ECLI:NL:GHARL:2013:3102

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
21-002414-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekfraude en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte, geboren in 1955 en woonachtig in [woonplaats], was betrokken bij een complexe hypotheekfraude waarbij valse en vervalste documenten werden gebruikt om hypotheken te verkrijgen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, waaronder aanvraagformulieren voor hypothecaire geldleningen en facturen, om hypotheken te verkrijgen op basis van gefingeerde gegevens. De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van verschillende feiten, maar het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de fraude. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor bepaalde vrijspraken en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een geldboete van € 10.000,00, subsidiair 85 dagen hechtenis. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheidstoestand en het feit dat hij een first offender is.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002414-09
Uitspraak d.d.: 25 februari 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 10 juni 2009 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1955],
wonende te [woonplaats],[adres 1].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 februari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 6 onder F en G en voor het overige wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en een geldboete van
€ 10.000 subsidiair 85 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr O. Hammerstein naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Hoger beroep verdachte
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder de feiten 1 onder A en B, feit 2, feit 3, feit 5 en feit 6 onder A, B, C, D, E en H en feit 7 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraken staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Hoger beroep openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft volgens het proces-verbaal terechtzitting van 2 november 2011 ter terechtzitting opgegeven dat het hoger beroep zich niet richt tegen de vrijspraken van het onder 2, 3 onder A en E en 6 onder A, B, C, D, E en H tenlastegelegde.
Ter terechtzitting van 11 februari 2012 heeft de advocaat-generaal aangegeven dat het hoger beroep zich tevens niet richt tegen het onder feit 5 tenlastegelegde.
Door het openbaar ministerie zijn ten aanzien van deze genoemde feiten in de appelmemorie noch ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven of gehandhaafd. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak. Daarom zal het openbaar ministerie overeenkomstig het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van de onder 2, 3 onder A en E, 5 en 6 onder A, B, C, D, E en H tenlastegelegde feiten.
De passages waarin het hof verdachte én het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren zijn in de tenlastelegging uitgestreept.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in de periode januari 1999 tot en met september 2000 in de gemeente Hengelo (O) en/of de gemeente Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen en/of met een of meer rechtspersonen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse en/of vervalste geschriften, als ware dat/die geschriften (telkens) echt en onvervalst, te weten
A. een aanvraagformulier hypothecaire geldlening bij [slachtoffer] ten behoeve van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] -voorzien van nummer [nummer]- d.d. 10 juli 1999 (zaaksdossier 1, blz. 261 t/m 266, nr. D-AH60-010) en/of
B. een factuur van [betrokkene 3] d.d. 14 februari 2000 op naam gesteld van [betrokkene 4] te Veelerveen (zaaksdossier 1, blz. 314, nr. D-G14.01-002) en/of
C. een aanvraagformulier hypothecaire geldlening bij [slachtoffer] ten behoeve van [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] d.d. 7 juni 2000 (zaaksdossier 1, blz. 153 t/m 156, nr. II-S-2-446-002) en/of
D. een accountantsverklaring d.d. 20 juni 2000 van [betrokkene 7] opgesteld ten behoeve van [betrokkene 5] (zaaksdossier 1, blz. 160, nr. II-S-2-446-005),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om te dienen tot bewijs van het daaringestelde, althans van enig feit,
bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat verdachte en/of zijn
medeverdachten voornoemde aanvraagformulieren hypothecaire geldlening en/of factuur en/of accountantsverklaring aan [slachtoffer] heeft overgelegd, althans ingebracht ter verkrijging van een hypotheek en/of ter uitwinning van een bouwdepot
