ECLI:NL:GHAMS:2025:95

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.340.117 en 200.340.118
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatieverzoeken en vermogensrechtelijke afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over alimentatieverzoeken en de vermogensrechtelijke afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man, die in 2017 in [plaats A] zijn getrouwd en twee kinderen hebben. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2024 en 2 april 2024. De rechtbank had de echtscheiding uitgesproken en kinderalimentatie vastgesteld op € 399 per kind per maand, evenals partneralimentatie van € 46 per maand. De vrouw verzocht in hoger beroep om een verhoging van de kinderalimentatie naar € 404 per kind per maand en de partneralimentatie naar € 1.923 per maand. Daarnaast vroeg zij om de verdeling van de woning voor drie jaren uit te sluiten en de waarde van de eenmanszaak van de man op € 397.480 vast te stellen. De man concludeerde tot afwijzing van de verzoeken van de vrouw en had ook een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot terugbetaling van de verzekering van de scooter van de zoon van de vrouw, en de waarde van de Ford Capri vastgesteld op € 6.000, waarbij de man € 3.000 aan de vrouw verschuldigd is. De overige verzoeken van de vrouw zijn afgewezen, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers gerechtshof 200.340.117 en 200.340.118
(zaaknummers rechtbank Amsterdam 726925 en 737365)
beschikking van 14 januari 2025
in de zaak van
[de vrouw]
die woont in [plaats A] ,
hierna: de vrouw
advocaat: mr. B.J. den Hartog
en
[de man]
die woont in [plaats A] ,
hierna: de man
advocaat: mr. M.S. van Gaalen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen die de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) op 19 januari 2024 en 2 april 2024 heeft gegeven. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 april 2024;
  • het verweerschrift tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Den Hartog van 6 augustus 2024 met producties;
  • een bericht van mr. Van Gaalen van 14 november 2024 met producties, met vermeerderingsverzoek in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Den Hartog van 17 november 2024 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Den Hartog van 18 november 2024 met producties;
  • een bericht van mr. Van Gaalen van 21 november 2024 met een productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn [in] 2017 in [plaats A] getrouwd en hebben voorafgaand aan het huwelijk geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Zij hebben allebei de Nederlandse nationaliteit. Zij zijn de ouders van de in [plaats A] [in] 2010 geboren zoon [minderjarige 1] en [in] 2012 geboren dochter [minderjarige 2] .
2.2.
De man heeft de rechtbank op 16 december 2022 verzocht de echtscheiding uit te spreken en nevenvoorzieningen te treffen over de kinderen (hoofdverblijfplaats, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie), een bijdrage ten laste van hem in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vast te stellen en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vast te stellen. Ook de vrouw heeft de rechtbank verzocht om de echtscheiding uit te spreken en nevenvoorzieningen te treffen voor kinder- en partneralimentatie en aanvullende verzoeken gedaan op het verzoek van de man om de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vast te stellen.
2.3.1
Bij de bestreden beschikking van 19 januari 2024 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en verder is (voor zover hier van belang), onder uitvoerbaar bij voorraad verklaring, per datum beschikking een kinderalimentatie ten laste van de man vastgesteld van € 399 per kind per maand, per datum inschrijving echtscheidingsbeschikking een partneralimentatie van € 46 per maand, het gebruiksrecht van de woning met inboedel aan de [A-straat] in [plaats A] (hierna: de woning) voor de duur van zes maanden na inschrijving echtscheidingsbeschikking aan de vrouw toegekend en is de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden met verzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming hierover advies uit te brengen.
2.3.2
Verder heeft de rechtbank bij de beschikking van 19 januari 2024 de wijze van verdeling van de woning in drie stappen gelast: 1. aan partijen opdracht gegeven tot het laten taxeren van de woning en dat ieder voor de helft de taxatiekosten draagt, 2. de woning aan de vrouw toegedeeld en daaraan een termijn en voorwaarden verbonden (zorgen voor ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid van de man voor de hypothecaire geldleningen en vergoeden helft overwaarde aan de man) en dat ieder voor de helft de notariële transportkosten betaalt, 3. aan partijen opdracht tot verkoop gegeven met daaraan voorwaarden om tot verkoop te komen verbonden (‘spoorboekje’).
