ECLI:NL:GHARL:2013:10096

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
10 januari 2014
Zaaknummer
200.070.834-01 20-12-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap door het hof

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een man en een vrouw, die in eerste aanleg in een echtscheidingsprocedure betrokken waren. De man was appellant in het principaal appel en verweerder in het voorwaardelijk incidenteel appel, terwijl de vrouw de geïntimeerde in het principaal appel en appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel was. De zaak betreft de verdeling van activa en passiva die voortvloeien uit hun ontbonden huwelijk, waarbij het hof zelf de verdeling heeft vastgesteld.

De procedure volgde op een tussenbeschikking van 11 juni 2013, waarin het hof de man de gelegenheid gaf om informatie te verstrekken over de waarde van een polis en belastingaanslagen. De man heeft vervolgens verschillende akten ingediend, waarop de vrouw heeft gereageerd. Het hof heeft de waarde van de polis vastgesteld op € 18.935,-- en heeft ook rekening gehouden met de belastingaanslagen van beide partijen over de jaren 2006 en 2007. Het hof heeft vastgesteld dat de algehele gemeenschap van goederen per 1 januari 2008 negatief was, met een saldo van € 96.725,51, dat gelijkelijk door beide partijen moest worden gedragen.

In de eindbeslissing heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 28 april 2010 vernietigd voor zover deze de man verplichtte tot betaling van € 4.000,-- en de verkoop van een pannenkoekenboot. Het hof heeft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld en de vrouw veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 43.433,18 aan de man, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de rol van het hof in het vaststellen van de verdeling van huwelijksgoederen en de verantwoordelijkheden van beide partijen in het kader van hun financiële verplichtingen na de scheiding.

Uitspraak

Beschikking d.d. 20 december 2013
Zaaknummer 200.070.834/01
(Zaaknummer in eerste aanleg: 152747/FA RK 08/4860)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikkingin de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel en verweerder in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: verzoeker in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen:
de man,
advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse, kantoorhoudende te Deventer,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellante in het voorwaardelijke incidenteel appel,
in eerste aanleg: verweerster in conventie en verzoekster in reconventie.
hierna te noemen:
de vrouw,
advocaat mr. E.A.M. Claassen, kantoorhoudende te Zwolle.
Het verdere verloop van het geding
Ingevolge de tussenbeschikking van 11 juni 2013 heeft de man een op 2 juli 2013 ter griffie ingekomen 'akte uitlating tevens houdende overlegging producties' overgelegd, waarop de vrouw bij een op 19 juli 2013 ingekomen 'antwoordakte' heeft gereageerd.
Voorts heeft de vrouw ingevolge de genoemde tussenbeschikking een 9 juli 2013 ter griffie ingekomen ''akte uitlating, tevens houdende overlegging producties' overgelegd, waarop de man bij een 2 augustus 2013 ingekomen 'antwoordakte' heeft gereageerd.
De verdere beoordeling
In het principaal en het incidenteel appel:
Voorts met betrekking tot grief II en de onbenoemde grief in het incidenteel appel en de grieven in het principaal appel:
1.
Ingevolge de genoemde tussenbeschikking van 11 juni 2013 is de man in de gelegenheid gesteld om zich in de eerste plaats uit te laten omtrent de waarde van de polis per 1 januari 2013 (rechtsoverweging 4 van die tussenbeschikking).
2.
De man heeft daartoe bij de op 2 juli 2013 ter griffie ingekomen 'akte uitlating tevens houdende overlegging producties' onder overlegging van een productie (productie 26) gesteld dat waarde van de polis per 1 juli 2007 een beloop had van € 14.931,-- en per 1 juli 2008 een beloop van € 22.939,--, zodat als waarde per 1 januari 2008 een bedrag van € 18.935,-- voor de verdeling in aanmerking kan worden genomen. De vrouw heeft bij de op 19 juli 2013 ingekomen 'antwoordakte' tegengeworpen dat de man uitgaat "van de in 2005 geschatte waarde, zoals op het polisblad is vermeld." "Hij dient stukken over te leggen van de daadwerkelijk uitgekeerde waarde van € 25.693,--.", aldus de vrouw.