bestaande dat valse en/of vervalste (telkens) hierin dat
ad A. op dat aanvraagformulier vermeld stond dat het bruto inkomen van die
[betrokkene 1] fl. 110.000,- per jaar bedroeg en/of dat er tevens een
huuropbrengst was van fl. 40.000,- per jaar
en/of
ad B. op die factuur vermeld stond dat aan die [betrokkene 4] volgens afspraak in
rekening werd gebracht een hoeveelheid stalen balken, dakisolatie,
profielplaten, bedrading, contactdozen en/of stopcontacten (voor een bedrag
van fl. 28.200,- inclusief BTW)
en/of
ad C. op dat aanvraagformulier vermeld stond dat het bruto inkomen van die [betrokkene 5]
fl. 150.000,- per jaar bedroeg
en/of
ad D. op die accountantsverklaring vermeld stond dat [betrokkene 5] jaarlijks
minimaal fl. 150.000,- bruto verdient;
2:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in de periode januari 1999 tot en met september 2000 in de gemeente Hengelo (O) en/of de gemeente Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen en/of met een of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse en/of vervalste geschriften, als ware dat/die geschriften (telkens) echt en onvervalst, te weten
A. een werkgeversverklaring van [betrokkene 8] te Emmen, d.d. 25 mei 1999, op naam van [betrokkene 9],inhoudende onder meer (zakelijk weergegeven) dat die [betrokkene 9] per 2 januari 1999 in vaste dienst is als opzichter bouw en sloop (zaaksdossier 2A, nr. D-AH118-001, blz. 108) en/of
B. twee, althans een aanvraagformulier(en) hypothecaire geldlening bij [slachtoffer] ten behoeve van [betrokkene 9] voor het pand aan [adres 2] te Nieuw Beerta, (beide) d.d. 25 mei 1999 (zaaksdossier 2A, nr. D-AH118-003, blz. 110 t/m 115 en/of nr. II-S-2-54-027 t/m 30, blz. 160 t/m 163),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om te dienen tot bewijs van het daaringestelde, althans van enig feit,
bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat verdachte en/of zijn medeverdachten voornoemde werkgeversverklaring en/of aanvraagformulier(en) hypothecaire geldlening aan [slachtoffer] heeft overgelegd, althans ingebracht ter verkrijging van een hypotheek op het pand [adres 2] te Nieuw Beerta en
bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat verdachte en/of zijnmedeverdachtenvoornoemde werkgeversverklaring en/of aanvraagformulier(en) hypothecairegeldleningaan [slachtoffer] heeft overgelegd, althans ingebrachtter verkrijging van een hypotheek op het pand [adres 2] te Nieuw Beerta
en bestaande dat valse en/of vervalste (zakelijk weergegeven) hierin dat
ad A. op voornoemde werkgeversverklaring vermeld stond dat [betrokkene 9] (dehypotheekgever) per 2 januari 1999 in dienst was bij [betrokkene 8]en/of
ad B. op voornoemd aanvraagformulier hypothecaire geldlening vermeld stond datde aanvrager [betrokkene 9] bij werkgever [betrokkene 8] en/of werkgever [betrokkene 10] een bruto jaarinkomen had van 65.000,- gulden en/of huurinkomsten verkreeg uit de verhuur van een pand aan de[adres 3] van 48.000,- guldenper jaar;
3:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 1999 tot en met 31juli 2000 in de gemeente(n) Utrecht en/of Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of met één of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één of meer vals(e) of vervalst(e) geschriften, als ware dat/die geschrift(en) (telkens) echt en overvalst, te weten:
A. een formulier Aanvraaghypothecaire geldlening van [slachtoffer] - voorzien van het nummer [nummer] -, op naam van [betrokkene 11]. (proces-verbaal zaakdossier 03, bladzijde 501 - 504, nr. D-AH96.04-002),en/of
B. een taxatierapport [betrokkene 12] gedateerd 14 oktober 1999, op naam van de opdrachtgever [betrokkene 11]. te Enschede met betrekking tot het onroerend goed [adres 4] Enschede (proces-verbaal bladzijde 509 - 518, nr. D-AH96.04-005), en/of
C. een taxatierapport [betrokkene 12] gedateerd 20 juni 2000, op naam van de opdrachtgever [betrokkene 11] t.a.v. [betrokkene 11] met betrekking tot het onroerend goed de [adres 5] te Sibculo (proces-verbaal bladzijde 552 - 560, nr. D-AH96.05-006), en/of
D. een taxatierapport [betrokkene 12] gedateerd 16februari 2000, op naam van de opdrachtgever [betrokkene 11] t.a.v. [betrokkene 13] met betrekking tot het onroerend goed [adres 6] Hengelo (proces-verbaal bladzijde 451 - 462, nr. D-AH96.01-005), en/of
E. een taxatierapport [betrokkene 12] gedateerd 18 mei 2000, op naam van [betrokkene 11]. met betrekking tot het onroerend goed[adres 7]teAlmelo (proces-verbaal bladzijde 584 - 593, nr.D-AH96.06-005)elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat het genoemde aanvraagformulier onder A.