2.3.3
Ook heeft de rechtbank bij de beschikking van 19 januari 2024 de verdeling van de overige bestanddelen vastgesteld en aan de man de eenmanszaak/ [X] voor € 176.075 toegedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw, de auto’s aan de man toegedeeld (Ford Combo, Ford Capri 1, Ford Capri 2, Ford Escort, Ford Scorpio, Amerikaanse bus en de Opel) onder voorwaarden omschreven onder randnummers 3.8.15 – 3.8.20. Verder is bepaald dat het saldo van de bankrekeningen van partijen op de peildatum bij helfte moeten worden verdeeld (positief saldo), dan wel bij helfte moeten worden gedragen (negatief saldo) en is de beslissing over regresvorderingen aangehouden.
2.4.
Bij de bestreden beschikking van 2 april 2024 heeft de rechtbank onder r.o. 3.1. beslist dat de vrouw aan de man een bedrag moet betalen inzake de verzekering van een scooter van de zoon van de vrouw.
2.5.
De echtscheidingsbeschikking is op 30 april 2024 ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijk stand.
2.6.
De bedoeling van het hoger beroep van de vrouw is dat de bestreden beschikkingen van respectievelijk 19 januari 2024 en 2 april 2024 voor een deel (rechtsoverwegingen 4.3, 4.4, 4.11 en 4.12 van de beschikking van 19 januari 2024 en rechtsoverweging 3.1 van de beschikking van 2 april 2024) worden vernietigd en dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de kinderalimentatie vaststelt op € 404 per kind per maand en de partneralimentatie op € 1.923 per maand;
-
primairverdeling van de woning voor drie jaren uitsluit,
subsidiairaan de vrouw een jaar de gelegenheid geeft te proberen de woning over te nemen;
- de eenmanszaak/ [X] aan de man toedeelt voor € 397.480, onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw;
- de waarde van de Ford Capri vaststelt op € 20.000;
- bepaalt dat de man tegenover de vrouw een draagplicht heeft voor de helft van de schuld van € 20.000.
2.7.
De man concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de vrouw. De bedoeling van zijn
voorwaardelijkhoger beroep is dat de beschikking van 19 januari 2024 voor een deel (rechtsoverweging 4.12) wordt vernietigd en dat het hof, indien en voor zover het hof grief 3 van de vrouw gegrond verklaart en haar verzoek tot verdeling van de woning voor een nader te bepalen periode uitsluit, bepaalt dat de verrekening van de helft van de waarde van de eenmanszaak door de man aan de vrouw pas plaatsvindt als de man de helft van de overwaarde van de woning heeft ontvangen. Wanneer de woning voor een langere periode niet verdeeld kan worden, dan beschikt de man niet over financiële middelen om het aandeel van de vrouw in de eenmanszaak uit te keren.
2.8.
De vrouw concludeert tot verwerping van de grief van de man in het
voorwaardelijkhoger beroep.
2.9.
De man heeft zijn voorwaardelijk incidenteel hoger beroep vermeerderd. Hij verzoekt het hof, voor de situatie dat het hof zou beslissen dat de echtelijke woning voor een nader te bepalen periode onverdeeld blijft, dat de vrouw de kosten verbonden aan de woning volledig zal voldoen zolang de woning onverdeeld blijft zonder dat de vrouw die kan verhalen op de man. De vrouw concludeert tot afwijzing van het vermeerderingsverzoek.

3.Het oordeel van het hof

procesrechtelijk
3.1.
Bij bericht van 21 november 2024 heeft mr. Van Gaalen een productie ingediend. Het betreft een uittreksel uit het Centraal Testamenten Register. Hoewel te laat ingediend, neemt het hof kennis van dit stuk omdat het eenvoudig en makkelijk te doorgronden is.
vermogensrechtelijke afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap
3.2.
Artikel 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat, als deelgenoten geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, de rechter de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt, rekening houdende naar billijkheid rekening met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt is bij de vaststelling van de verdeling niet gebonden aan wat partijen over en weer hebben verzocht en hij behoeft niet — expliciet — in te gaan op wat partijen hebben aangevoerd.
