ECLI:NL:GHAMS:2025:916

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.337.474/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking inzake vervangende toestemming voor erkenning en omgangsregeling in een familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de man om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn twee minderjarige kinderen en om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling. De rechtbank had eerder de verzoeken van de man afgewezen, waarbij werd gesteld dat de erkenning de belangen van de moeder en de kinderen zou schaden. De man, die de biologische vader van de kinderen is, betwistte de afwijzing en voerde aan dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd dat de erkenning schadelijk zou zijn voor de moeder of de kinderen. De moeder daarentegen stelde dat de erkenning de belangen van de kinderen zou schaden, gezien haar psychische toestand en de geschiedenis van huiselijk geweld. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen, evenals het advies van de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof concludeerde dat de erkenning op dit moment niet in het belang van de kinderen zou zijn, gezien de psychische instabiliteit van de moeder en de risico's voor de kinderen. De verzoeken van de man werden dan ook afgewezen en de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd. Tevens werd de bijzondere curator ontslagen van haar werkzaamheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.337.474/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/337527 / FA RK 23-1082
beschikking van de meervoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. G.G. Kempenaars te Almere,
en
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. P.J.H. Vinke te Hoofddorp.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
- mr. C.L. Verhoeven (hierna te noemen: de bijzondere curator).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen en beslist in zijn (tussen)beschikking van 23 juli 2024. Bij die beschikking is mr. C.L. Verhoeven tot bijzondere curator in de zin van artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) benoemd. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
1.2
De bijzondere curator heeft op 21 oktober 2024 haar rapport aan het hof gestuurd.
1.3
De zitting heeft op 15 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw M. Eijpe.

2.De verdere beoordeling

2.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zijn verzoeken om gezamenlijk gezag over en een omgangsregeling met de kinderen.
Vervangende toestemming erkenning
2.2
Op grond van artikel 1:204, derde lid, BW kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker is van het kind of de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
Standpunten
2.3
De man stelt dat de rechtbank zijn verzoek om vervangende toestemming voor de erkenning te verlenen ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank heeft onvoldoende gemotiveerd dat door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de kinderen worden geschaad of dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de kinderen in het gedrang komt. Tussen partijen staat vast dat de man de biologische vader van de kinderen is. Uitgangspunt is dat zowel het kind als de biologische ouder het recht hebben om hun familieband officieel vast te leggen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat vaststaat dat sprake is geweest van langdurig ernstig huiselijk geweld. De man is veroordeeld voor een incident en betreurt dat dit is gebeurd, maar dat is niet hetzelfde als langdurig ernstig huiselijk geweld. Ten onrechte wordt overwogen dat voldoende vaststaat dat de moeder PTSS heeft opgelopen. De moeder kan eventueel met hulpverlening haar weerstand en negatieve gevoelens ten opzichte van de erkenning leren beheersen zodat de kinderen hier geen nadelige gevolgen van ondervinden (vgl. Gerechtshof 's Hertogenbosch 16 februari 2023, ECLI:NL:HGSHE:2023:594). In reactie op het rapport van de bijzondere curator geeft de man aan dat hij de conclusie niet kan volgen. De man staat open voor hulpverlening en heeft begrip voor de moeder. Hij heeft spijt van het incident dat heeft geleid tot de verbreking van de relatie, maar heeft zijn straf daarvoor uitgezeten. De man vindt dat er een raadsonderzoek had moeten plaatsvinden om te onderzoeken wat de mogelijkheden voor verbetering van de relatie tussen de ouders zijn. De raad heeft partijen niet zelf gesproken, maar zijn advies aan de rechtbank gebaseerd op de twee gesprekken die de bijzondere curator met de ouders heeft gevoerd.
2.4
De moeder is van mening dat de rechtbank het verzoek van de man om erkenning en ook zijn verzoek om een raadsonderzoek te gelasten terecht heeft afgewezen. De man heeft tijdens de zitting bij de rechtbank onvoldoende weersproken wat de moeder in haar verweerschrift over het geweld heeft gesteld. De man is strafrechtelijk veroordeeld door het gerechtshof en dit alles bij elkaar rechtvaardigt de conclusie dat sprake is geweest van langdurig en ernstig huiselijk geweld. De moeder heeft aangetoond dat zij is gediagnosticeerd met PTSS. Daar komt bij dat als de moeder als gevolg van de erkenning niet in staat is voor de kinderen te zorgen, dit de belangen van de kinderen schaadt. Dit staat los van de vraag of de moeder haar weestand en negatieve gevoelens richting de man met de nodige hulpverlening zou kunnen leren beheersen. De moeder heeft alle aanwijzingen van instanties opgevolgd en uitgevoerd. Zij heeft een training met betrekking tot huiselijk geweld gevolgd en is nu voor de tweede keer aangemeld voor EMDR-therapie omdat de eerste behandelingen niet (voldoende) hebben gewerkt. Erkenning door de man zou heel stressvol zijn, aldus de moeder.