en/of het/de taxatierapport(en) onder B., C., D. en/of E. (telkens) is/zijn
aangeboden aan/ingediend bij [slachtoffer] en bestaande die
valsheid of vervalsing hierin dat - zakelijk omschreven -
ad A. op dat aanvraagformulier stond vermeld dat er een huuropbrengst was vanongeveer fl. 155.000,- ex. BTW, en/of
ad B. op dat taxatierapport stond vermeld dat de executiewaarde (van het
onroerend goed) per opnamedatum onder bezwaar van huur f. 1.530.000,- bedroeg
en/of de executiewaarde per opnamedatum onder bezwaar van huur na verbouwing
f. 1.765.000,- , en/of
ad C. op dat taxatierapport stond vermeld dat de executiewaarde (van het
onroerend goed) per opnamedatum bij eigen gebruik f. 320.000,- bedroeg, en/of
ad D. op dat taxatierapport stond vermeld dat de executiewaarde (van het
onroerend goed) per opnamedatum bij eigen gebruik f. 875.000,- bedroeg,
en/of
ad E. op dat taxatierapport stond vermeld dat de executiewaarde (van hetonroerend goed) per opnamedatum bij eigen gebruik f. 950.000,- bedroeg;(zaak Z03)
4:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de maand januari 2000, althans in het eerste kwartaal van 2000 in de gemeente(n) Utrecht en/of Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of één of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één of meer vals(e) of vervalst(e) geschriften als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, te weten:
A. een huurovereenkomst op naam van [betrokkene 14] en/of [betrokkene 15] en/of [betrokkene 16] (proces-verbaal zaakdossier 05, blz. 110-111, nr. D-AH96.11-006) met als ingangsdatum 01-01-1999 en betrekking hebbende op de verhuur van de schuur aan de [adres 8] Oude Pekela, en/of
B. een hypotheekaanvraag voorzien van het nummer [nummer] op naam van [betrokkene 14] en/of [betrokkene 17] en gedateerd 10-01-2000 (proces-verbaal zaakdossier 05, blz. 094-097, nr. D-AH96.11-004)
zijnde (elk) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat die huurovereenkomst en/of die aanvraag is aangeboden aan/ingediend bij [slachtoffer] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat -zakelijk omschreven-:
ad. A. op die huurovereenkomst stond vermeld dat de huurprijs fl. 4.200,- was,
maandelijks te voldoen op de 1e van iedere maand en/of dat die
huurovereenkomst was ondertekend met (een) handtekening(en) die moest(en)
doorgaan van die van [betrokkene 14] (verhuurder) en/of [betrokkene 16] (beiden huurder), en/of
ad. B. op die aanvraag stond vermeld dat er tevens huuropbrengst was van
f. 50.000,- per jaar door zoon en/of er een totaal inkomen was van f. 131.000,-;
(zaak Z05)
5:
hij in of omstreeks de periode van juni 1999 tot en met augustus 1999, in de gemeente(n) Hengelo (O) en/of Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
[betrokkene 18] die, anders dan als ambtenaar, werkzaam was in dienstbetrekking bij [slachtoffer]. (als manager verkoop en/of commercieel directeur), naar aanleiding van hetgeen deze in zijn dienstbetrekking had gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten een gift en/of belofte heeft gedaan
namelijk een tuinset (bestaande uit een tafel, 6 stoelen, 2 voetsteunen, een parasol en/of een grondanker met een winkelverkoopwaarde van Hfl. 7722,69 inclusief BTW)
van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat verdachte en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) aannemen dat deze gift en/of belofte in strijd met degoede trouw zou worden verzwegen tegenover de genoemde werkgever van [betrokkene 18]; zaak Z08
6:
