ECLI:NL:GHARL:2013:10090

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
10 januari 2014
Zaaknummer
200.134.049-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en gezag over minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren uit het huwelijk van de ouders. De moeder, die niet (mede) het gezag over de kinderen heeft, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 juli 2013, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de moeder in haar hoger beroep aan de orde gesteld, waarbij werd vastgesteld dat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 798 lid 1 Rv, omdat zij geen gezag heeft over de kinderen. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat alleen degenen die het gezag uitoefenen over een kind als belanghebbenden kunnen worden beschouwd in dergelijke procedures. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij geen uit het gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen heeft. De beslissing van het hof is genomen na een mondelinge behandeling op 15 november 2013, waarbij de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg en de vader aanwezig waren. Het hof heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.134.049/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/126851/FJ RK 13-471)
beschikking van de familiekamer van 20 december 2013
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele, kantoorhoudend te Capelle aan den IJssel,
tegen
Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verder te noemen:
BJZ,
geïntimeerde.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de vader,
advocaat mr. G. van Mastrigt, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 juli 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 september 2013, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 oktober 2013, heeft BJZ het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 oktober 2013, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.4
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 11 oktober 2013 een brief van 10 oktober 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming;
- op 5 november 2013 een brief van 31 oktober 2013 van BJZ met bijlage;
- op 6 november 2013 een brief van 4 november 2013 met bijlagen en op 11 november 2013 een brief van 6 november 2013 met bijlagen van mr. Scheele;
- een proces-verbaal van de zitting van 28 juni 2013.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2013 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, namens BJZ mevrouw mr. S. Polak en de heer M.T.J.M. Schoone. Voorts is de vader verschenen, in bijzijn van zijn advocaat. BJZ heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [minderjarige 1], [in 2003] en
- [minderjarige 2], [in 2007].
3.2
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vader. Bij beschikking van dit hof van 28 februari 2013 is de vader belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
3.3
Reeds bij beschikking van de kinderrechter van 3 juli 2009 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van 2 juli 2013. De moeder heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld.

4.De ontvankelijkheid

4.1
De maatregel van de ondertoezichtstelling is een gezagsbeperkende maatregel die door de kinderrechter kan worden uitgesproken c.q. kan worden verlengd indien aan de voorwaarden bedoeld in artikel 1:254 lid 1 BW is voldaan. De moeder -thans zonder gezag- is het in de onderhavige situatie niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Ter zitting is de ontvankelijkheid aan de orde gesteld door het hof en is aangegeven dat het hof zich bij de te geven beschikking nader over de ontvankelijkheid zal uitlaten.
4.2
Het hof is in dit verband van oordeel dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep en overweegt daartoe als volgt. De moeder kan slechts dan worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep, indien zij - gelet op de aard van de procedure - als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv kan worden aangemerkt. Belanghebbend is degene, op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Dit impliceert dat niet iedereen die pretendeert een belang in de zin van betrokkenheid bij de zaak te hebben, ook in de procedure als belanghebbende zal worden erkend. Iemand die een indirect belang heeft, is geen belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. De bedoeling van de wetgever is geweest om de in beginsel ruime kring van belanghebbenden in familieprocedures enigszins in te perken.
4.3
De Hoge Raad heeft bij arrest van 21 mei 2010 (ECLI:NL:HR:2010: BL7043), in een zaak waarbij het ging om een maatregel met betrekking tot het ouderlijk gezag in het kader van een ondertoezichtstelling, onder meer geoordeeld dat in een dergelijke zaak
enkelde uit het gezag over een kind voortvloeiende rechten en verplichtingen van dat kind en van de ouders die het gezag over dat kind uitoefenen, zijn betrokken. De Hoge Raad heeft in die uitspraak voor de vaststelling van de kring van belanghebbenden aansluiting gezocht bij artikel 1:263 lid 2 BW. In de onderhavige zaak is er sprake van een ondertoezichtstelling, zijnde een gezagsbeperkende maatregel. De moeder is niet (mede) met het gezag belast over de kinderen, zodat bij haar ook geen sprake is van uit het gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen, zodat zij in deze zaak niet als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv kan worden aangemerkt. De moeder kan dan ook niet in haar hoger beroep tegen de bestreden beschikking worden ontvangen.
4.4
Ter zitting is gesteld noch gebleken dat sprake is van andere feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel dienen te leiden.

5.Slotsom

5.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 2 juli 2013.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A.H. Garos en D. van Emden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 20 december 2013 in bijzijn van de griffier.