De visie van de bijzondere curator
2.5
De bijzondere curator acht de erkenning door de man niet in het belang van de kinderen. Zowel de moeder als de man hebben een zwaar en belast verleden. Tijdens de relatie was sprake van drugsgebruik. De moeder heeft op tijd aan de bel getrokken, de man is daar in ieder geval tijdens de relatie niet toe in staat geweest. De moeder heeft een trauma opgelopen waarvoor zij nog altijd wordt behandeld. De man is drie jaar na het verbreken van de relatie met de moeder nog niet in staat zich werkelijk in te leven in de positie van de moeder en de kinderen, en zijn aandeel daarin te erkennen. Dit is zorgelijk. De man doet de problematiek waarmee de moeder te kampen heeft af als ‘acteren’. De gevolgen voor de kinderen kan hij eveneens niet goed inzien. De bijzondere curator vermoedt dat wanneer de man vervangende toestemming wordt verleend om de kinderen te erkennen, dit het startpunt zal zijn voor inmenging in het leven van de moeder en de kinderen zonder dat de man zich daarbij iets gelegen laat liggen aan wat de moeder (en daarmee de kinderen) kunnen dragen. De bijzondere curator is onder de indruk van de stappen die zowel de moeder als de man zetten om tot verbetering van hun situatie te komen, maar op dit moment is de erkenning niet in het belang van de kinderen.
Het advies van de raad
2.6
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder en de kinderen hebben veel stress en angst ondervonden. De kinderen zijn getuige geweest van het geweld tussen hun ouders en hebben meerdere keren moeten verhuizen met de moeder. Op dit moment gaat het goed met de kinderen en krijgen zij rust. Zij hebben nu de kans om te verwerken wat zij de afgelopen jaren hebben meegemaakt. De kinderen hebben op dit moment één hechtingsrelatie, de moeder, en het is belangrijk dat deze wordt gewaarborgd en niet onder druk komt te staan.
Beoordeling door het hof
2.7
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker van de kinderen is. De kinderen weten dat de man hun vader is, zodat de erkenning geen rol van betekenis heeft voor de statusvoorlichting van de kinderen. Partijen verschillen van mening over de vraag of de erkenning de belangen van de kinderen en/of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de kinderen zal schaden.
Bij de toepassing van het bepaalde in artikel 1:204, derde lid, BW dienen de belangen van de betrokkenen te worden afgewogen, waarbij als uitgangspunt geldt dat zowel de kinderen als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de verwekker bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de kinderen of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de kinderen geschaad zouden worden als de toestemming zou worden verleend. Van schade aan de belangen van de kinderen is sprake als er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is de kinderen het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig hebben.
2.8
De moeder en de man hebben beiden een belast verleden waarin zij zijn opgegroeid met een ouder met verslavingsproblematiek, waardoor zij extra kwetsbaar zijn. De kinderen zijn opgegroeid in een onrustige en onveilige opvoedomgeving waarin zowel bij de moeder als bij de man verslavingsproblematiek aan de orde was. De moeder heeft tijdens de relatie voor haar verslaving therapie gevolgd bij De Brijder; de man heeft inmiddels ook stappen gezet waardoor hij dit achter zich heeft gelaten.