hij in of omstreeks de periode van januari 1999 tot en met december 2003 in de gemeente Hengelo (O) en/of in de gemeente Enschede en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen te weten
A. twee, althans een werkgeversverklaring(en) van [betrokkene 19] d.d. 11 november 1999 (zaaksdossier Z09, blz. 150-151, nrs. III-G-3-5-5-001/002) en/of
B. een kwitantie van de [betrokkene 20] d.d. 16 juli 1999 (zaaksdossier Z10, blz. 227, nr. II-S-2-54-077) en/of
C. een brief aan notaris [betrokkene 26] d.d. 19 juli 1999 (zaaksdossier Z10, blz. 226, II-S-2-54-076) en/of
D. een kwitantie van de [betrokkene 20] d.d. 20 juli 1999 (zaaksdossier Z10, blz. 176, nr. D-AH29-007) en/of
E. een kwitantie van de [betrokkene 20] d.d. 18 september 1999 (zaaksdossier Z10, blz. 303, nr. II-S-2-224-013) en/of
F. een werkgeversverklaring van [betrokkene 21] d.d. 29 augustus 2002 (zaaksdossier Z11A, blz. 43, nr. II-S-1-53-002 en/of blz. 92, nr. D-A09.01-002) en/of
G. een aanvraag hypotheek formulier van de [betrokkene 20] d.d. 21 augustus 2002 (zaaksdossier Z11A, blz. 39 t/m 42, nr. II-S-1-53-001, en/of
H. een werkgeversverklaring van de [betrokkene 20] d.d.19 april 2002 (zaaksdossier Z12, blz. 84, nr. II-N-4-2-1-002),
immers heeft verdachte valselijk
ad A. op die werkgeversverklaring vermeld dat [betrokkene 22] een inkomen had vanfl. 38.043,-en/ofad B. op die kwitantie vermeld dat de [betrokkene 20] een voorschot op dehypotheek/lening bij [slachtoffer] heeft verstrekt aan [betrokkene 9] (ten bedrage vanfl. 10.000,-)en/ofad C. in die brief vermeld dat op verzoek van client [betrokkene 9] een betalingdient te worden gedaan aan de [betrokkene 20] (ten bedrage van fl. 16.400,-) ondervermelding van voorschot + Cardifen/ofad D. op die kwitantie vermeld dat de [betrokkene 20] een voorschot op dehypotheek/lening bij [betrokkene 30] heeft verstrekt aan [betrokkene 1] (ten bedragevan fl. 7500,-)en/ofad E. op die kwitantie vermeld dat de [betrokkene 20] een voorschot op de hypotheekbij de [slachtoffer] (onder nummer [nummer]) heeft verstrekt aan [betrokkene 23](ten bedrage van fl. 20.000,-)ad F. op die werkgeversverklaring vermeld dat [betrokkene 24]
bedrijfsleider/accountant was bij [betrokkene 21]
en/of
ad G. op dat aanvraagformulier vermeld dat [betrokkene 24] sinds 1999 in vaste
dienst was bij [betrokkene 21]
en/ofad H. op die werkgeversverklaring vermeld dat [betrokkene 25] een totaal(jaar)inkomen had van EURO 42.500,-,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
7:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 18 september 2000 in de gemeente(n) Hengelo (O) en/of Enschede en/of Almelo en/of Utrecht en/of Wijk bij Duurstede en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en/of de [medeverdachte] en/of [betrokkene 18] en/of een of meer andere personen en/of rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
  • het plegen van valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het plegen van oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het plegen van omkoping van anderen dan ambtenaren (artikel 328ter Wetboek van Strafrecht).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte
onder feit 1 onder B en onder feit 3 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 onder B is het hof met de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat de goederen die staan vermeld op de tenlastelegging niet zijn geleverd aan [betrokkene 4] en dat de factuur waarmee deze goederen in rekening zijn gebracht aan voornoemde [betrokkene 4] onjuist is. Het hof is daarom van oordeel dat verdachte geen gebruik heeft gemaakt van valse geschriften als ware deze echt en onvervalst.
Ten aanzien van feit 3 is het hof met de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de door medeverdachte getaxeerde waarden niet juist zijn en de taxatierapporten daarmee vals. Het enkele feit dat de getaxeerde waarden anders zijn dan de koop- dan wel verkoopprijs van het betreffende pand, wil niet zeggen dat de getaxeerde waarde onjuist is. Voor de betreffende koopprijs kunnen immers specifieke redenen zijn die invloed hadden op de prijs van de betreffende transactie, zonder dat zulks afdoet aan de objectieve waarde. In enkele gevallen is een dergelijke reden ook aangevoerd. Verder geldt in het algemeen dat een taxatie per definitie niet exact is en een zekere marge kent. Het dossier bevat geen andere aanknopingspunten voor de waarde van de getaxeerde objecten, zoals bijvoorbeeld taxatierapporten van onafhankelijke deskundigen die een uitspraak doen over de juistheid van de taxatierapporten waarvan de valsheid wordt gesteld.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde onder de feiten 1 A, C en D, 4, 6 F en G en 7 wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt voorts in het bijzonder.
Ten aanzien van feit 1 onder A:
Door verdachte en/of zijn mededaders is aan [slachtoffer] een aanvraagformulier hypothecaire geldlening op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verstrekt. Een dergelijk aanvraagformulier is bedoeld om aan de geldgever gegevens te overleggen op basis waarvan de hypotheeknemer kan beoordelen of er wel of niet overgegaan wordt tot verstrekken van een geldlening. De gegevens op een dergelijk formulier dienen derhalve naar waarheid te zijn opgegeven. [betrokkene 1] heeft verklaard dat door verdachte in een gesprek waarbij [betrokkene 27] aanwezig was, de aanvraag is opgenomen. [betrokkene 1] herkent de in de aanvraag opgenomen bedragen niet, het opgegeven inkomen is te hoog en er is niet gesproken over een huurovereenkomst.
Ten aanzien het feit 1 onder C en D.
Op de schriftelijke bescheiden staat vermeld dat [betrokkene 5] een bruto-inkomen van fl. 150.000 had (feit 1 onder C) of dat hij jaarlijks minimaal fl. 150.000 verdiend feit 1 onder D). [betrokkene 5] zelf heeft hierover verklaard dat hij geen stukken heeft aangeleverd en dat hem nooit om financiële gegevens is gevraagd. [betrokkene 28] heeft verklaard dat de accountants-verklaring vals is opgemaakt.
Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat de schriftelijke bescheiden genoemd onder 1A, 1C en 1D vals zijn opgemaakt.
Ten aanzien van feit 4:
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat er tussen [betrokkene 14] en zijn zoon een afspraak was over verhuur van een schuur en over huurpenningen.
Verdachte heeft vervolgens een schriftelijk huurcontract opgemaakt om bij de stukken voor de hypotheekaanvraag te voegen. In zijn verklaring als getuige bij de rechter-commissaris op 23 februari 2007 heeft hij meer gedetailleerd verklaard. Hij zegt dat in een bespreking tussen [betrokkene 14] en de getuige [getuige] hetzij [betrokkene 14], hetzij [getuige] in aanwezigheid van [betrokkene 14] heeft gesteld dat [betrokkene 14] inkomsten had uit verhuur aan zijn zoons. Verdachte zou vervolgens op zijn computer een schriftelijk huurcontract hebben opgemaakt dat hij ondertekend retour heeft ontvangen. Op de zitting heeft verdachte ten overstaan van het hof deze lezing in grote lijnen bevestigd.
Tevens is op de computer van verdachte een tekstbestand met dit contract aangetroffen
Het hof acht de overige uitspraken van verdachte over het schriftelijke huurcontract echter ongeloofwaardig.
verklaart immers op 14 februari 2007 bij de rechter-commissaris dat zijn zoon [betrokkene 15] nooit de schuur heeft gehuurd. Die zou dit wel van plan zijn geweest, maar dat is afgeblazen voordat dit ooit is begonnen, terwijl zich dit heeft afgespeeld voordat [betrokkene 14] van verdachte had gehoord. Ook is nooit besproken hoe hoog de huur zou worden. De schriftelijke huurovereenkomst heeft [betrokkene 14] nooit gemaakt, terwijl de handtekening op het contract niet lijkt op de zijne.
