ECLI:NL:GHAMS:2025:94

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.340.550/01 en 200.340.550/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kinderalimentatie en contactregeling tussen ouders

In deze zaak gaat het om de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor hun twee kinderen. De rechtbank Noord-Holland had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 749,- per maand moest betalen, met ingang van 20 maart 2023. De man is het hier niet mee eens en stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft. De vrouw stelt dat hij niet meer dan € 50,- per maand kan bijdragen. De man heeft op 23 april 2024 hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de eerdere beschikking. Tijdens de zitting op 14 november 2024 hebben beide partijen een contactregeling afgesproken voor beeldbellen met de kinderen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de man en de vrouw hebben een relatie gehad die in augustus 2020 eindigde. Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren. De man woont op Curaçao en de kinderen wonen bij de vrouw in Nederland. De rechtbank heeft een bewind ingesteld over de goederen van de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is.

Het hof heeft de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op de datum van de bestreden beschikking, 18 maart 2024, en de bijdrage vastgesteld op € 50,- per maand. Het hof heeft ook de contactregeling tussen de man en de kinderen vastgelegd. Het verzoek van de man tot schorsing van de eerdere beschikking is afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.340.550/01 en 200.340.550/02
zaaknummer rechtbank: C/15/342144 / FA RK 23-3427
Beschikking van de meervoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak van
[de man] ,
wonende te Curaçao ,
verzoeker in hoger beroep en in het incident,
hierna: de man,
advocaat: mr. R.H. Bouwman te Amsterdam,
en
[bewindvoerder] ,
gevestigd te [plaats A] ,
handelend in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[de vrouw], wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] (hierna: de vrouw),
verweerster in hoger beroep en in het incident,
hierna: de bewindvoerder,
advocaat: mr. F.R.G. Drenth te Amersfoort.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor de twee kinderen die zij samen hebben.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar heeft bij beschikking van 18 maart 2024 (hierna: de bestreden beschikking) bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw moet betalen van € 749,- per maand, met ingang van 20 maart 2023.
1.3
De man is het daar niet mee eens. Hij stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde bijdrage te betalen. De vrouw ziet op grond van de financiële gegevens die de man in hoger beroep heeft overgelegd in dat hij niet meer dan € 50,- per maand kan bijdragen aan de kosten van de kinderen. Het hof beslist overeenkomstig.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 23 april 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.340.550/01). Hij heeft daarbij ook verzocht de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer 200.340.550/02).
2.2
De vrouw heeft op 3 juni 2024 een verweerschrift in hoger beroep en in het schorsingsincident ingediend.
2.3
De man heeft op 15 juli 2024 zijn verzoek in hoger beroep aangevuld.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de man van 12 augustus 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 4 november 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 12 november 2024 met bijlage.
2.5
De zitting heeft op 14 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, via een videoverbinding, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder en de vrouw, bijgestaan door hun advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben een relatie gehad, die in augustus 2020 is geëindigd. Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren: [minderjarige 1] [in] 2015 en [minderjarige 2] op [in] 2021 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De man heeft de kinderen erkend. De kinderen wonen bij de vrouw in Nederland, samen met de minderjarige dochter van de vrouw uit een eerdere relatie. De man woont op Curaçao .
3.2
De kantonrechter te Alkmaar heeft vanaf 21 april 2020 een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van de vrouw.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de man met ingang van 20 maart 2023 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw dient te betalen van € 749,- per maand. Deze beslissing is gegeven op verzoek van de vrouw om een door de man te betalen bijdrage vast te stellen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door hem te betalen bijdrage af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht. Daarnaast verzoekt de man de werking van de bestreden beschikking te schorsen. In zijn aanvullend verzoek heeft de man verzocht wekelijks een contactmoment tussen hem en de kinderen via beeldbellen vast te stellen.
4.3
De vrouw verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen, danwel om een lagere kinderalimentatie te bepalen met ingang van de datum van de beschikking het hof. De vrouw refereert zich aan het oordeel van het hof als het gaat om het verzoek van de man de werking van de bestreden beschikking te schorsen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De zaak heeft een internationaal karakter, omdat de man op Curaçao woont. Het hof stelt vast dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het alimentatieverzoek van de vrouw kennis te nemen. Niet in geschil is dat Nederlands recht van toepassing is op het alimentatieverzoek, zodat het hof daarvan net als de rechtbank zal uitgaan. Ook ten aanzien het verzoek van de man tot het vaststellen van een contactregeling is de Nederlandse rechter bevoegd en is Nederlands recht van toepassing.
Contactregeling
5.2