3.
Het hof gaat aan dit verweer van de vrouw voorbij. Het verweer miskent in de eerste plaats dat de man de juistheid van zijn standpunt heeft gestaafd met de daartoe overgelegde productie. Bovendien miskent het verweer hetgeen het hof in rechtsoverweging 12 van de tussenbeschikking van 7 juni 2011 met betrekking tot de ten behoeve van de verdeling te hanteren peildatum heeft overwogen.
4.
Gelet op het hiervoor overwogene, zal het hof derhalve voor de verdeling ten aanzien van de polis uitgaan van een waarde van € 18.935,--.
5.
Voorts is de man in de gelegenheid gesteld om de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2006 en de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 over te leggen onder opgave van de bedragen die per 1 januari 2008 openstonden aan over die jaren te betalen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
6.
Ten aanzien van het belastingjaar 2006 heeft de man de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2006 d.d. 15 november 2008 overgelegd. Blijkens deze aanslag is de man over dat belastingjaar aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen schuldig geworden een bedrag ten belope van € 31.837,--. De definitieve aanslag zelf is op nihil gesteld, nu dit bedrag reeds bij de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekering 2006 d.d. 11 juli 2008 als te betalen is opgelegd, welk bedrag nog is vermeerderd met een bedrag van € 3.126,-- aan heffingsrente.
7.
Met de heffingsrente is naar het oordeel van het hof slecht over de periode vanaf 1 juli 2006, met ingang van welke datum naar de toenmalige belastingwetgeving de heffingsrente door de fiscus in rekening werd gebracht, tot 1 januari 2008 rekening te houden en wordt daarom door het hof over die periode - bij benadering berekend - gesteld op € 2.344,50. Derhalve zal voor de verdeling met een bedrag van € 34.181,50 aan inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen 2006, inclusief heffingsrente tot 1 januari 2008, rekening worden gehouden.
8.
Ten aanzien van de belastingjaar 2007 heeft de man de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 d.d. 19 maart 2009 overgelegd. Blijkens deze aanslag is de man over dit belastingjaar aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen schuldig geworden een bedrag ten belope van € 8.109,--. De definitieve aanslag zelf is op nihil gesteld, nu dit bedrag bij eerdere voorlopige aanslagen in totaal is opgelegd, welk bedrag nog is vermeerderd met € 184,-- aan heffingsrente.
9.
Uit de overlegde mededeling van de belasting d.d. 16 januari 2008 met betrekking tot het belastingjaar 2007 en hetgeen de man onweersproken heeft aangevoerd, één en ander in onderlinge samenhang beschouwd, is volgens het hof - zij het bij benadering - af te leiden dat per 1 januari 2008 nog een bedrag van  € 4.568,-- aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, exclusief heffingsrente, over het jaar 2007 openstond. Het hof zal voor de verdeling van laatstbedoeld bedrag uitgaan, aangezien onvoldoende grond bestaat met het verder niet gespecificeerde bedrag aan heffingsrente rekening te houden.
10.
Ten aanzien van het belastingjaar 2006 heeft de vrouw gesteld geen definitieve aanslag in het geding te kunnen brengen. Bij de reeds op 30 maart 2011 ter griffie binnengekomen 'antwoordakte' van de zijde van de vrouw heeft zij een voorlopige aanslag 2006 d.d. 11 juli 2008 overgelegd. Bij die aanslag is haar een bedrag van  € 3.651,--, inclusief een bedrag van € 326,-- aan te betalen heffingsrente, opgelegd.
11.
Daarom zal het hof ervan uitgaan dat op 1 januari 2008 dit bedrag, verminderd met een - bij benadering berekend - bedrag ten belope van € 81,50 aan heffingsrente over de periode vanaf 1 januari 2008 tot de datum van genoemde voorlopige aanslag, oftewel € 3.569,50 aan door de vrouw nog te betalen inkomstenbelasting en premies volksverzekering 2006 openstond. De bij op 2 augustus 2013 ter griffie ingekomen 'antwoordakte' door de man opgeworpen stelling dat de vrouw berekend naar de stand per 1 januari 2008 een bedrag van € 5.000,-- aan inkomstenbelasting en premies volksverzekering over belastingjaar 2006 had terug te ontvangen, acht het hof onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
12.