Deze verklaring wordt bevestigd door getuige [betrokkene 16], de andere zoon van [betrokkene 14] die ook als huurder staat vermeld op het schriftelijke huurcontract. Hij zegt dit contract nooit eerder te hebben gezien. De handtekening is niet van hem (blz. 53 van zaakdossier 5).
Verder verklaart ook getuige [getuige] op 5 oktober 2007 bij de rechter-commissaris niet dat ten tijde van de hypotheekverstrekking sprake was van verhuur. Hij heeft het er slechts over dat [betrokkene 14] een schuur “wou” verhuren. Daarnaast stelt [getuige] het schriftelijke huurcontract niet eerder te hebben gezien.
Naar het oordeel van het hof staat hiermee vast dat verdachte een schriftelijk huurcontract heeft opgemaakt, terwijl in werkelijkheid geen mondelinge huurovereenkomst bestond.
Tegelijkertijd kan niet worden aangenomen dat verdachte heeft gedwaald over het bestaan van deze mondelinge huurovereenkomst. De eigen verklaring van verdachte hierover wordt immers weerlegd door de getuigen. Een vergissing van de verdachte, voortvloeiende uit ooit bestaande plannen tot verhuur, sluit het hof uit. Het schriftelijk huurcontract vermeldt immers expliciet een precieze ingangsdatum van de huur, terwijl volgens de getuigen de plannen voor verhuur nooit concreet zijn geweest.
Overigens blijkt uit de vorm noch uit de inhoud van het schriftelijke huurcontract dat het is opgemaakt om een al bestaande mondelinge huurovereenkomst vast te leggen.
Het hof concludeert uit deze omstandigheden dat verdachte bekend was met de valsheid van het schriftelijke huurcontract en met het ontbreken van huurinkomsten. Door niettemin het aanvraagformulier waarop huurinkomsten staan vermeld en het schriftelijke huurcontract aan te bieden aan [slachtoffer] heeft verdachte bewust en doelgericht gebruik gemaakt van deze aldus valse geschriften.
Ten aanzien van feit 6 onder F en G.
[betrokkene 29] heeft verklaard dat hij de werkgeversverklaring niet kent en dat hij ook geen bedrijfsleider/accountant was bij [betrokkene 21]. [betrokkene 28] heeft verklaard dat hij de werkgeversverklaring heeft ondertekend en dat het bij verdachte bekend was dat [betrokkene 29] niet in loondienst was, maar directeur was en dat het bedrijf [betrokkene 21] pas sinds juni 2002 bestond.
Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat de schriftelijke bescheiden genoemd onder 6F en 6G vals zijn opgemaakt.
Ten aanzien van feit 7
Voor een veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in art. 140 Wetboek van Strafrecht, dient sprake te zijn van deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad dient onder een organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht te worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon
Uit de eventueel nader aan te halen gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte behoorde tot een samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in de gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het bewezenverklaarde oogmerk.
Het ging om een gestructureerd samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad dat bestond uit verdachte en andere natuurlijke personen.
Binnen dit samenwerkingsverband was sprake van een gemeenschappelijke doelstelling, zijnde het plegen van valsheid in geschrift. [betrokkene 20] bemiddelde in hypotheken bij [slachtoffer] voor personen die bij andere hypotheekverstrekkers niet terecht konden. Bij deze bemiddeling werd gebruik gemaakt van te hoog opgesteld taxatierapporten, valse werkgeversverklaringen, huurovereenkomsten en accountantsverklaringen. Verdachte heeft door het meermalen plegen van valsheid in geschrift willens en wetens zijn rol in die organisatie vervuld en aldus een aandeel gehad in en gedragingen ondersteund die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Gezien het vorenoverwogene en in aanmerking genomen de periode waarin het samenwerkingsverband actief was, kan worden gesproken van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, waaraan verdachte heeft deelgenomen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 A., C en D, 3, 6 F en G en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op
een of meer verschillendetijdstippen in de periode januari 1999 tot en met september 2000 in de gemeente Hengelo (O) en/of de gemeente Enschede en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen
en/of met een of meer rechtspersonen, althans alleen,meermalen,