3.3.
Op grond van artikel 3:179 BW kan de rechter tot gehele of gedeeltelijke verdeling overgaan, als daarvoor gewichtige redenen aanwezig zijn. Voor zover het hof daartoe aanleiding ziet zal het hof daarover het een en ander overwegen.
peildata
3.4.
Tegen de door de rechtbank gehanteerde peildatum van 16 december 2022 voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap is geen grief geformuleerd. Het is de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend. Het hof zal daarom bij de verdere beoordeling die datum hanteren.
3.5.
Voor de bepaling van de waarde bij de verdeling moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Van deze hoofdregel wordt afgeweken, als partijen anders zijn overeengekomen of uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen anders voortvloeit. Daarvan is niet gebleken.
onverdeeldheid (grief 3) en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
3.6.
De vrouw verzoekt het hof de verdeling van de woning voor een periode van drie jaar uit te sluiten, subsidiair dat haar een jaar de gelegenheid wordt geboden te proberen de woning over te nemen. De man voert verweer en wenst bekrachtiging van de bestreden beschikking op dit punt. Mocht het hof het verzoek van de vrouw toewijsbaar vinden, dan verzoekt de man om de termijn te verkorten tot ten hoogste een jaar. De man heeft ook voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld met een vermeerdering van het verzoek voor het geval het hof het verzoek van de vrouw toewijst.
3.7.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat niemand kan worden gehouden om in een onverdeeldheid te blijven. Wanneer een deelgenoot vraagt om een gezamenlijk goed te verdelen, dan zal de rechter dit ook moeten doen. Alleen in heel bijzondere gevallen kan worden bepaald dat er nog niet verdeeld hoeft te worden. Dat is namelijk alleen als de belangen van degene die niet wil verdelen ‘aanmerkelijk groter’ zijn dan de belangen van degene die wel wil verdelen, aldus artikel 3:178 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.8.
De vrouw heeft, naar het oordeel van het hof, onvoldoende zwaarwegende redenen aangevoerd om van voormelde hoofdregel af te wijken. Van de man kan niet worden gevraagd om de verdeling van de woning nog langer uit te stellen. De vrouw heeft inmiddels ruim drie jaar de tijd gehad om de financiën voor overname van de woning te regelen. Tot op heden heeft zij geen financiering geregeld of andere concrete stappen tot overname gezet. Op de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat het geld om het aandeel van de man in de woning te kunnen financieren uit de verdeling van de [X] moet komen en daarnaast uit gelden die de vrouw in de komende drie jaar gaat sparen. Het hof is van oordeel dat de vrouw daarmee een onvoldoende concreet perspectief biedt om een uitzondering op de hoofdregel te rechtvaardigen. Dit geldt temeer nu het hof de waardering van de [X] in stand zal laten (zie hierna onder r.o. 3.10). De grief faalt. Het hof zal zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de vrouw afwijzen, nu uitstel niet langer van de man kan worden gevraagd. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd. Het hof komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de man en ook niet aan zijn vermeerderingsverzoek.
eenmanszaak/ [X] (grief 4)
3.9.
De vrouw stelt dat de rechtbank in eerste aanleg ten onrechte aansluit bij het waarderingsrapport van Inter Actus en uitgaat van een waardering van de eenmanszaak op een bedrag van € 176.075. De rechtbank heeft de zaak vervolgens aan de man toegedeeld onder verrekening van de helft van voormelde waarde aan de vrouw. De vrouw kan zich niet vinden in de waardering zoals gesteld in het waarderingsrapport. Er is voldoende reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door de man aan de opstellers van het rapport overgelegde gegevens, aldus nog steeds de vrouw. Er is namelijk sprake van aanzienlijke, niet geregistreerde geldstromen in de [X] (‘zwart geld’). Ook zijn er meerdere personen in de [X] werkzaam. Volgens de vrouw bedraagt de ondernemerswaarde van de eenmanszaak per 31 december 2022 € 397.480. De man voert verweer en concludeert tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
3.10.
