ECLI:NL:GHARL:2013:2539

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
WAHV 200.094.235
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de keuringsplicht voor ingevoerde voertuigen en sancties bij niet-naleving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 19 augustus 2011. De zaak betreft een administratieve sanctie die is opgelegd aan de betrokkene, die een auto uit Frankrijk had ingevoerd. De betrokkene ontving een sanctie van €90,- omdat er geen keuringsbewijs was afgegeven voor het voertuig, dat op 31 augustus 2010 op de weg stond. De betrokkene stelde dat hij geen verkeersvoorschrift had overtreden, omdat het voertuig pas op 3 augustus 2010 een Nederlands kenteken had gekregen en hij binnen de respijttermijn van twee maanden viel.

Het hof heeft de argumenten van de betrokkene beoordeeld en vastgesteld dat de sanctie terecht was opgelegd. De wetgeving, met name artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 11 van het Besluit Voertuigen, stelt dat een voertuig dat in Nederland is ingevoerd, moet voldoen aan de keuringsplicht. De betrokkene had de auto op 21 juli 2010 in Frankrijk aangeschaft en deze was op 28 juli 2010 in Nederland aangekomen. De beslissing van de kantonrechter werd bevestigd, omdat de betrokkene niet kon aantonen dat hij binnen de wettelijke termijn aan de keuringsplicht had voldaan.

Het hof concludeerde dat de betrokkene geen beroep kon doen op de uitzondering op de keuringsplicht, aangezien hij zelf verantwoordelijk was voor het tijdig laten keuren van het voertuig na invoering. De beslissing van de kantonrechter werd bevestigd, en de opgelegde sanctie bleef in stand. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheid van kentekenhouders om zich te houden aan de geldende regelgeving omtrent keuringsbewijzen voor voertuigen.

