ECLI:NL:GHARL:2013:1612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
WAHV 200.111.337
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Verdoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep proceskostenvergoeding na vernietiging beslissing kantonrechter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 31 juli 2012 een beroep van de betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaarde. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie, maar wees het verzoek om vergoeding van proceskosten af. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. C.M.J.E.P. Meerts, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze afwijzing van de proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend, maar heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van de gemachtigde van de betrokkene.

Het gerechtshof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie vernietigd, maar stelde dat de proceskosten alleen vergoed konden worden als de inleidende beschikking ook werd vernietigd. Het hof stelt vast dat dit niet juist is en dat de betrokkene recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet deugdelijk gemotiveerd achtte.

Het hof bepaalt dat de advocaat-generaal de proceskosten van de betrokkene moet vergoeden, die zijn gemaakt in de fase van het beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep. De gemaakte proceshandelingen worden beoordeeld en de hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld op € 413,-. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover deze de proceskostenvergoeding betreft en kent de betrokkene de gevraagde vergoeding toe.

Uitspraak

WAHV 200.111.337
6 maart 2013
CJIB 151873198
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad
van 31 juli 2012
betreffende
[Betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te Willemsoord,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. C.M.J.E.P. Meerts,
kantoorhoudende te Beegden.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Zwolle-Lelystad genomen beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1.
De kantonrechter heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat de beslissing van de officier van justitie naar zijn oordeel niet deugdelijk is gemotiveerd. De kantonrechter heeft die beslissing vernietigd en vervolgens het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De kantonrechter heeft het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen, omdat het door de gemachtigde ingestelde beroep niet heeft geleid tot vernietiging van de inleidende beschikking.
2.
De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep als enige grond aan dat de kantonrechter ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend.
3.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de WAHV kan hoger beroep worden ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, tenzij de sanctie niet meer bedraagt dan € 70,-. De beslissing omtrent de vergoeding van proceskosten, zoals bedoeld in artikel 13a van de WAHV, maakt onderdeel uit van die beslissing van de kantonrechter, zodat ook in hoger beroep kan worden geklaagd over het al dan niet toekennen van proceskosten door de kantonrechter. Het enkele feit dat artikel 14, eerste lid, van de WAHV, voor wat betreft de appellabiliteit van de beslissing van de kantonrechter, aansluiting zoekt bij (de hoogte van) de sanctie, brengt niet mee dat het hof, in een situatie als deze waarin daartegen geen bezwaren zijn aangevoerd en ook ambtshalve daartoe geen aanleiding bestaat, een oordeel zou moeten geven over de beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de sanctie. Het geschil is derhalve beperkt tot de beslissing van de kantonrechter op het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding.
4.
Het te dezen toepasselijke artikel 13a, eerste lid, eerste volzin, van de WAHV, voor zover hier van belang, bepaalt dat de kantonrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Dit brengt mee dat de kantonrechter een zekere beoordelingsruimte heeft bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding moet worden ingewilligd. Anderzijds kan niet uit het oog worden verloren dat de regeling van de proceskostenvergoeding is ingegeven door de gedachte dat indien een betrokkene proceskosten heeft moeten maken met het oog op het bij een administratieve beroepsinstantie of rechterlijke instantie aanvechten van een beslissing, en die aangevochten beslissing vervolgens - al dan niet ambtshalve - door die instantie geheel of gedeeltelijk ongedaan wordt gemaakt, het niet redelijk is om de proceskosten voor rekening van de betrokkene te laten blijven. De (kennelijke) opvatting van de kantonrechter, dat slechts tot vergoeding van de proceskosten behoort te worden overgegaan, indien de aan het geschil ten grondslag liggende sanctiebeschikking wordt vernietigd, miskent dit.
5.
In de onderhavige zaak heeft de gemachtigde in het beroepschrift aan de kantonrechter onder meer aangevoerd dat de officier van justitie in zijn beslissing op het beroep tegen de inleidende beschikking niet heeft gereageerd op de door de gemachtigde aangevoerde beroepsgronden. In zijn nadere schrijven van 7 juni 2012 aan de kantonrechter heeft de gemachtigde - met verwijzing naar jurisprudentie van het hof - nog aangevoerd dat de gebrekkige motivering van de beslissing van de officier van justitie moet leiden tot vernietiging van diens beslissing. De kantonrechter is tot een zelfde beoordeling gekomen: hij heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie vernietigd. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat de betrokkene in het gelijk is gesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat in een zodanig geval aanleiding bestaat voor inwilliging van het verzoek om toekenning van vergoeding van proceskosten. Dat is slechts anders indien geoordeeld zou moeten worden dat er sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Dat is hier niet aan de orde. Een en ander brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding is afgewezen, niet in stand kan blijven. Het hof zal, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, bepalen dat aan de betrokkene een proceskostenvergoeding wordt toegekend.
6.
Het voorgaande leidt ertoe, dat het hof zal overgaan tot toekenning van een vergoeding ter zake van de proceshandelingen die in de fase van beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep zijn gemaakt. Het verweerschrift van de advocaat-generaal houdt in dat tevens de kosten ter zake van de proceshandelingen in de fase van administratief beroep worden vergoed. Echter, daartoe ziet het hof geen grond, aangezien het in administratief beroep bestreden besluit niet is herroepen (vergelijk artikel 7:28, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht). Derhalve zal het hof de proceshandelingen in de fase van administratief beroep buiten beschouwing laten.
7.
De gemachtigde van de betrokkene heeft - voor zover dus hier van belang - de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van het hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting op het hoger beroep. Ingevolge de Bijlage bij het toepasselijke Besluit proceskosten bestuursrecht wordt aan het indienen van de beroepschriften 1 punt (elk) toegekend en voor de indiening van de nadere toelichting 0,5 punt. Het hof zal derhalve 1 punt toekennen voor de fase van beroep bij de kantonrechter en 1,5 punten voor de fase van hoger beroep. De waarde per punt bedraagt thans € 472,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe voor wat betreft het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en - anders dan de gemachtigde wil - wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) voor wat betreft de indiening van het hoger beroepschrift en de nadere toelichting. Derhalve zal het hof de advocaat-generaal veroordelen tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 413,-, zijnde (1 x
€ 472,- x 0,5 = € 236,-) + (1,5 x € 472,- x 0,25 = € 177,-).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van proceskosten is afgewezen;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, gemaakt in de fase van het beroep bij de kantonrechter en het hoger beroep, ter hoogte van € 413,-
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.