De man en de vrouw zijn ter zitting in hoger beroep een contactregeling tussen de man en de kinderen overeengekomen. Zij hebben afgesproken dat de man en de kinderen iedere zondag om 14.00 uur, Nederlandse tijd, contact met elkaar hebben via beeldbellen (JusTalk). Ook hebben de man en de kinderen op de verjaardagen van de kinderen en de (voor partijen bekende) feestdagen contact met elkaar via beeldbellen. Het tijdstip waarop het contact op de verjaardagen en feestdagen plaatsvindt stemmen partijen in onderling overleg, via tussenkomst van de moeder van de man, met elkaar af. Voor de verjaardag van [minderjarige 1] [in] 2024 hebben partijen afgesproken dat het contact om 19.00 uur, Nederlandse tijd, zou plaatsvinden en op de verjaardag van [minderjarige 2] op [in] 2025 zal het contact om 17.00 uur, Nederlandse tijd, zijn. Nu partijen eenstemmig hebben verzocht de gemaakte afspraken vast te leggen in een beschikking, zal het hof dienovereenkomstig beslissen.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
5.3
De rechtbank heeft bepaald dat de man met ingang van 20 maart 2023 kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. Dit is de datum waarop de man voor het eerst door de advocaat van de vrouw is aangeschreven over zijn verplichting tot het betalen van kinderalimentatie.
De man is het niet eens met deze ingangsdatum. Hij heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat hij de betreffende brief niet heeft ontvangen, net zo min als andere berichten die de (advocaat van de) vrouw heeft gestuurd. De man wist naar eigen zeggen ook niet van het bestaan van een procedure bij de rechtbank over kinderalimentatie. De vrouw heeft op dit punt verweer gevoerd. Volgens haar was de man wel bekend met de procedure bij de rechtbank. De vrouw is het eens met de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de advocaat van de vrouw de man heeft aangeschreven over zijn verplichting tot het betalen van kinderalimentatie. Daarnaast heeft de rechtbank de man op Curaçao schriftelijk opgeroepen om in de procedure te verschijnen. De man betwist dat hij deze berichten heeft ontvangen en hij is ook niet in de procedure in eerste aanleg verschenen. Nu het hof niet kan vaststellen wanneer de man bekend is geworden met het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie, ziet het hof aanleiding de ingangsdatum te bepalen op de datum van de bestreden beschikking, 18 maart 2024. De man kon in ieder geval vanaf die datum rekening ermee houden dat hij kinderalimentatie zou moeten gaan betalen.
Behoefte kinderen
5.5
De behoefte van de kinderen is tussen partijen in hoger beroep niet in geschil. Uit de door de man bij zijn beroepschrift gevoegde berekening volgt een behoefte van de kinderen van € 540,- per maand. De vrouw refereert zich aan de behoefteberekening van de man, maar constateert - net als het hof hierna - dat de kinderalimentatie zal worden begrensd door de draagkracht van de man.
Draagkracht partijen
5.6
De rechtbank heeft de draagkracht van de man niet vastgesteld. Hij is niet in de procedure in eerste aanleg verschenen en er waren ook geen financiële gegevens van hem bekend. In de procedure in hoger beroep heeft de man alsnog zijn financiële gegevens overgelegd, waaronder loonstroken en een verklaring van zijn werkgever. Op grond van deze gegevens concludeert het hof dat aan de zijde van de man van een minimale draagkracht van € 50,- per maand (voor de kinderen gezamenlijk) uitgegaan dient te worden. Partijen hebben dit ter zitting in hoger beroep onderschreven. Gelet hierop kan een draagkrachtberekening van de vrouw achterwege blijven. Van een zorgkorting is geen sprake, omdat de kinderen niet structureel bij de man verblijven.
Conclusie
5.7
Het hof zal, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vaststellen op € 50,- per maand met ingang van 18 maart 2024.
Hieruit volgt in beginsel een terugbetalingsverplichting voor de vrouw. Gebleken is echter dat de man een betalingsachterstand heeft. Naar verwachting zal er daarom geen sprake zijn van de omstandigheid dat de vrouw te veel ontvangen alimentatie moet terug betalen. Mocht dit toch het geval zijn, dan is het hof van oordeel dat terugbetaling niet van de vrouw kan worden gevergd. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de vrouw een gering inkomen heeft (bijstandsuitkering / werk-leertraject), dat sprake is van een bewind en dat de ontvangen alimentatie naar verwachting dan ook zal zijn verbruikt ten behoeve van de kinderen. Het hof zal daarom beslissen dat voor zover de man meer kinderalimentatie heeft betaald dan waartoe hij gelet op onderhavige beschikking gehouden was, de bijdrage wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald of op hem is verhaald.
Schorsingsverzoek
5.8
Aangezien het hof in deze beschikking tot een eindbeslissing komt met betrekking tot de kinderalimentatie, heeft de man geen belang meer bij schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het hof zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.340.550/01
bepaalt dat de man en de kinderen contact met elkaar hebben via beeldbellen:
  • iedere zondag om 14.00 uur, Nederlandse tijd, en
  • op de verjaardagen van de kinderen en de (voor partijen bekende) feestdagen, waarbij partijen het tijdstip in onderling overleg, via tussenkomst van de moeder van de man, met elkaar afstemmen.
bepaalt dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw dient te betalen van € 50,- (zegge: vijftig euro) per maand met ingang van 18 maart 2024, met dien verstande dat voor zover de man meer heeft betaald dan waartoe hij op grond van deze beschikking gehouden was, de bijdrage wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep anders of meer verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.340.550/02
wijst het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. F. Kleefmann en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 14 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.