Uitspraak

WAHV 200.094.235
10 april 2013
CJIB 145214845
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 19 augustus 2011
betreffende
[de betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te Rotterdam.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1.
Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “voor het motorrijtuig van 3500 kg of minder is geen keuringsbewijs afgegeven”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 31 augustus 2010 met het voertuig met het kenteken 84-NDB-6.
2.
De betrokkene meent dat er door hem geen verkeersvoorschrift is overtreden. Het betreffende voertuig is op 21 juli 2010 door hem aangeschaft in Frankrijk. Op 28 juli 2010 is het voertuig in Nederland aangekomen. Op 2 augustus 2010 is het voertuig bij het RDW-station te Schiedam geweest voor de aanvraag van een Nederlands kentekenbewijs. Dat is op
3 augustus 2010 afgegeven. Uit het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van het Besluit Voertuigen volgt dat een motorrijtuig gedurende twee maanden na het tijdstip waarop voor dat voertuig een kentekenbewijs is afgegeven op de weg mag staan zonder dat daarvoor een geldig keuringsbewijs is afgegeven. Die twee maanden waren op de pleegdatum nog niet verstreken. De betrokkene heeft verschillende documenten bij zijn beroepschrift gevoegd: een koopovereenkomst en een kopie van het kentekenbewijs.
De betrokkene klaagt voorts over de beslissing van de kantonrechter, voor zover die overweegt dat uit het kentekenbewijs volgt dat het voertuig reeds keuringsplichtig was vanaf de 'datum eerste toelating' zoals vermeld op het kentekenbewijs (te weten: 1 april 1980). Het voertuig is immers pas in augustus 2010 in Nederland ingevoerd. Als de redenering van de kantonrechter juist zou zijn, zou het voertuig reeds keuringsplichtig zijn in Nederland terwijl het geen Nederlands kenteken had en zich steeds in Frankrijk bevond.
3.
Artikel 72, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) houdt in:
“Voor een motorrijtuig of een aanhangwagen, waarvoor een kenteken is opgegeven dan wel dient te zijn opgegeven, dient een keuringsbewijs te zijn afgegeven.”
4.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de door de betrokkene overgelegde stukken, voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het betreffende voertuig, een Peugeot 504, op 21 juli 2010 in Frankrijk heeft gekocht en vervolgens in Nederland heeft ingevoerd. Op het door hem overgelegde afschrift van het kentekenbewijs blijkt dat voor dat voertuig op 3 augustus 2010 voor het eerst een Nederlands kenteken is opgegeven. Op dat moment verkreeg artikel 72, eerste lid, van de WVW 1994 gelding voor het voertuig en diende voor het voertuig een keuringsbewijs te zijn afgegeven.
De betrokkene heeft er terecht op gewezen dat de kantonrechter hieromtrent een onjuiste veronderstelling heeft gedaan. Er is op het kentekenbewijs, bij 'datum eerste toelating', vermeld: 1 april 1980. Naar het hof ambtshalve bekend is, is hier de datum vermeld waarop het voertuig voor het eerst is geregistreerd,
waar ook ter wereld. Dit betekent - inderdaad - niet dat het voertuig reeds op 1 april 1980 datum een Nederlands kentekenbewijs hoefde te hebben.
5.
Artikel 11, eerste lid, van het Besluit Voertuigen houdt in:
“Een motorrijtuig of een aanhangwagen mag gedurende twee maanden na het tijdstip waarop artikel 72, eerste lid, van de wet voor dat voertuig gelding verkrijgt, op de weg staan zonder dat voor dat voertuig een keuringsbewijs is afgegeven waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken.”
6.
Het hof ziet zich thans gesteld voor de vraag of het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van het Besluit voertuigen ook van toepassing is op een situatie als de onderhavige, en dat het voertuig van de betrokkene, waarvoor op 3 augustus 2010 een Nederlands kenteken is opgegeven, op de pleegdatum 31 augustus 2010 op de weg had mogen staan zonder dat daarvoor een keuringsbewijs is afgegeven waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken.
7.
Het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van het Besluit voertuigen - een nadere uitwerking van artikel 73, tweede lid en onder d., van de WVW 1994 - betreft een uitzondering op de keuringsplicht van artikel 72 van de WVW 1994. De bepaling is gelijk aan het vroegere artikel 4.7, eerste lid, van het Voertuigreglement, dat vóór het Besluit voertuigen - tot 1 mei 2009 - van kracht was. De Nota van toelichting bij artikel 4.7 van het Voertuigreglement luidt, voor zover van belang, als volgt:
“De uitzonderingen in artikel 4.7 strekken ertoe degene die voor zijn voertuig een (nieuw) keuringsbewijs behoeft doch dit niet bijtijds heeft verkregen, twee maanden respijt te gunnen gedurende welke periode hij zijn voertuig nog op de weg mag laten staan zonder dat daarvoor een keuringsbewijs is afgegeven waarvan de geldigheid niet is verstreken. Hieraan kan met name behoefte bestaan, indien een voertuig korte tijd voordat het (opnieuw) moet worden gekeurd bij een aanrijding is betrokken met als gevolg dat het eerst moet worden gerepareerd alvorens het (weer) kan worden goedgekeurd.”
8.
Gelet op deze toelichting heeft de regelgever met de invoering van deze uitzondering op de keuringsplicht het oog gehad op gevallen, waarin de kentekenhouder het motorrijtuig niet tijdig kan laten keuren door onvoorziene omstandigheden, zoals een ongeval met het motorrijtuig vlak voor het verstrijken van de geldigheid van het keuringsbewijs. Naar het oordeel van het hof kan onderhavige situatie daarmee niet gelijkgesteld worden. Immers, van een zodanige onvoorziene omstandigheid is in het geheel geen sprake ingeval een motorrijtuig in Nederland wordt ingevoerd. Degene die het motorrijtuig invoert of laat invoeren kan in beginsel zelf bepalen op welk moment de (Nederlandse) keuringsplicht voor het motorrijtuig gaat gelden. Van diegene, althans degene die na invoering (Nederlands) kentekenhouder wordt en op wie derhalve de zorgplichten van de kentekenhouder zullen rusten, mag worden verwacht dat hij zich voor aanvang van die procedure op de hoogte stelt van de ter zake geldende regelgeving en zich desnoods nog nader laat informeren door de RDW. Naar het hof ambtshalve bekend is, kan bij het invoeren in bepaalde gevallen erkenning van een keuringsbewijs uit een ander land plaatsvinden, in welk geval het motorrijtuig niet aanstonds opnieuw hoeft te worden gekeurd. In andere gevallen dient voor het motorrijtuig direct een geldig keuringsbewijs te worden afgegeven, net zoals dat voor andere motorrijtuigen waarvoor een Nederlands kenteken is opgegeven - behoudens uitzonderingen - ook geldt. Aan het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van het Besluit voertuigen komt de betrokkene in dit geval derhalve geen beroep toe.
9.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het beroep van de betrokkene niet kan slagen en de onder 1. opgelegde sanctie terecht aan hem is opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.