te rekenen.
Verdachte heeft als gevolg van het onderzoek naar de strafbare feiten al haar activiteiten nagenoeg moeten staken en is ook niet meer in het bezit van een vergunning voor het bemiddelen in hypotheken. Daarnaast is verdachte een first offender hetgeen in het voordeel van verdachte wordt meegewogen.
Gelet op het bovenstaande acht het hof een geheel voorwaardelijke straf als door de advocaat-generaal gevorderd passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 47, 51, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover gericht tegen het onder 1 onder A en onder B, onder 2, onder 3, onder 5 en onder 6 tenlastegelegde.
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van de onder 2, 3 onder A en E en onder 5 tenlastegelegde feiten.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover nog aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd onder 1, 4 en 6 dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 4 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan €
40.000,00 (veertigduizend euro).
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr P. van Kesteren, voorzitter,
mr C.G. Nunnikhoven en mr A.E. Harteveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.W. Jansink, griffier,
en op 25 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.