ECLI:NL:GHAMS:2025:96

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.339.338 en 200.346.022
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de verzoeken om partneralimentatie. De partijen, een man en een vrouw, zijn in 2017 in Nederland met elkaar getrouwd en hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opmaken. De echtscheiding is op 2 oktober 2024 ingeschreven. De vrouw heeft de rechtbank verzocht om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de man verplicht om € 196,47 per maand aan de vrouw te betalen. De man is in hoger beroep gegaan, met als doel de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de man een bedrag van € 26.895,50 aan de vrouw moet betalen wegens overbedeling. De rechtbank had de verzoeken van de man en de vrouw om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap afgewezen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en de verdeling vastgesteld. De man moet de schuldenlast van € 46.209 voor zijn rekening nemen en de partijen moeten de verdeling ten overstaan van een notaris uitvoeren. De vrouw heeft geen recht op partneralimentatie, omdat het hof oordeelt dat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers gerechtshof 200.339.338 en 200.346.022
(zaaknummers rechtbank Amsterdam, 730833 en 738819)
beschikking van 14 januari 2025
inzake
[de man]
die woont in [plaats A]
hierna: de man
advocaat: mr. A. El Aqde
en
[de vrouw]
die woont in [plaats B]
hierna: de vrouw
advocaat: mr. P. Minkes.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 10 juni 2024 verwijst het hof naar zijn mondeling uitgesproken beschikking van 10 juni 2024, op schrift gesteld op 18 juni 2024. Bij die beschikking is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de – bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2023 (hierna: de bestreden beschikking) tussen partijen uitgesproken– echtscheiding en is iedere verdere beslissing ten aanzien van de overige in hoger beroep aan de orde zijnde punten aangehouden.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. El Aqde van 20 november 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Minkes van 22 november 2024 met producties.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen, die beiden zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit hebben, zijn [in] 2017 in Nederland met elkaar getrouwd. Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opmaken. Zij zijn in gemeenschap van goederen gehuwd zoals deze gold tot 1 januari 2018 (het Nederlands recht is namelijk van toepassing, zie hierna onder 3.1). [in] 2024 is de man uit een andere relatie vader geworden van dochter [dochter] . De echtscheidingsbeschikking is op 2 oktober 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
De vrouw heeft de rechtbank op 14 maart 2023 verzocht de echtscheiding uit te spreken, een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ten laste de man vast te stellen, en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, dan wel de wijze van de verdeling te gelasten. Ook de man heeft de rechtbank verzocht de echtscheiding uit te spreken, het huurrecht van de woning aan hem toe te wijzen en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, dan wel de wijze van verdeling te gelasten.
2.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en – onder uitvoerbaar bij voorraad verklaring – bepaald dat de man met ingang van de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (2 oktober 2024) € 196,47 per maand moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Verder is beslist dat ieder de eigen proceskosten moet betalen en zijn de overige verzoeken (het huurrecht en de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap) afgewezen.
2.4.
De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat de bestreden beschikking voor een deel wordt vernietigd en dat het hof het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal afwijzen, althans een zodanige beslissing zal nemen die het hof juist vindt. Kosten rechtens.
2.5.
De vrouw concludeert tot:
I. niet-ontvankelijkheid van de man in zijn hoger beroep dan wel tot afwijzing daarvan.
De bedoeling van haar hoger beroep is dat de beschikking voor een deel wordt vernietigd en dat het hof:
II. bepaalt dat de man met ingang van de datum dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand € 571 aan haar moet betalen aan kosten van haar levensonderhoud;
III. de huwelijksgemeenschap van partijen verdeelt op de volgende wijze:
  • vaststelt dat de inboedel van partijen feitelijk is verdeeld;
  • de aandelen van [X] B.V. toedeelt aan de man, onder de verplichting om de helft van de waarde, zijnde € 50.000, aan de vrouw te betalen;
  • de eenmanszaak [Y] toedeelt aan de man, onder de verplichting om de helft van de waarde, zijnde € 50.000, aan de vrouw te betalen;
  • de op naam van de man staande bankrekeningen toedeelt aan de man, onder de verplichting om de helft van de saldi met de vrouw te verrekenen;
  • de op naam van de vrouw staande bankrekeningen met nummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] toedeelt aan de vrouw, onder de verplichting om de helft van de saldi met de man de verrekenen.