althans eenmaal (telkens)opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
een of meervalse
en/of vervalstegeschriften, als ware
dat/die geschriften
(telkens)echt en onvervalst, te weten
A. een aanvraagformulier hypothecaire geldlening bij [slachtoffer] ten behoeve van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] -voorzien van nummer [nummer]- d.d. 10 juli 1999 (zaaksdossier 1, blz. 261 t/m 266, nr. D-AH60-010) en
/of
B. een factuur van [betrokkene 3] d.d. 14 februari 2000 op naam gesteld van [betrokkene 4] te Veelerveen (zaaksdossier 1, blz. 314, nr. D-G14.01-002) en/of
C. een aanvraagformulier hypothecaire geldlening bij [slachtoffer] ten behoeve van [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] d.d. 7 juni 2000 (zaaksdossier 1, blz. 153 t/m 156, nr. II-S-2-446-002) en
/of
D. een accountantsverklaring d.d. 20 juni 2000 van [betrokkene 7] opgesteld ten behoeve van [betrokkene 5] (zaaksdossier 1, blz. 160, nr. II-S-2-446-005),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om te dienen tot bewijs van het daaringestelde, althans van enig feit,
bestaande dat gebruik maken
(telkens
)hierin dat verdachte en/of zijn
medeverdachten voornoemde aanvraagformulieren hypothecaire geldlening
en/of factuuren
/ofaccountantsverklaring aan [slachtoffer] heeft overgelegd
, althans ingebrachtter verkrijging van een hypotheek
en/of ter uitwinning van een bouwdepot
bestaande dat valse
en/of vervalste (telkens)hierin dat
ad A. op dat aanvraagformulier vermeld stond dat het bruto inkomen van die
[betrokkene 1] fl. 110.000,- per jaar bedroeg en
/ofdat er tevens een
huuropbrengst was van fl. 40.000,- per jaar
en
/of
ad B. op die factuur vermeld stond dat aan die [betrokkene 4] volgens afspraak inrekening werd gebracht een hoeveelheid stalen balken, dakisolatie,profielplaten, bedrading, contactdozen en/of stopcontacten (voor een bedragvan fl. 28.200,- inclusief BTW)en/of
ad C. op dat aanvraagformulier vermeld stond dat het bruto inkomen van die [betrokkene 5]
fl. 150.000,- per jaar bedroeg
en
/of
ad D. op die accountantsverklaring vermeld stond dat [betrokkene 5] jaarlijks
minimaal fl. 150.000,- bruto verdient;
4:
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde maand januari 2000
, althans in het eerste kwartaal van 2000in de gemeente
(n
) Utrecht en/ofEnschede en/of
(elders
)in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen
en/of één of meer rechtspersonen, althans alleen, (telkens
)opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
één of meervals
(e
) of vervalst(e)geschriften als ware die
/datgeschrift
(en
) (telkens
)echt en onvervalst, te weten:
A. een huurovereenkomst op naam van [betrokkene 14] en/of [betrokkene 15] en/of [betrokkene 16] (proces-verbaal zaakdossier 05, blz. 110-111, nr. D-AH96.11-006) met als ingangsdatum 01-01-1999 en betrekking hebbende op de verhuur van de schuur aan de [adres 8] Oude Pekela, en/
of
B. een hypotheekaanvraag voorzien van het nummer [nummer] op naam van [betrokkene 14] en/of [betrokkene 17] en gedateerd 10-01-2000 (proces-verbaal zaakdossier 05, blz. 094-097, nr. D-AH96.11-004)
zijnde (elk) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande dat gebruikmaken
(telkens)hierin dat die huurovereenkomst en
/ofdie aanvraag is aangeboden aan
/ingediendbij [slachtoffer] en bestaande die valsheid
of vervalsinghierin dat -zakelijk omschreven-:
ad. A. op die huurovereenkomst stond vermeld dat de huurprijs fl. 4.200,- was,
maandelijks te voldoen op de 1e van iedere maand en/
ofdat die
huurovereenkomst was ondertekend met
(een
)handtekening
(en)die moest
(en)doorgaan van die van [betrokkene 14] (verhuurder) en/of [betrokkene 16] (beiden huurder), en
/of
ad. B. op die aanvraag stond vermeld dat er tevens huuropbrengst was van
f. 50.000,- per jaar door zoon en/of er een totaal inkomen was van f. 131.000,-;
6:
hij in
of omstreeksde periode van januari 1999 tot en met december 2003 in de gemeente Hengelo (O) en/of in de gemeente Enschede en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens
)valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, (telkens)een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen te weten
F. een werkgeversverklaring van [betrokkene 21] d.d. 29 augustus 2002 (zaaksdossier Z11A, blz. 43, nr. II-S-1-53-002 en/of blz. 92, nr. D-A09.01-002) en
/of
