ECLI:NL:GHARL:2013:10367

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2013
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
WAHV 200.112.123
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Beswerda
  • A. Sekeris
  • J. van Schuijlenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over sanctie voor stilstaan op kruispunt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 10 juli 2012 het beroep van de betrokkene gegrond verklaarde en de inleidende beschikking van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie vernietigde. De betrokkene, die in Amsterdam woont, was beboet voor het als bestuurder laten stilstaan van een voertuig op een kruispunt, wat volgens de officier van justitie een overtreding van artikel 23 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) is. De betrokkene betwistte de sanctie en voerde aan dat hij niet de bestuurder was, omdat hij de autosleutels aan een collega had gegeven en het voertuig niet op zijn naam geregistreerd stond.

Het hof oordeelt dat de ambtsedige verklaring van de verbalisant voldoende bewijs biedt voor de vaststelling dat de gedraging heeft plaatsgevonden. De betrokkene heeft erkend dat hij het voertuig op de hoek van de Nieuwmarkt en de Bloedstraat tot stilstand heeft gebracht, en het hof concludeert dat dit inderdaad een overtreding van de verkeersregels vormt. De betrokkene's argument dat hij geen hinder heeft veroorzaakt, wordt verworpen, aangezien het opleggen van een sanctie niet afhankelijk is van de mate van hinder die is veroorzaakt.

Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep van de betrokkene ongegrond. Tevens wordt het verzoek om vergoeding van kosten afgewezen, omdat de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