IV. de man verplicht om binnen een door de rechtbank (bedoeld zal zijn: het hof) te stellen termijn ten minste de volgende gegevens aan de rechtbank (bedoeld zal zijn: het hof) en de vrouw te verstrekken:
  • overzicht en saldi van alle op naam van de man en van zijn onderneming(en) staande bankrekeningen op de peildatum
  • jaarrekeningen 2020 2021, 2022 en 2023 van [X] B.V. en [Y]
  • belastingaangifte 2023
  • belastingaanslagen over de jaren 2020, 2021, 2022 en 2023.
bij gebreke waarvan de man een dwangsom verbeurt van € 250 per dag, te voldoen aan de vrouw.
2.6.
De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar incidenteel hoger beroep, dan wel tot afwijzing daarvan.

3.Het oordeel van het hof

IPR: rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Gelet op het internationale karakter van de zaak (in verband met de dubbele nationaliteit van partijen) is allereerst aan de orde of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om van het verzoek kennis te nemen en welk rechtstelsel op de beoordeling van het verzoek van toepassing is. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking gemotiveerd uiteengezet waarom zij bevoegd is kennis te nemen van de verzoeken en waarom Nederlands recht van toepassing is. Na ambtshalve toetsing verenigt het hof zich daarmee. Nu op dit punt geen grief is opgeworpen zal het hof hiervan uitgaan.
vermogensrechtelijke afwikkeling van het (ontbonden) huwelijk (ongenummerde grieven ♀)
3.2.
Artikel 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat, indien deelgenoten geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, de rechter de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt, rekening houdende naar billijkheid met de belangen van partijen en het algemeen belang. Voorts is de rechter niet gebonden aan wat partijen over en weer hebben verzocht en behoeft hij niet - expliciet - in te gaan op wat partijen hebben aangevoerd.
peildatum
3.3.
Voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap geldt als datum 14 maart 2023. Dat is de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend en de gemeenschap van goederen van partijen is ontbonden.
3.4.
Voor de bepaling van de waarde bij de verdeling moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Van deze hoofdregel wordt alleen afgeweken, wanneer partijen anders zijn overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen anders voortvloeit. Of en in hoeverre daarvan – al dan niet in geschil – moet worden afgeweken zal het hof hierna beoordelen.
inhoudelijk
3.5.
De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw om vaststelling van de verdeling van de ontbonden gemeenschap dan wel het gelasten van de wijze daarvan afgewezen omdat zij hun verzoeken niet, althans onvoldoende hebben onderbouwd om een inhoudelijke beslissing te kunnen nemen.
3.6.
Volgens de vrouw is de rechtbank ten onrechte tot deze beslissing gekomen. De vrouw heeft in haar verzoekschrift de haar bekende activa genoemd, namelijk de inboedel, de aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: [X] B.V. (hierna: de holding), de eenmanszaak “ [Y] ” en de saldi op de bankrekeningen op haar naam. De saldi op de bankrekeningen van de man kent zij niet. De vrouw is ook niet bekend met de waarde van de onderneming. De vrouw verzoekt toedeling van de aandelen in de holding aan de man onder verrekening van de waarde daarvan en verdeling van de waarde van zijn eenmanszaak. Verder verzoekt zij toedeling van de saldi op de bankrekeningen aan degene op wiens naam deze bankrekeningen staan onder de verplichting om de helft van die saldi met de ander te verrekenen. In verband met de verdeling verzoekt zij op grond van artikel 843a Rv dat de man een aantal gegevens overlegt op straffe van een dwangsom van € 250 per dag. De man voert verweer.
