ECLI:NL:GHARL:2013:10460

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2013
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
21-003051-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht; geen volledige ontoerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht. De verdachte, geboren te [plaats en datum] en wonende te [adres], was in eerste aanleg veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De bedreiging vond plaats op 4 mei 2012 te Nieuwegein, waarbij de verdachte dreigende woorden heeft geuit naar twee personen, [naam 1] en [naam 2]. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, dat op 9 juli 2012 was uitgesproken.

Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging door de raadsman van de verdachte, mr. F.W. Verweij. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, maar dat er wel sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De bedreiging werd wettig bewezen verklaard, en de verdachte werd strafbaar geacht.

De strafoplegging bestond uit een gevangenisstraf van vier weken, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] behandeld, waarbij de vordering van [naam 2] tot €300,00 werd toegewezen en de vordering van [naam 1] tot €340,00 eveneens werd toegewezen. Het hof heeft de verplichting opgelegd om aan de Staat een bedrag te betalen ten behoeve van de slachtoffers, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-003051-12

Uitspraak d.d.: 2 september 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 9 juli 2012 in de strafzaak met parketnummer 16-099985-l 2 tegen

[verdachte],

geboren te [plaats en datum], wonende te [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 september 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr F.W. Verweij, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 4 mei 2012 te Nieuwegein [naam 1] en/of [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [namen] dreigend de woorden toegevoegd :"Je kan kiezen of een steen door je bakkes of een mes tussen je ribben", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door de raadsman van verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat er onvoldoende grond is om uit te gaan van volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte, ten tijde van het aan haar ten laste gelegde feit. Wel kan, gelet op de in het dossier aanwezige stukken en in het bijzonder het reclasseringsadvies d.d. 4 juli 2012, gesproken worden van een verminderde toerekeningsvatbaarheid. Nu niet aannemelijk is geworden dat het verdachte aan ieder inzicht in haar handelen ontbrak, wordt zij geacht de aan haar ten laste gelegde bewoordingen opzettelijk te hebben geuit.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks4 mei 2012 te Nieuwegein [naam 1] en
/of[naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam] en
/of[naam] dreigend de woorden toegevoegd: "Je kan kiezen of een steen door je bakkes of een mes tussen je ribben",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof zien geen gronden om van de duur van de proeftijd af te wijken.

Vordering van de benadeelde partij [naam 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.284,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Ter zitting heeft de raadsvrouw van verdachte het verweer gevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [naam] afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu haar cliënt ten tijde van het bewezenverklaarde feit onder invloed van een psychische stoornis handelde. Het hof overweegt dat hij, ten aanzien van de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij, niet toekomt aan de vraag of er ten tijde van het bewezenverklaarde feit sprake was van een psychische stoornis bij verdachte. Nu de vordering van civiele aard is, dient enkel gekeken te worden naar de vraag of de benadeelde partij als het gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [naam 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 340,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Met betrekking tot de verwerping van het verweer van de raadsvrouw, aangaande de relatie tussen de psychische gesteldheid van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde en de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij, verwijst het hof naar hetgeen hiervoor ten aanzien daarvan is overwogen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [naam 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van €
300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam 2], een bedrag te betalen van €
300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [naam 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van €
340,00 (driehonderdveertig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam 1], een bedrag te betalen van €
340,00 (driehonderdveertig euro) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr T.M.L. Wolters, voorzitter,
mr P.A.H. Lemaire en mr A.R. van der Winkel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr M. Kolkman, griffier,
en op 2 september 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.