In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Proximedia Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter in Utrecht. De zaak betreft een overeenkomst voor informaticaprestaties die op 23 oktober 2007 tot stand kwam tussen Proximedia en de geïntimeerde, die handelde onder een fictieve naam. De geïntimeerde had een bedrag van € 1.296,66 aan Proximedia betaald, maar vorderde terugbetaling op basis van onverschuldigde betaling, met argumenten dat de overeenkomst nietig was op grond van de Colportagewet en dat deze vernietigbaar was wegens dwaling.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van de geïntimeerde gehonoreerd, maar Proximedia ging in hoger beroep. Het hof heeft de grieven van Proximedia beoordeeld, waarbij het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de Colportagewet reflexwerking had in deze situatie. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde niet als particulier kan worden gekwalificeerd, omdat hij de overeenkomst sloot in het kader van zijn bedrijf.
Daarnaast heeft het hof de argumenten van de geïntimeerde over dwaling en wanprestatie verworpen. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat de overeenkomst niet onredelijk bezwarend was. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering van de geïntimeerde afgewezen, terwijl het de vordering van Proximedia tot betaling van € 5.067,72, vermeerderd met rente, toewijsde. De kosten van beide instanties werden aan de geïntimeerde opgelegd.