3.7.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat niemand verplicht is om in een onverdeeldheid te blijven. Wanneer iemand vraagt om een gezamenlijk goed te verdelen, dan zal de rechter dit ook moeten doen (artikel 3:178 lid 1 BW). Artikel 3:178 lid 3 BW bepaalt dat alleen in heel bijzondere gevallen - gevallen waarin de belangen van degene die niet wil verdelen ‘aanmerkelijk groter’ zijn dan de belangen van degene die wil verdelen - kan worden bepaald dat er nog niet verdeeld hoeft te worden. Van deze uitzondering is het hof niet gebleken zodat er niets aan verdeling in de weg staat.
3.8.
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren:
activa
- inboedelzaken
- de bankrekeningen van partijen
- de (waarde van de) eenmanszaak “ [Y] ”
- de aandelen in de holding ( [X] BV)
passiva
- de schuldenlast van totaal € 46.209.
3.9.
Op de zitting is door de man verklaard dat de activa van eenmanszaak door hem op 8 november 2021 zijn ingebracht in een werkmaatschappij (een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BV)) waarvan alle aandelen worden gehouden door de genoemde holding). De eenmanszaak “ [Y] ” die nog wel staat ingeschreven in de Kamer van Koophandel drijft daarom geen onderneming meer sinds die datum. De vrouw wijzigt naar aanleiding van deze verklaring haar verzoek en verzoekt het hof de eenmanszaak aan de man toe te delen tegen een waarde van € 0/nihil. De man stemt hiermee in. Het hof zal daarom ook zo beslissen. Verder is als onweersproken komen vast te staan dat de inboedel van partijen feitelijk is verdeeld. Het hof zal verder beslissen dat, zoals ook op de zitting tussen partijen is overeengekomen, eenieder de bankrekeningen op zijn/haar naam krijgt toegedeeld zonder nadere verrekening.
3.10.
Het hof zal de aandelen in de holding aan de man toedelen tegen een waarde van € 100.000. Voor de verdeling van deze aandelen is een notariële akte nodig. Het hof zal daarom bepalen dat partijen moeten overgaan tot uitvoering van de verdeling ten overstaan van een notaris. De vrouw heeft gesteld dat de waarde van de aandelen € 100.000 bedraagt. De balans geeft blijk van een eigen vermogen van € 94.000. Op de zitting heeft de man verklaard dat dit vermogen op een bankrekening van de onderneming staat. Voor het hof vormt dit eigen vermogen op de balans voldoende aanknopingspunten om in overeenstemming met de stelling van de vrouw de waarde op € 100.000 te bepalen, nu de man deze stelling onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken.
3.11.
Verder heeft de man gesteld dat er sprake is van een schuldenlast van € 46.209. De vrouw heeft dit niet weersproken zodat het hof hier ook vanuit gaat. Het hof zal bepalen dat de man zorg moet dragen voor betaling van de schulden en ook dat hij de vrouw daarvoor moet vrijwaren. Het daarmee gemoeide bedrag mag de man verrekenen met de waarde van de aandelen in de holding. Dat betekent dat de man wegens overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 26.895,50 (€ 100.000 – € 46.209/2)) verschuldigd is. Het hof zal bepalen dat de man de vordering van € 26.895,50 wegens overbedeling moet voldoen via de kwaliteitsrekening van de notaris ter gelegenheid van de notariële levering van de aandelen. De grief van de vrouw slaagt.
3.12.
Nu de vrouw ter zitting haar verzoek op grond van artikel 843a Rv, met daaraan verbonden een dwangsom, niet langer heeft gehandhaafd, kan een beslissing op dat verzoek achterwege blijven.
alimentatie(grief 2 ♂ en ongenummerde grief ♀)
(hoogte) behoefte vrouw en haar behoeftigheid en draagkracht man
3.13.
