Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de twee beroepschriften, ingekomen op 7 februari 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 7 maart 2013;
- een brief van de vader, ingekomen op 21 maart 2013;
- een brief van de stichting van 27 maart 2013 met bijlagen, ingekomen op 28 maart 2013.
3.De vaststaande feiten
- [kind 1], op [geboortedatum] 2000;
- [kind 2], op [geboortedatum] 2002;
- [kind 4], op [geboortedatum] 2009.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
4 oktober 2012 tot 1 november 2012. Bij beschikking van 12 oktober 2012 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor verblijf pleegouder 24 uurs verleend tot 9 november 2012.
” Deze schriftelijke aanwijzing heeft betrekking op de moeder. Bureau Jeugdzorg bepaalt dat moeder samen met [kind 3] en [kind 4] een klinische opname in de gezinspsychiatrische kliniek van GGZ Drenthe te [plaats] aanvaardt om een mogelijke terugplaatsing van de kinderen te onderzoeken en eventueel te begeleiden. Het voor- en natraject zal door Altrecht Utrecht worden gedaan. Moeder zal eerst bij Altrecht onderzocht moeten worden. Bureau Jeugdzorg verwacht van moeder dat zij zich hiervoor gaat inzetten.”
13 december 2012 geplaatst in een netwerkpleeggezin, bij de zus van de vader. [kind 4] en [kind 3] zijn op 4 oktober 2012 in hetzelfde crisispleeggezin geplaatst. [kind 4] is vervolgens op 23 november 2012 geplaatst in een pleeggezin. [kind 3] is op 19 december 2012 geplaatst in een pleeggezin.
4.De motivering van de beslissing
De kinderen hebben ieder afzonderlijk problemen. [kind 1] is een gesloten jongen en voelt zich erg verantwoordelijk voor zijn broertjes en zusje; hij neemt ook zorgtaken op zich. Als moeder de kinderen alleen laat, dan moet [kind 1] de zorg voor de kinderen op zich nemen. Bij [kind 2] is sprake van fors overgewicht. Hij vindt moeilijk aansluiting bij andere kinderen en is regelmatig in conflict met andere kinderen. Hij vraagt veel aandacht en functioneert op zwakbegaafd niveau. Ook bij [kind 3] is sprake van overgewicht. Tevens is bij hem sprake van een lage intelligentie. [kind 3] kan moeilijk meekomen op school, heeft vaak ruzie en forse woedeaanvallen. Bij [kind 3] zijn symptomen van kindermishandeling geconstateerd. De stichting heeft hiervan aangifte gedaan. [kind 4] laat zich moeilijk begrenzen en heeft ernstige zuigflescariës. De kinderen hebben grenzen, duidelijkheid, structuur en veiligheid nodig, terwijl er zorgen zijn over de pedagogische kwaliteiten van de moeder. Bij de moeder is na de scheiding van de vader intensieve hulp ingezet, aanvankelijk een kort intensief traject van Families First en vervolgens intensieve ambulante gezinsbegeleiding van Lijn 5. Weliswaar wordt in het eindverslag van Lijn 5 van 9 oktober 2012 aangegeven dat de indruk bestaat dat het goed gaat met de moeder en de kinderen, maar tegelijkertijd wordt geconstateerd dat door externen forse zorgen zijn gemeld over de veiligheid van de kinderen. De hulpverlening heeft de zorgen van de stichting over de kinderen niet doen verminderen. De moeder heeft de kinderen in de zomervakantie van 2012 een nacht en een middag naar de vader gebracht, terwijl de vader verdacht werd van mishandeling van [kind 3] en met de stichting afgesproken was dat de vader de kinderen alleen onder begeleiding mocht zien. Hoewel dit volgens de moeder een incident betreft en het begrijpelijk is dat de moeder door de vader tijdens Ramadan aangesproken werd op haar religieuze gevoel, heeft de moeder hiermee willen en wetens tegen de afspraken met de stichting gehandeld, ondanks de zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de vader. Ook heeft de moeder de drie oudste kinderen op 2 oktober 2012 ’s avonds laat, naar eigen zeggen onder doodsbedreiging vanuit de vader, bij de vader buiten op de stoep achtergelaten, terwijl hij niet thuis was. Ook daarmee heeft zij de kinderen in een onveilige situatie gebracht.
Het hof is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit van en de veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen niet is gewaarborgd en oordeelt de verlenging van de uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk.