ECLI:NL:GHARL:2013:10445

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
21-003634-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens belediging van ambtenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 28 februari 2013, waarin hij was veroordeeld voor belediging van ambtenaren. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 24 juni en 13 augustus 2013, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd. De raadsman voerde aan dat de rechtbank in strijd met de wet had gehandeld door de zaak te behandelen terwijl er nog geen beslissing was genomen op een bezwaarschrift van de verdachte. Het hof oordeelde dat, hoewel er sprake was van een verzuim, dit niet leidde tot nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg. Het hof concludeerde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de uitlatingen van de verdachte, hoewel fel, niet de eer of goede naam van de ambtenaren hadden aangetast. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de tenlasteleggingen van belediging en smadelijke uitlatingen. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen andere onderdelen van het vonnis.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003634-13
Uitspraak d.d.: 27 augustus 2013

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 28 februari 2013 in de strafzaak met parketnummer 16-650610-12 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 24 juni 2013 en 13 augustus 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr J.T.E. Vis, naar voren is gebracht.

Onderzoek in eerste aanleg

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak moet worden teruggewezen naar de rechtbank, teneinde de zaak opnieuw ten gronde te behandelen. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep twee verweren gevoerd die ieder voor zich tot deze conclusie moeten leiden.
1.
De rechtbank heeft in strijd met de wet op 29 november 2012 de strafzaak tegen verdachte doen uitroepen, terwijl op een door verdachte ingediend bezwaarschrift tegen de dagvaarding nog niet was beslist. Verdachte is hierdoor zodanig in zijn belangen geschaad, dat dit een vormverzuim oplevert dat tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting moet leiden, aldus de raadsman. Terugwijzing naar de rechtbank moet volgen.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft op 19 november 2012 bij de rechtbank een bezwaarschrift op grond van artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering ingediend. Op 29 november 2012 is de strafzaak jegens verdachte uitgeroepen. Verdachte noch zijn toenmalige raadsman is verschenen. De behandeling van de strafzaak is op voorafgaand verzoek van de toenmalige raadsman -zonder voordracht en zonder enige inhoudelijke behandeling- aangehouden tot de terechtzitting van 14 februari 2013. Op het bezwaarschrift was toen nog niet beslist. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 februari 2013, in onderling verband en samenhang bezien met de tekst van een niet ondertekend exemplaar van de beslissing op het bezwaarschrift van verdachte, blijkt volgens het hof genoegzaam, dat op 14 februari 2013, voorafgaand aan de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting, op het bezwaarschrift is beslist.
Het hof stelt bij de beoordeling van het verweer voorop dat niet lichtvaardig wordt besloten tot een nietigverklaring van het onderzoek in eerste aanleg. De omstandigheid, dat de strafzaak jegens verdachte is uitgeroepen, voordat er op een bezwaarschrift tegen de dagvaarding is beslist, is naar het oordeel van het hof weliswaar een verzuim, niet dermate ernstig dat dit zonder meer schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) meebrengt en tot nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg moet leiden. De wet verbindt immers aan het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift niet die consequentie, en stelt ook overigens daarop geen sanctie.
Ook in concreto neemt het hof geen schending van artikel 6 EVRM aan. Door de verdachte is immers gesteld noch geconcretiseerd wat het nadeel voor verdachte is geweest of welke belangen zijn geschonden met het niet naleven van de wettelijke voorschriften. Van een dergelijk nadeel is ook niet anderszins gebleken. Ook om die reden concludeert het hof niet tot nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg.
Daarbij komt dat voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak op 14 februari 2013 (immers, op 29 november 2012 is de behandeling na het uitroepen en zonder voordracht van de zaak door de officier van justitie geschorst) wel beslist is op het bezwaarschrift tegen de dagvaarding, waarbij zowel uit de gang van zaken ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer, alsmede uit het veroordelend vonnis kan worden afgeleid dat het bezwaar ongegrond was verklaard. Het hof verwerpt het verweer.
2.
De rechtbank heeft volgens de raadsman ten onrechte de strafzaak op 14 februari 2013 inhoudelijk behandeld en het onderzoek gesloten. Verdachte en zijn raadsman hadden om aanhouding van de zaak verzocht wegens gezondheidsklachten van verdachte en verhindering van zijn -nieuwe- raadsman en de omstandigheid dat de -nieuwe- raadsman die pas daags voor de zitting door verdachte was benaderd, zich niet heeft kunnen voorbereiden. De rechtbank had het verzoek om aanhouding dan ook niet mogen afwijzen. De afwijzing van het ingediende aanhoudingsverzoek is in strijd met het recht op een effectieve verdediging en met het aanwezigheidsrecht van de verdachte. De rechtbank heeft ten onrechte verstek verleend en de zaak afgedaan, waardoor verdachte een feitelijke instantie verloren is. De raadsman verzoekt het hof de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
Terugwijzing is op de voet van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering mogelijk in het geval de hoofdzaak nog niet door de rechtbank is beslist. In casu is door de rechtbank op de hoofdzaak beslist, zodat terugwijzing niet kan plaatsvinden.
Daarnaast kan terugwijzing op basis van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering ook plaatsvinden als de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige instantie, of wanneer de rechter niet aan de behandeling ten gronde had mogen toekomen omdat één van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting aldaar niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de zitting. Hiervan is echter evenmin sprake, zodat het verzoek om terugwijzing ook daarom wordt afgewezen.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Namens verdachte is ter terechtzitting verklaard dat verdachte geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij hij van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde werd vrijgesproken en waarbij de dagvaarding nietig werd verklaard voor zover betrekking hebbend op het onder 5 primair en subsidiair tenlastegelegde. Het openbaar ministerie heeft geen hoger beroep ingesteld. De verdachte zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