WAHV 200.113.123
4 april 2013
CJIB 152623451
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 10 juli 2012
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te Amsterdam.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam genomen beslissing gegrond verklaard en de inleidende beschikking vernietigd. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1.
De betrokkene heeft betoogd dat de officier van justitie, gelet op de (geringe) hoogte van de sanctie, misbruik dan wel oneigenlijk gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot het instellen van rechtsmiddelen.
2.
Gelijk het hof in zijn arrest van 20 juli 2010, gepubliceerd op rechtspraak.nl, LJN
BN 3632, heeft overwogen staat voor de officier van justitie hoger beroep op grond van artikel 14 WAHV open in een situatie als deze, waarin de initiële sanctie meer dan € 70,- bedraagt en het oordeel van de kantonrechter heeft geleid tot vernietiging van de inleidende beschikking op een der gronden genoemd in artikel 9 WAHV (anders dan wanneer de sanctie op nihil is gesteld op grond van omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, WAHV).
3.
De initiële sanctie bedraagt hier € 100,-. Deze enkele, door de betrokkene gestelde, omstandigheid brengt niet mee dat de officier van justitie misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot het instellen van hoger beroep dan wel deze bevoegdheid gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die gegeven is. Het hoger beroep van het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk.
4.
Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 100,- opgelegd ter zake van “als bestuurder een voertuig laten stilstaan op een kruispunt” (feitcode R396A), welke gedraging zou zijn verricht op 16 april 2011 om 17:58 uur op de Nieuwmarkt te Amsterdam met het voertuig met het kenteken VG-20-TJ.
5.
De kantonrechter heeft in de bestreden beslissing het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en daarbij overwogen dat het betoog van de betrokkene hem aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van de constatering van de verbalisant. In de bestreden beslissing is als betoog van de betrokkene opgenomen dat de betrokkene zich afvraagt waarom de boete aan hem is opgelegd; de betrokkene is immers niet de eigenaar van het betreffende voertuig; het voertuig staat ook niet op zijn naam geregistreerd en hij was evenmin aan te merken als de bestuurder ervan; de betrokkene had namelijk zelf het voertuig aan de rand van een T-splitsing gesteld, heeft daarop de autosleutels aan zijn collega/passagier gegeven en is vervolgens een boodschap gaan doen.
6.
De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld en stelt daartoe dat een T-splitsing volgens de omschrijving van artikel 1, aanhef en onder t van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) is aan te merken als een kruispunt en voorts dat de betrokkene degene is die het voertuig op de bedoelde locatie heeft neergezet, zodat hij gelet op de definitie daarvan in artikel 1, aanhef en onder f, van het RVV 1990 is aan te merken als bestuurder van dat voertuig. De officier van justitie stelt zich daarom op het standpunt dat daarmee voldoende vaststaat dat de gedraging is verricht en dat de kantonrechter het beroep dus ongegrond had moeten worden verklaren.
7.
De betrokkene ontkent niet dat hij op voormelde datum het betreffende voertuig op de hoek van de Bloedstraat en de Nieuwmarkt te Amsterdam tot stilstand heeft gebracht, maar hij is van mening dat het ongepast is dat de verbalisant hem daarvoor een boete heeft opgelegd; hij voert daartoe aan dat zijn handelwijze aanvaardbaar was, nu hij de autosleutels had overgedragen aan zijn collega, opdat zij de auto kon verplaatsen als dit nodig was, hetgeen zij ook heeft gedaan; bovendien is de Bloedstraat verboden in te rijden voor autoverkeer. Daarnaast merkt de betrokkene op dat hij, zoals blijkt uit de door hem overgelegde fotoreconstructie, het voertuig naast een T-splitsing en dus niet op een kruispunt heeft stilgezet. Voorts voert de betrokkene aan dat hij niet de eigenaar of de kentekenhouder van het betreffende voertuig is en dat de verbalisant niet heeft gezien dat de betrokkene het voertuig stil zette, zodat deze ook daarom de boete ten onrechte aan de betrokkene heeft opgelegd. De betrokkene is al met al van mening dat de kantonrechter een juiste beslissing heeft genomen en vindt het verbijsterend dat het openbaar ministerie in deze zijn verlies niet neemt. De betrokkene acht daarom een kostenvergoeding op zijn plaats.
8.
Het voorgaande brengt mee dat het hof dient te beoordelen of de onder 4. vermelde gedraging is verricht en vervolgens, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of de sanctie ter zake van die gedraging terecht aan de betrokkene is opgelegd.
9.
De onderhavige gedraging betreft de overtreding van artikel 23 eerste lid en onder a van het RVV 1990, dat luidt, voor zover hier van belang: "De bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan: op een kruispunt (…)."
10.
In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
11.
De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt onder meer het volgende in:
“Toelichting verbalisant (…) Voertuig stond op de kruising Nieuwmarkt/Bloedstraat. Ik zag dat achter het voertuig een file van minimaal 6 voertuigen stond. Ik zag dat het voertuig de vrije doorgang aan de kruising blokkeerde. (…) Ik zag dat de passagier het voertuig had verplaatst om de hinder op te heffen. Ik zag de bestuurder van het voertuig met een boodschappentas van de Albert Heijn aan komen lopen.
Verklaring betrokkene ”Ik was niet aan het parkeren maar aan het stoppen. Mijn collega heeft verzuimd de auto te verplaatsen. U heeft niet gewaarschuwd."
12.
Gelet op de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht en op hetgeen de betrokkene zelf naar voren heeft gebracht, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de betrokkene op voormelde datum en tijd zelf het voertuig op de hoek van de Nieuwmarkt/Bloedstraat tot stilstand heeft gebracht. In aanmerking genomen dat ingevolge artikel 1 onder t van het RVV 1990 ook een (T-)splitsing een kruispunt is, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de betrokkene de gedraging heeft verricht. Dat de betrokkene de auto(sleutels) heeft overgedragen aan zijn collega en dat deze, nadat de betrokkene was uitgestapt, het voertuig korte tijd later heeft verplaatst, maakt dat niet anders.
13.
Dit brengt mee dat de verbalisant de sanctie terecht aan de betrokkene heeft opgelegd. Dat de verbalisant niet zelf zou hebben waargenomen dat de betrokkene het voertuig tot stilstand heeft gebracht en stil heeft laten staan ter plaatse, doet daaraan niet af, nu uit de hiervoor weergegeven verklaring van de verbalisant blijkt dat het voor de verbalisant duidelijk was geworden dat het de betrokkene was geweest die het betreffende voertuig op voormelde locatie had stil gezet en laten staan.
14.
Vervolgens dient het hof te beoordelen of er omstandigheden zijn die meebrengen dat het opleggen van een sanctie niet billijk is dan wel dat die sanctie op een lager bedrag moet worden vastgesteld.
15.
Op grond van artikel 2, derde lid, WAHV is de hoogte van de sanctie voor elke gedraging vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. Deze in hoge mate tariefsmatige afdoening van gedragingen brengt mee dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven om van de vastgestelde tarieven af te wijken.
16.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van zulke bijzondere omstandigheden. De omstandigheid dat de betrokkene zijn handelwijze in de gegeven situatie aanvaardbaar achtte, -en, zo het hof begrijpt zijn betoog, geen hinder voor andere weggebruikers heeft veroorzaakt- kan niet als zodanig gelden. Het verrichten van een gedraging als deze kan namelijk op zichzelf al het opleggen van een sanctie rechtvaardigen. Voor oplegging van een sanctie is dus niet van belang of door de gedraging sprake is geweest van hinder.
17.
Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter een onjuiste beslissing heeft gegeven. Het hof zal die beslissing dan ook vernietigen en, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, het beroep van de betrokkene ongegrond verklaren.
18.
Aangezien de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, wordt zijn verzoek tot vergoeding van kosten afgewezen.
19.
Gelet op het voorgaande zal het hof beslissen als na te melden.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Beswerda, Sekeris en Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.