G. een aanvraag hypotheek formulier van de [betrokkene 20] d.d. 21 augustus 2002 (zaaksdossier Z11A, blz. 39 t/m 42, nr. II-S-1-53-001,
en/of
immers heeft verdachte valselijk
ad F. op die werkgeversverklaring vermeld dat [betrokkene 24]
bedrijfsleider/accountant was bij [betrokkene 21]
en
/of
ad G. op dat aanvraagformulier vermeld dat [betrokkene 24] sinds 1999 in vaste
dienst was bij [betrokkene 21]
zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
7:
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 1999 tot en met 18 september 2000 in de gemeente(n) Hengelo (O) en/of Enschede en/of Almelo en/of Utrecht en/of Wijk bij Duurstede en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en
/ofde [medeverdachte]
en/of [betrokkene 18]en/of een of meer andere personen
en/of rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
  • het plegen van valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht),
  • het plegen van oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het plegen van omkoping van anderen dan ambtenaren (artikel 328ter Wetboek van Strafrecht).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het onder 1 A, C en D en 4 bewezen verklaarde levert op telkens:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
het onder 6 onder F en g bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich als directeur van [betrokkene 20]bij het afsluiten van hypotheken schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door het valselijk opmaken van aanvraagformulieren, een accountantsverklaring, een huurovereenkomst en een valse werkgeversverklaring met het oogmerk deze formulieren te gebruiken of te doen gebruiken voor het verkrijgen van hypotheken op basis van gefingeerde gegevens. Verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten gepleegd in georganiseerd verband en heeft willens en wetens zijn rol in dat samenwerkingsverband vervuld. Door aldus te handelen heeft verdachte het vertrouwen geschaad dat door de maatschappij en in het bijzonder door hypotheeknemende geldverstrekkers zoals banken en verzekeraars in een tussenpersoon mag worden gesteld en de integriteit van de beroepsgroep in diskrediet gebracht. Daarnaast werkt het handelen van verdachte concurrentievervalsend naar bedrijven die zich wel aan de regels houden. Gelet op de ernst van de feiten acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden.
Het hof constateert dat de redelijk termijn van vervolging, waarvan het hof met de rechtbank van oordeel is dat die is aangevangen op 7 juli 2004 toen bij verdachte doorzoekingen werden verricht, in ruime mate is overschreden. Een deel van die overschrijding is te verklaren uit de vele terechtzitting en getuigenverhoren die in dit kader hebben plaatsgevonden, maar grotendeels is de overschrijding niet aan verdachte of de verdediging toe te rekenen.
Daarnaast houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachtes gezondheidstoestand is wellicht mede door de druk van het onderzoek aanzienlijk verslechterd. Verdachte is verder zijn bedrijf en zijn bron van inkomsten kwijtgeraakt en leeft thans van een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Verdachte is een first offender en is ook na het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet meer met justitie in aanraking gekomen.
Gelet op het bovenstaande acht het hof een straf als door de advocaat-generaal gevorderd passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet ontvankelijk in zijn beroep voor zover gericht tegen het onder feit 1 onder A en B, feit 2, feit 3, feit 5 en feit 6 onder A, B, C, D, E en H tenlastegelegde.
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in het beroep voor zover gericht tegen het onder feit 2, feit 3 onder A en E, feit 5 en feit 6 onder A, B, C, D, E en H tenlastegelegde.
Vernietigt, voorzover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, het vonnis waarvan beroep en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 onder B, C en D ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 onder A, C en D, 6 onder G en F en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 onder A, C en D, 6 onder G en F en 7 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr P. van Kesteren, voorzitter,
mr C.G. Nunnikhoven en mr A.E. Harteveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.W. Jansink, griffier,
en op 25 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.