Ten aanzien van het belastingjaar 2007 heeft de vrouw de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 d.d. 18 maart 2009 overgelegd. Blijkens deze aanslag is de vrouw over dit belastingjaar aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen schuldig geworden een bedrag ten belope van € 10.370,--. De definitieve aanslag zelf is op nihil gesteld, nu dit bedrag blijkens die aanslag reeds door middel van loonheffing ten belope van  € 12.750,-- was voldaan.
13.
Het hof leidt uit de genoemde definitieve aanslag af dat het teveel betaalde ten belope van € 2.380,-- bij een voorlopige aanslag als te restitueren is vastgesteld, zodat - naar nu niets anders is gesteld of gebleken - ervan is uit te gaan dat per 1 januari 2008 te dier zake een restitutievordering ten laste van de fiscus bestond ten belope van dat bedrag.
14.
Gelet op hetgeen het hof in rechtsoverweging 12 van de genoemde tussenbeschikking van 7 juni 2011 met betrekking tot de ten behoeve van de verdeling te hanteren peildatum en op hetgeen het hof - daarop voortbouwend - in rechtsoverweging 4 van de tussenbeschikking van 11 juni 2013 heeft overwogen, gaat het hof voorbij aan de door de man opgeworpen stellingen aangaande de op de koopprijs van € 360.000,-- ter zake van de verkoop van de woning [adres] in mindering te brengen kosten.
15.
In aanvulling op hetgeen het hof in rechtsoverweging 5 van de beschikking van 11 juni 2013 heeft overwogen, zal het hof de door de man gestelde en door de vrouw onweersproken misslag van de zijde van het hof herstellen en het beloop van de schuld uit geldlening aan Prime Line/Laser Server, dat bij de verdeling in aanmerking moet worden genomen, stellen op € 4.763,51.
16.
Gelet op hetgeen in eerdere tussenbeschikkingen in deze zaak en hiervoor in deze beschikking is overwogen, gaat het hof ervan uit, dat de algehele gemeenschap van goederen waarin partijen gehuwd zijn geweest, per 1 januari 2008, voor zover het gaat om nog te verdelen goederen en in de verdeling te betrekken schulden, was samengesteld als volgt:
Activa
- Het saldo van het vermogen, belegd in de
door de man gedreven eenmanszaak negatief € 20.958,--
- Het woonhuis, plaatselijk bekend
[adres] € 360.000,--
- De met de zgn. spaarhypotheek verbonden polis € 18.935,--
- De restitutievordering ten name van de vrouw
en ten laste van de fiscus ter zake inkomstenbelasting
en premie volksverzekering ten belope van € € 2.380,--
____________
Totaal aan activa € 360.357,--
Passiva
Belastingschulden
- Inkomstenbelasting en premie
volksverzekeringen 2006 ten name
van de man €  34.181,50
- Inkomstenbelasting en premie
volksverzekeringen 2007 ten name
van de man € 4.568,--
- Inkomstenbelasting en premie
volksverzekeringen 2006 te name
van de vrouw € 3.569,50
Overige schulden
- Hypothecaire geldlening
van Obvion € 410.000,--
- Geldlening van de Prime
Line/Laser Service € 4.763,51
___________
Totaal aan passiva € 457.082,51
____________
Saldo van de huwelijksgoederengemeenschap negatief € 96.725,51
waarvan door een ieder de helft is te dragen
oftewel € 48.362,75
17.
Gelet op het in rechtsoverweging 15 van de genoemde tussenbeschikking van 7 juni 2011 overwogene, zijn alle goederen van de ontbonden huwelijksgemeenschap aan de man toe te delen onder verplichting voor hem om alle gemeenschapsschulden voor zijn rekening te nemen. Om redenen van doelmatigheid zijn daarvan uit te zonderen hetgeen de vrouw ter zake van de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de belastingjaren 2006 en 2007 naar de stand van 1 januari 2008 van de fiscus te vorderen had respectievelijk verschuldigd was, nu niet is gesteld of gebleken dat de man de ter dier zake bestaande vordering nadien heeft geïnd respectievelijk heeft voldaan.
