ECLI:NL:GHAMS:2025:972

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
23-000003-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en witwassen door mantelzorger van hulpbehoevende man

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een mantelzorger, heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal en witwassen van geldbedragen die toebehoorden aan de hulpbehoevende man waarvoor zij zorg droeg. Gedurende de periode van 13 januari 2014 tot en met 5 januari 2016 heeft de verdachte meermaals geldbedragen van de bankrekeningen van de man opgenomen, waarbij zij gebruik maakte van zijn bankpassen en pincodes zonder toestemming voor deze opnames. In totaal heeft zij ongeveer € 69.624,65 aan geldbedragen weggenomen, waarvan een deel is gebruikt voor haar eigen levensonderhoud. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van valse sleutels en aan witwassen door de gestolen bedragen om te zetten en op haar eigen rekening te storten. De verdachte heeft in hoger beroep geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor haar handelen en het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000003-22
datum uitspraak: 11 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-036712-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
zij, in of omstreeks de periode van 13 januari 2014 tot en met 05 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermaals met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van (in totaal) ongeveer 69.624,65 euro, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), door met meerdere, in elk geval een, bankpas(sen) (op naam) van die [slachtoffer] (met bijbehorende pincode(s)) te pinnen, in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan zij, verdachte, niet gerechtigd was;
subsidiairzij, in of omstreeks de periode van 13 januari 2014 tot en met 05 januari 2016, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een geldbedrag van (in totaal) ongeveer 69.624,65 euro, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als (mantel)verzorgster, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
en/of
meer subsidiair
zij, in of omstreeks de periode van 13 januari 2014 tot en met 05 januari 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) ongeveer 69.624,65 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) ongeveer 69.624,65 euro, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk –
afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft – kort gezegd – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde diefstal en het meer subsidiair tenlastegelegde witwassen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Vaststaande feiten
De verdachte was in de tenlastegelegde periode mantelzorger voor de heer [slachtoffer] en deed onder meer zijn boodschappen. Zij heeft in die periode ruim € 69.000,00 van zijn twee bankrekeningen opgenomen, waarbij zij gebruik heeft gemaakt van zijn bankpassen en bijbehorende pincodes. De geldopnames hebben voornamelijk plaatsgevonden bij twee geldautomaten in de omgeving van het [adres 2] en [adres 3] . Daarnaast is in de tenlastegelegde periode een aantal betalingen gedaan van de bankrekeningen van [slachtoffer] , waaronder twee betalingen voor het gebruik van een OV-chipkaart in Amersfoort en een betaling van € 47,90 aan een dierenarts in [adres 4] .
Tegelijkertijd blijkt uit het dossier dat in diezelfde periode contante geldbedragen op de rekeningen van de verdachte zijn gestort, welke stortingen overeenkomsten vertonen met de geldopnames van de rekeningen van [slachtoffer] voor wat betreft de hoogte van de bedragen en de plaats en het tijdstip van de opnames en de stortingen. Zo is op 30 maart 2015 om 14.06 uur bij een geldautomaat op het [adres 2] € 500,00 opgenomen van één van de bankrekeningen van [slachtoffer] , waarna om 14.30 uur bij een geldautomaat bij [adres 3] – ongeveer 500 meter verderop – een bedrag van € 500,00 is gestort op een rekening van de verdachte. Daarnaast blijkt uit de bankafschriften van de rekeningen van de verdachte dat in de tenlastegelegde periode niet of nauwelijks betalingen plaatsvonden bij winkels en andere betaalplaatsen en dat na het overlijden van [slachtoffer] zulke betalingen wel plaatsvonden. Betalingen met betrekking tot het levensonderhoud van de verdachte werden kennelijk gedurende die periode vooral contant voldaan.
Bovenstaande feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor het bewijs van het ten laste gelegde en vragen om een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring.
Verklaring van de verdachte
Over de contante opnames van de rekening van [slachtoffer] heeft de verdachte bij de politie en in eerste aanleg verklaard dat zij altijd op verzoek en in het bijzijn van [slachtoffer] geld voor hem pinde, omdat hij het niet prettig vond om dat te doen. Het geld gaf zij na het pinnen direct aan [slachtoffer] . Verder heeft zij in eerste aanleg verklaard dat [slachtoffer] meeging in zijn scootmobiel en zijn woning op de vierde verdieping verliet met behulp van de stoeltjeslift. Het hof acht deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk, mede gelet op de getuigenverklaringen van een aantal zorgverleners en een buurtbewoner, waaruit blijkt dat [slachtoffer] geen gebruik maakte van de stoeltjeslift en dat hij de laatste zes maanden vóór zijn overlijden niet meer buiten kwam, omdat hij daarvoor te slecht ter been was. Daarnaast ligt niet voor de hand dat [slachtoffer] , een man op leeftijd die nauwelijks nog buiten kwam, zoveel contant geld nodig had. De verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] haar telkens de opdracht gaf om zulke grote geldbedragen te pinnen, acht het hof tegen de achtergrond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden dan ook niet aannemelijk. Ook heeft de verdachte niet kunnen verklaren waarom er diverse pinbetalingen werden verricht voor het gebruik van een OV-chipkaart, onder meer op 26 augustus 2015 en 10 november 2015, terwijl het gelet op de lichamelijke conditie van [slachtoffer] niet aannemelijk is dat hij in die periode gebruik maakte van het openbaar vervoer. Ten aanzien van de pinbetaling bij de dierenarts op 29 juli 2015 heeft de verdachte verklaard dat zij samen met [slachtoffer] naar de dierenarts is geweest voor haar hond en dat hij de rekening wilde betalen. Het hof acht deze verklaring niet aannemelijk, gelet op de voornoemde getuigenverklaringen waaruit blijkt dat [slachtoffer] het laatste halfjaar niet meer buiten kwam.