2.
primairhij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2010 tot en met 23 maart 2012 te [plaats], gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk, (door middel van verspreiding/tentoonstelling/aanslaan van een geschrift), de eer en/of goede naam van meerdere, althans één, ambtena(a)r(en) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten [burgemeester] (burgemeester gemeente [gemeente]) en/of [wethouder] (wethouder gemeente [gemeente]), heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een geschrift, (de open brief met dagtekening 31/08/10) zoals aan deze telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, verzonden/doen toekomen (naar/aan de gemeente [gemeente], althans de gemeenteraad/het College van burgemeester & wethouders van de gemeente [gemeente]).
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2010 tot en met 23 maart 2012 te [plaats], gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk beledigend meerdere, althans één, ambtena(a)r(en), te weten [burgemeester] (burgemeester gemeente [gemeente]) en/of [wethouder] (wethouder gemeente [gemeente]), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, een geschrift, (de open brief met dagtekening 31/08/10) zoals aan deze telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, heeft aangeboden/toegezonden.
primairhij op of omstreeks 12 mei 2011 te [plaats], gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of de goede naam van een ambtenaar, te weten [burgemeester] (burgemeester gemeente [gemeente]), heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel aan de Commissie Bestuur en Middelen van de gemeente [gemeente] (in aanwezigheid van publiek) de volgende woorden gebezigd: "Tenslotte verzoek ik de fractieleden om haast te maken met het openen van de doofpot van [naam], want anders doe ik het zelf" en/of "En tegen jullie burgemeester zeg ik nog dat hij mij destijds dreigde in een brief iets terug te nemen wat volgens hem niet klopte. En ik zeg hem bij deze in het openbaar dat ik feiten nooit terugneem. Na bespreking in het Presidium van de bekende onderwerpen verwacht ik een eind aan de illegale handelingen van jullie burgemeester", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking.
subsidiairhij op of omstreeks 12 mei 2011 te [plaats], gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [burgemeester] (burgemeester gemeente [gemeente]), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid mondeling en/of in het openbaar heeft toegevoegd en/of aangedaan de woorden "Tenslotte verzoek ik de fractieleden om haast te maken met het openen van de doofpot van [naam], want anders doe ik het zelf" en/of "En tegen jullie burgemeester zeg ik nog dat hij mij destijds dreigde in een brief iets terug te nemen wat volgens hem niet klopte. En ik zeg hem bij deze in het openbaar dat ik feiten nooit terugneem. Na bespreking in het Presidium van de bekende onderwerpen verwacht ik een eind aan de illegale handelingen van jullie burgemeester", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
primairhij in of omstreeks de periode van 21 februari 2012 tot en met 23 maart 2012 te [plaats], gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk, (door middel van verspreiding/tentoonstelling/aanslaan van een geschrift), de eer en/of goede naam van één ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten [burgemeester] (burgemeester gemeente [gemeente]), heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een geschrift, (de open brief met dagtekening 21/02/12) zoals aan deze telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, verzonden/doen toekomen.
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 21 februari 2012 tot en met 23 maart 2012 te [plaats], gemeente [gemeente], althans in Nederland, opzettelijk beledigend één ambtenaar, te weten [burgemeester] (burgemeester gemeente [gemeente]), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, een geschrift, (de open brief met dagtekening 21/02/12) zoals aan deze telastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, heeft aangeboden/toegezonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 2 en 4 tenlastegelegde verwijten onvoldoende feitelijk omschreven zijn in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Onvoldoende duidelijk is welke uitlatingen van verdachte smadelijk dan wel beledigend zijn, nu de tenlastelegging spreekt over ‘bepaalde feiten’ zonder deze nader te bepalen.
Evenals de rechtbank acht het hof de tenlastelegging voldoende bepaald. De in feit 2 genoemde brief van 31/08/10 omvat niet meer dan anderhalve pagina en de in feit 4 genoemde brief van 21/02/12 niet meer dan tweeënhalve pagina, zodat voldoende duidelijk is welke uitlatingen jegens de genoemde personen aan verdachte worden verweten smadelijk (of beledigend) te zijn.
Het hof overweegt daarbij dat er redelijkerwijs ook bij de verdachte en zijn raadsman geen onduidelijkheid kan hebben bestaan omtrent de vraag waarop de tenlastelegging zag. De verdediging heeft door het pleidooi ook blijk gegeven van begrip van de inhoud van de tenlastelegging.
Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging van de feiten 2 en 4 voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 primair en subsidiair, onder 3 primair en subsidiair en onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Het hof is van oordeel dat de door verdachte gedane uitlatingen en gekozen bewoordingen
-schriftelijk of mondeling- weliswaar fel zijn en niet getuigen van een goede smaak, maar dat daarmee niet de eer en/of goede naam van de aangesprokenen is aangetast en dat daaraan het beledigende karakter ontbreekt als bedoeld in respectievelijk artikel 261 en 266 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij betrekt het hof mede de context waarbinnen de gewraakte uitlatingen zijn gedaan. Verdachte meent dat door de overheid een complot tegen hem wordt gesmeed. De burgemeester en de wethouder zijn met die zienswijze van verdachte bekend. Daar komt bij dat de uitlatingen vanuit dat perspectief zijn gedaan binnen het kader van het publieke debat.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair, onder 3 primair en subsidiair en onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en subsidiair en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr P.R. Wery, voorzitter,
mr J.P. Bordes en mr B.F.A. van der Krabben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr B.P. Snijder, griffier,
en op 27 augustus 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr B.F.A. van der Krabben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.