18.
Aan de man is toe te delen
- Het saldo van het vermogen, belegd in de
door de man gedreven eenmanszaak negatief € 20.958,--
- Het woonhuis, plaatselijk bekend
[adres] € 360.000,--
- De met de zgn. spaarhypotheek verbonden polis € 18.935,--
____________
tezamen € 357.977,--
onder de verplichting om voor zijn rekening te nemen
en als eigen schulden te voldoen:
- Inkomstenbelasting en premie
volksverzekeringen 2006 ten name
van de man €  34.181,50
- Inkomstenbelasting en premie
volksverzekeringen 2007 ten name
van de man € 4.568,--
- Hypothecaire geldlening
van Obvion € 410.000,--
- Geldlening van de Prime
Line/Laser Service € 4.763,51
___________
tezamen € 453.513,01
____________
blijft negatief € 95.536,01
waarvan door hem per saldo te dragen € 48.362,75
___________
blijft € 47.173,26
Hij heeft wegens onderbedeling van
de vrouw te ontvangen (zie rechtsoverweging 19) € 47.173,25
__________
€ 0,01
zodat hij juist behoudens een afrondingsverschil
zijn aandeel in het negatief saldo
van de ontbonden huwelijksgoederengmeenschap
draagt.
19.
Aan de vrouw is toe te delen:
- De restitutievordering ten name van de vrouw
en ten laste van de fiscus ter zake inkomstenbelasting
en premie volksverzekering ten belope van € 2.380,--
onder de verplichting om voor haar rekening te nemen
en als eigen schuld te voldoen:
- Inkomstenbelasting en premie
volksverzekeringen 2006 te name
van de vrouw € 3.569,50
__________
blijft negatief € 1.189,50
door haar is te dragen € 48.362,75
__________
zodat zij wegens overbedeling aan de man
dient uit te keren € 47.173,25
zodat zij juist haar aandeel in het negatief saldo
van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap
draagt.
20.
Om redenen van doelmatigheid zal het hof bij wijze van uitzondering zelf de verdeling vaststellen.
21.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de grieven in zoverre doel treffen.
Slotsom
21.
De beroepen beschikking van 28 april 2010 dient te worden vernietigd, voor zover de man is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.000,-- en voor zover de rechtbank heeft bepaald dat partijen de litigieuze pannenkoekenboot verkopen en met de gehele opbrengst boedelschulden voldoen.
22.
De vorderingen van ieder van partijen ter zake van de verdeling van hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zullen worden toegewezen in voege als in het dictum van deze beschikking omschreven, waarbij ook rekening zal worden gehouden met hetgeen in rechtsoverweging 6 van de beschikking van 7 juni 2011 is overwogen.
23.
Aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn, zullen de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd met dien verstande dat elke partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
In het principaal en het incidenteel appel:
Het gerechtshof
vernietigt de beroepen beschikking van 28 april 2010, voor zover de man is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.000,-- en voor zover de rechtbank heeft bepaald dat partijen de litigieuze pannenkoekenboot verkopen en met de gehele opbrengst boedelschulden voldoen;
deelt toe aan de man respectievelijk aan de vrouw als vermeld in rechtsoverweging 18 respectievelijk 19 onder de verplichting voor de man respectievelijk de vrouw om de schuld of schulden voor zijn of haar rekening te nemen als daar vermeld;
veroordeelt de vrouw tot betaling van een bedrag van € 43.433,18 (zijnde € 47.173,25 minus € 4.000,-- plus € 259,93), vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf een maand na betekening van deze beschikking tot de dag der algehele voldoening;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van 28 april 2010 voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep zowel in het principaal als het incidenteel appel met dien verstande dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gegeven door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, B.J.H. Hofstee en G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
20 december 2013 in bijzijn van de griffier.