Ten aanzien van de contante stortingen op haar eigen bankrekeningen heeft de verdachte bij de politie eerst verklaard dat zij geen contant geld heeft ontvangen of op haar bankrekening heeft gestort. Nadat zij werd geconfronteerd met een overzicht van de stortingen op haar bankrekeningen heeft zij bij de politie verklaard dat dit geld afkomstig was van de erfenis van haar vader uit 2008. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte daaraan toegevoegd dat de stortingen ook inkomsten uit zwart werk betroffen. Ook dit deel van de verklaring van de verdachte acht het hof niet aannemelijk. Voor wat betreft de erfenis geldt dat deze reeds in 2008 aan de verdachte is overgemaakt en een bedrag van niet meer dan
€ 21.493,25 betrof. Voor wat betreft haar verklaring over inkomsten uit zwart werk geldt dat deze verklaring geen steun vindt in het dossier of op andere wijze aannemelijk is geworden.
Conclusie
Het hof komt tot de slotsom dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden ontzenuwt. Hoewel het aannemelijk is dat de verdachte tot op zekere hoogte gerechtigd was geld op te nemen voor [slachtoffer] om haar taak als mantelzorger te vervullen en dat hij haar daartoe beschikking heeft gegeven over zijn pinpassen en pincodes, is het hof van oordeel dat deze toestemming niet onbeperkt gold. De verdachte heeft onbevoegd gebruikgemaakt van de pinpassen en bijbehorende pincodes van [slachtoffer] voor zover zij geldopnamen en betalingen heeft verricht waarvoor zij niet gemachtigd was. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich in ieder geval de op haar eigen rekening gestorte geldbedragen van in totaal ongeveer € 33.500,00 toegeëigend, naast een onbepaald bedrag dat zij heeft gebruikt voor haar eigen levensonderhoud. Derhalve acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde diefstal.
Witwassen
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer] . Die geldbedragen heeft de verdachte deels omgezet door daarmee aankopen te verrichten om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en door deze te storten op haar bankrekeningen. Aldus acht het hof ook het meer subsidiair tenlastegelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairzij, in de periode van 13 januari 2014 tot en met 5 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermaals met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte de weg te nemen geldbedragen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met bankpassen van die [slachtoffer] met bijbehorende pincodes te pinnen, tot het gebruik waarvan zij, verdachte, niet gerechtigd was
en
meer subsidiairzij, in de periode van 13 januari 2014 tot en met 5 januari 2016 in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Hetgeen primair, subsidiair en meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair en meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair en meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair en meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarbij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn kan worden volstaan met een constatering.
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het tijdsverloop, de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar om die redenen een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen of (subsidiair) de in eerste aanleg opgelegde taakstraf te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van geldbedragen van een hulpbehoevende man op hoge leeftijd, aan wie zij mantelzorg verleende. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat [slachtoffer] in haar als mantelzorger had mogen hebben. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat zij gedurende een periode van bijna twee jaren grote geldbedragen van de rekeningen van [slachtoffer] heeft gepind en dat zij niet uit zichzelf hiermee is gestopt, maar slechts nadat het slachtoffer is overleden. Daarbij heeft zij kennelijk enkel gelet op haar eigen financiële gewin. Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte geen enkel inzicht willen geven in haar handelen. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte.
Het hof heeft bij de straftoemeting ook acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 maart 2025, waaruit blijkt dat zij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Gelet op de hoogte van het wederrechtelijk toegeëigende bedrag van ten minste € 33.500,00 en de feiten en omstandigheden zoals hierboven uiteengezet, is het hof van oordeel dat een fors hogere straf dient te volgen dan de straf die aan de verdachte in eerste aanleg is opgelegd en dat in een beginsel een gevangenisstraf passend is.
In het grote tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten ziet het hof echter aanleiding om (evenals de rechtbank) een taakstraf op te leggen. Alles afwegende acht het hof in beginsel een taakstraf voor de duur van 240 uren passend.
Redelijke termijn
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in hoger beroep is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 31 december 2021, de dag dat namens de verdachte hoger beroep is ingesteld. De zaak is in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op
11 april 2025. Dit betekent een overschrijding van de redelijke termijn met ruim vijftien maanden. Vanwege deze overschrijding zal het hof in plaats van een taakstraf van 240 uren een taakstraf van
200 uren opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 200 uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair en meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 april 2025.
Mr. C. Beuze is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]