De man stelt de hoogte van de behoefte van de vrouw ter discussie. Primair stelt hij zich op het standpunt dat de vrouw een concrete invulling moet geven aan haar huidige behoefte door het opstellen van een behoeftelijst, zo veel mogelijk onderbouwd met concrete gegevens betreffende de reële of met redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud. Nu zij dat heeft nagelaten moet haar verzoek om partneralimentatie worden afgewezen. Subsidiair stelt de man dat de rechtbank bij de hantering van de hofnorm ten onrechte is uitgegaan van zijn gemiddelde inkomen over 2021 en 2022 en van de vrouw slechts het inkomen over 2022. Dat is onjuist. Uitgegaan moet worden van de inkomens van partijen over 2023 en dus van een behoefte van € 2.676 netto per maand, aldus nog steeds de man. De vrouw voert verweer. Volgens de vrouw komt de hofnorm redelijk in de buurt van de te verwachten lasten. Als de vrouw uitgaat van de bijstandsnorm van € 1.293, een huurwoning van € 1.200 en een premie zorgverzekering van € 160 zit zij al op € 2.653. De uitkomst van de hofnorm in verhouding tot de te verwachten kosten geeft geen aanleiding om van die hofnorm af te wijken.
3.14.
De hofnorm is een in de praktijk ontwikkelde vuistregel om de huwelijksgerelateerde behoefte te bepalen. Deze norm sluit aan bij het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen gedurende de laatste jaren van het huwelijk en gaat uit van een daaraan gerelateerd uitgavenpatroon. Het hof ziet geen aanleiding om anders dan de rechtbank te beslissen en zal daarom evenals de rechtbank uitgaan van de op de hofnorm gebaseerde huwelijksgerelateerde behoefte van € 2.611 in 2022, geïndexeerd per 2024 tot € 2.867,40 netto per maand. Het hof volgt dus niet het primaire standpunt van de man dat de vrouw een behoeftelijst in het geding had moeten brengen. Wel is sprake van een door de man aangevoerde omstandigheid die naar het oordeel van het hof een correctie op de huwelijksgerelateerde behoefte van € 2.867,40 rechtvaardigt. Door de man is terecht aangevoerd dat de vrouw, zolang zij bij haar ouders woont, geen of nauwelijks woonlasten heeft. Ook heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat zij op korte termijn over een zelfstandige woonruimte beschikt. Hoewel de vrouw stelt dat zij er alles aan doet om een woning te vinden, heeft zij geen bewijsstukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij concreet op zoek is naar een woonruimte. Zolang de vrouw niet over een eigen woonruimte beschikt kan zij naar het oordeel van het hof met haar salaris in haar eigen levensonderhoud voorzien. Het hof gaat daarbij uit van een netto besteedbaar inkomen van € 2.627 per maand zoals door de advocaat namens de vrouw in haar pleitnotitie is verklaard. Het verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud zal het hof afwijzen. In zoverre slaagt de grief van de man en faalt de grief van de vrouw. Gelet op voornoemd oordeel komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de draagkracht van de man.
3.15.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en de vermogensrechtelijke afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
4.1.
vernietigt rechtsoverwegingen 4.2 en 4.5 (4.5 voor zover deze ziet op de afwijzing van de verzoeken tot vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap) van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2023 en in zoverre opnieuw beschikkende:
4.2.
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vast:
4.2.1.
stelt vast dat de inboedel tussen partijen is verdeeld;
4.2.2.
deelt toe aan de vrouw:
- de bankrekeningen ten name van de vrouw, zonder nadere verrekening van de saldi;
4.2.3.
deelt toe aan de man:
- de eenmanszaak “ [Y] "voor een waarde nihil
- de aandelen in de holding [X] BV voor een waarde van € 100.000
- de bankrekeningen ten name van de man, zonder nadere verrekening van de saldi;
4.2.4.
bepaalt dat de man de schuldenlast van totaal € 46.209 geheel voor zijn rekening zal nemen en als eigen schulden zal voldoen onder vrijwaring van de vrouw;
4.2.5.
bepaalt dat partijen dienen over te gaan tot uitvoering van deze verdeling ten overstaan van een notaris;
4.2.6.
bepaalt dat de man ter gelegenheid van de notariële levering van de aandelen via de kwaliteitsrekening van de notaris aan de vrouw wegens overbedeling moet voldoen € 26.895,50;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, R. Prakke-Nieuwenhuizen en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 14 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door mr. F. Kleefmann in tegenwoordigheid van de griffier.