Inter Actus is door partijen gezamenlijk aangezocht om de waarde van de [X] te bepalen. Op 21 maart 2024 is door Inter Actus het waarderingsrapport uitgebracht met waardebepaling op 31 december 2023. In het rapport heeft de opsteller een aantal normalisaties (omzet, lonen en salarissen, algemene kosten/kleine aanschaffingen, financieringskosten) doorgevoerd en is daarbij uitgegaan van dat de meest aannemelijke koper een marktconforme omzet zou moeten kunnen behalen (gebaseerd op marktdata).
Dat betekent dat de opsteller correcties heeft doorgevoerd naar een hogere winstgevendheid dan door de man is behaald. Anders gezegd: de opsteller is uitgegaan van een lucratiever resultaat dan feitelijk in de afgelopen jaren met de [X] is behaald. De vrouw heeft, hoewel ze wel in de gelegenheid is gesteld, niet op het (concept) rapport gereageerd, zodat Inter Actus haar opmerkingen niet in het definitieve rapport heeft kunnen meenemen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om van een andere waarde uit te gaan dan de waarde die uit het rapport volgt. De grief faalt.
Ford Capri (grief 5)
3.11.
De rechtbank heeft beslist dat de Ford Capri aan de man wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat de man aan de hand van een ANWB koerslijst de waarde van de auto bepaalt en de helft daarvan aan de vrouw vergoedt. De vrouw is het met de toedeling van de Ford Capri aan de man eens, maar kan zich niet vinden in de beslissing dat de waarde moet worden bepaald aan de hand van een ANWB koerslijst. De auto betreft namelijk een collectors item dat erg gewild is en de auto is meer dan vijftien jaar oud. De vrouw schat de waarde op € 20.000 (productie nummer 17). De man voert verweer.
3.12.
De man heeft bij journaalbericht van 6 augustus 2024 een taxatie door Cartax van de Ford Capri in het geding gebracht. Cartax heeft de waarde van de Ford Capri op € 6.000 bepaald. De vrouw kan zich in de getaxeerde waarde niet vinden, omdat volgens haar de autobanden zijn verwisseld en dus de oorspronkelijke banden tijdens de taxatie niet onder de auto zaten. Het hof ziet in het door de vrouw gestelde geen aanknopingspunten om van een andere waarde uit te gaan dan de door Cartax getaxeerde waarde van € 6.000. De vrouw heeft haar stelling over de bandenwissel niet onderbouwd. Het hof zal dan ook beslissen dat de man € 3.000 aan de vrouw verschuldigd is. De grief slaagt voor een deel en faalt voor een deel.
verzekering scooter (grief 6)
3.13.
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank dat zij € 115,37 aan de man moet terugbetalen voor de verzekering van de scooter van haar zoon. De man voert verweer.
3.14.
Het hof stelt voorop dat het meent dat het voor de hand ligt dat de vrouw voor haar zoon betaalt. De zoon is echter meerderjarig en geen partij in deze procedure. Voor het verzoek van de man tot terugbetaling en een veroordeling van de vrouw dat te doen is daarom geen plaats in deze echtscheidingsprocedure. Artikel 827 Rv bevat geen nevenvoorziening voor een verzoek als dit. Dat betekent dat grief 6 van de vrouw slaagt. De bestreden beschikking kan op dit punt dan ook niet in stand blijven. Het hof zal de man alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn verzoek in eerste aanleg en de regresvordering van de man op de vrouw corrigeren met dit bedrag.
lening/schuld (aanvullend verzoek)
3.15.
De vrouw brengt een overeenkomst van geldlening in het geding van € 20.000 (productie 18) en een verklaring van de [naam] (productie 21). Het betreft een schuld die op het tijdstip van ontbinding tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort. De man voert verweer. Hij erkent bekend te zijn met het bestaan van de overeenkomst van geldlening, maar betwist de juistheid van het nog verschuldigde bedrag en betwist dat er in het geheel niet zou zijn afgelost op deze schuld. Ter zitting bracht hij naar voren dat uit het geldpotje in de kast contante betalingen aan de schuldeiser zouden zijn gedaan. De vrouw betwist dat er een geldpotje was alsmede de contante betalingen.
3.16.
Nu de man niet heeft onderbouwd dat op het geleende bedrag, waarvan de man de hoogte heeft erkend, is afgelost, heeft hij in de interne verhouding een gelijke draagplicht als de vrouw, te weten een draagplicht van € 10.000.
alimentatieverzoeken
3.17.
Het hof zal eerst beoordelen welke bijdrage de man moet leveren in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen en daarna pas ingaan op het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie (artikel 1:400 lid 1 BW).
ingangsdatum, draagkracht vrouw, forfaitaire woonlast, zorgkorting
3.18.
De ingangsdatum van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (19 januari 2024) is niet in geschil (a.). De rechtbank heeft de draagkracht van de vrouw op de minimum draagkracht van € 50 per maand voor twee kinderen vastgesteld (b.). De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met het woonforfait van de man (c.) en voor wat betreft de toe te passen zorgkorting heeft de rechtbank een percentage van 5 toegepast (d). Omdat tegen deze vier door de rechtbank gehanteerde uitgangspunten (onder a, b, c en d) geen grieven zijn geformuleerd, vormen deze ook het uitgangspunt voor het hof bij de berekening van de draagkracht van de man bij de vaststelling van de kinder- (in het kader van de verdeling van de kosten van de kinderen) en partneralimentatie.
3.19.
De klachten van de vrouw onder 1 en 2 zien op de vaststelling van het netto gezinsinkomen en de gevolgen die dat heeft voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen en van de vrouw en de draagkracht van de man. Het hof zal de grieven in die volgorde behandelen dat eerst het netto besteedbare inkomen van partijen zal worden beoordeeld en vervolgens de draagkracht van de man aan de hand van zijn inkomen.
berekening netto besteedbaar inkomen partijen
3.20.
Volgens de vrouw is het netto gezinsinkomen niet op de juiste wijze vastgesteld. De rechtbank heeft het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan (in 2022) becijferd op € 3.782 per maand. De man heeft in eerste aanleg gesteld dat het netto gezinsinkomen € 3.614 bedroeg en de vrouw huldigde het standpunt dat het netto besteedbaar inkomen € 3.924 was. In hoger beroep concludeert de man dat de rechtbank van de juiste inkomensgegevens is uitgegaan voor de berekening van de behoefte (en ook voor zijn draagkracht).
3.21.
Het hof ziet geen aanleiding voor een correctie op het door de rechtbank berekende netto besteedbare inkomen van partijen ten tijde van het uiteengaan. De door de rechtbank geformuleerde uitgangspunten en cijfers zijn juist en dus is de berekening juist. Wat de vrouw daartegen inbrengt is dat in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure van een ander netto besteedbaar gezinsinkomen is uitgegaan, dat zij zich daarbij aansluit en dat de man meer inkomsten genereert dan uit de stukken blijkt. Dat laatste is door de vrouw niet aangetoond, zodat op die grondslag de berekening in de bodemprocedure niet aangetast kan worden. De rechter treft in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure een ordemaatregel zonder dat daar een diepgaand onderzoek aan voorafgaat. In het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure zijn partijen bovendien in onderling overleg een voorlopige kinder- en partnerbijdrage overeengekomen. Daar ligt, anders dan in de bodemprocedure, geen berekening van de rechter aan ten grondslag. Ook het hof gaat bij de berekening van de behoefte van de kinderen en die van de vrouw uit van een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 3.782 per maand.
hoogte behoefte kinderen
3.22.
De vrouw stelt de hoogte van de behoefte van de kinderen ter discussie. Het oordeel van het hof hiervoor onder 3.21 leidt ertoe dat de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen juist is, nu de vrouw de door de rechtbank gehanteerde formule (de becijfering inhoudelijk) niet heeft aangevallen. Dat betekent dat in overeenstemming met de beslissing van de rechtbank de behoefte van de kinderen € 806 per maand in 2022 en geïndexeerd naar heden (2024) € 885 per maand bedraagt, dus met afronding € 443 per kind per maand bedraagt.
draagkracht man
3.23.
De vrouw stelt de door de rechtbank berekende draagkracht van de man ter discussie.
3.24.
Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de gegevens over de laatste drie beschikbare jaren: 2021, 2022 en 2023. In 2021 bedroeg het resultaat € 40.623. Dat resultaat vermeerdert het hof met € 20.000. Uit de belastingaangiftes blijkt dat de man de vrouw de jaren voor het uiteengaan een fiscaal loon heeft toegekend van € 20.000. Dit loon is niet feitelijk aan de vrouw uitbetaald. Gecorrigeerd met het loon van de vrouw bedroeg de winst uit onderneming in 2021 € 60.623. In 2022 bedroeg het resultaat € 48.137 en in 2023 € 54.354. Gemiddeld is dat een resultaat van € 54.371. De rechtbank is voor de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan van een hoger (gemiddeld) resultaat van € 60.043 en een netto besteedbaar inkomen van € 3.784 per maand. Op grond van het in hoger beroep geldende beginsel van ‘non reformatio in peius’ kan de vrouw niet slechter worden van haar eigen hoger beroep in die zin dat het hof op basis van het gegrond zijn van deze grief tot een lagere door de man te betalen bijdrage zou komen. Dit onderdeel van grief van de vrouw kan niet tot een andere bijdrage leiden dan de bijdrage voor de kinderen die de rechtbank heeft vastgesteld en leidt daarom niet tot vernietiging van de bestreden beschikking. Ook het feit dat de vrouw inmiddels een inkomen genereert van € 1.040 netto per maand (zie loonstrook juni 2024, overgelegd bij journaalbericht van 18 november 2024) leidt niet tot een andere verdeling van de kosten van de kinderen in het kader van de vergelijking van ieders draagkracht. Met dit inkomen blijft op grond van de draagkrachttabel de draagkracht van de vrouw € 50 per maand voor twee kinderen.
partneralimentatie
hoogte van de behoefte vrouw en behoeftigheid.
3.25.
De vrouw stelt de hoogte van de behoefte ter discussie. De rechtbank heeft aan de hand van het netto besteedbaar inkomen van € 3.782 minus de kosten van de kinderen in 2022 van € 806, de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.786 netto per maand, geïndexeerd naar heden (2024) € 1.961 (de som: 3.782 -/- 806 = 2.976 x 60% = 1.786). Nu het hof niet tot een ander netto besteedbaar inkomen komt dan de rechtbank, gaat het hof van deze cijfers uit. Omdat de vrouw inmiddels een eigen inkomen genereert, heeft dat gevolgen voor de behoeftigheid. Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft en deze in redelijkheid ook niet kan verwerven, om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. Op de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw van € 1.786 strekt dan ook haar inkomen van € 1.040 in mindering. Dat resulteert er in dat de vrouw nog behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man van € 746 netto per maand. De vraag is in hoeverre de man een bijdrage kan betalen.
draagkracht man
3.26.
De rechtbank heeft de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op € 46 per maand. Ook hier geldt hetzelfde als onder 3.24 is overwogen. De vrouw mag niet slechter worden van haar eigen hoger beroep in die zin dat het hof op basis van deze grief tot een lagere door de man te betalen bijdrage zou komen, omdat het hof heeft vastgesteld dat het gemiddelde resultaat over 2021, 2022 en 2023 lager is dan het door de rechtbank gehanteerde resultaat.
conclusie
3.27.
Op grond van wat hiervoor is overwogen falen de grieven 1, 2, 3 en 4, slaagt grief 5 voor een deel, slaagt grief 6 en ligt het aanvullende verzoek van de vrouw voor toewijzing gereed. De man heeft geen belang meer bij bespreking van zijn vermeerderde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep. Het hof zal beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:
4.1.
vernietigt rechtsoverwegingen 2.5 en 3.1 van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2024 en verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek om de vrouw te veroordelen tot terugbetaling aan hem van de verzekering scooter andere zoon van de vrouw van € 115,37 en bepaalt dat de man een regresvordering heeft op de vrouw ter hoogte van € 1.503,87;
4.2.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en beslist aanvullend:
4.3.
verstaat dat partijen in hun interne verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan [naam] van € 20.000;
4.4.
bepaalt de waarde van de Ford Capri op € 6.000 en veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van € 3.000 wegens overbedeling;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, R. Prakke-Nieuwenhuizen en L. Hamer, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 14 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door mr. F. Kleefmann in tegenwoordigheid van de griffier.