Na een geweldsincident op 2 september 2021, waarvoor de man strafrechtelijk is veroordeeld, is de relatie tussen de ouders beëindigd en heeft de moeder, samen met de kinderen, onderdak gevonden bij de Blijf Groep. De moeder heeft nog steeds een geheim adres. De moeder kampt met PTSS en is op dit moment aangemeld bij PsyQ om voor de tweede keer EMDR-therapie te volgen, omdat het eerste behandeltraject tot onvoldoende verbetering heeft geleid. De moeder voedt de kinderen alleen op en biedt de kinderen, met wie het nu goed gaat, de verzorging die zij nodig hebben. Zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, kost dit de moeder naast het behouden van haar emotionele stabiliteit veel energie. Zij heeft ondervonden dat het daarnaast uitvoeren van andere taken zoals (vrijwilligers)werk veel stress oplevert. Het hof constateert met de bijzondere curator dat de moeder nog steeds kampt met ernstige trauma’s die met eerdere langdurige behandeling nog niet zijn verwerkt. De traumabehandeling zal binnenkort weer starten, waarbij onduidelijk is op welke termijn daarvan effecten te verwachten zijn. Uit de gedingstukken blijkt dat er in de relatie tussen partijen geweld heeft plaatsgehad, in ieder geval het incident op 2 september 2021, waarvan de moeder en de kinderen nadelige gevolgen hebben ondervonden en waarvan de moeder nog steeds veel stress en ontregeling ondervindt. Zij is angstig voor de man. De man meent dat de trauma’s van de moeder niet zozeer in de relatie met hem, maar in een verder verleden zijn ontstaan en dat hij daarvan niet de dupe mag zijn. Dat de trauma’s van de moeder meerdere oorzaken kunnen hebben en mogelijk niet uitsluitend toe te schrijven zijn aan het gedrag van de man, is in dit verband niet doorslaggevend. Het gaat om de vraag of de moeder, als de man kinderen mag erkennen, psychisch voldoende stabiel kan blijven om de kinderen de verzorging te blijven bieden die zij nodig hebben. Naar het oordeel van het hof is dit niet het geval. Erkenning van de kinderen zal de moeder op dit moment dusdanig ontregelen dat zij niet meer in staat zal zijn op een juiste manier voor de kinderen te zorgen, terwijl de kinderen voor hun verzorging volledig op haar zijn aangewezen. Dit betekent dat erkenning van de kinderen door de man de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de kinderen schaadt. In het geval dat de moeder de verzorging van de kinderen niet meer kan dragen, ontstaat bovendien het reële risico dat de kinderen worden belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
2.9
Het hof acht zich door het rapport van de bijzondere curator voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding om een onderzoek door de raad te gelasten.
2.1
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Gezag
2.11
Op grond van artikel 1:253c BW – voor zover in hoger beroep relevant - kan de tot gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezamenlijk gezag met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
2.12
De rechtbank heeft de man in zijn verzoek om hem mede te belasten met het ouderlijk gezag niet-ontvankelijk verklaard omdat hem geen vervangende toestemming tot erkenning wordt verleend, waaruit volgt dat hij tot gezag niet bevoegd is. Omdat het hof de beslissing van de rechtbank over de vervangende toestemming tot erkenning bekrachtigt, zal het de bestreden beslissing ten aanzien van het gezag eveneens bekrachtigen.
Omgangsregeling
2.13
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft het kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Uit het derde artikellid volgt dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk
ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
e. het kind dat twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Standpunten
2.14
De man is van mening dat de rechtbank zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank heeft ongemotiveerd overwogen dat omgang onder begeleiding van een derde te belastend zou zijn voor de kinderen. De man is bereid nu hulpverlening in te schakelen en hieraan mee te werken zodat contactherstel kan plaatsvinden. In het verleden stond hij niet open voor hulpverlening, gelet op zijn eigen negatieve ervaringen met jeugdzorg. Hij wil graag een vader voor de kinderen zijn. De afgelopen drie jaar is geen hulpverlening gestart. De man is zich ervan bewust dat, omdat er enige tijd geen contact is geweest, het contact weer moet worden opgebouwd en ook op een manier waar de moeder zich goed bij voelt. Er dienen zo snel mogelijk videobelmomenten te worden vastgesteld zodat de kinderen aan hem kunnen wennen. Vervolgens kunnen fysieke (begeleide) omgangsmomenten plaatsvinden en uiteindelijk is het zijn bedoeling dat de kinderen om het weekend bij hem verblijven, aldus de man.
2.15
De moeder stelt zich op het standpunt dat de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 BW van toepassing zijn. De moeder heeft geen enkel vertrouwen in de man en is bang dat de man niet in staat is om voor de kinderen te zorgen tijdens de omgangsmomenten. Het vastleggen van een omgangsregeling is in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen aangezien de moeder gestresst zal raken door (de mogelijkheid tot) omgang met de kinderen en daardoor psychische klachten zal ontwikkelen, wat niet in het belang is van de kinderen. Toen de moeder net met de kinderen naar de Blijf Groep was uitgeweken, in september 2021, heeft zij contact gehad met de man omdat dat voor de kinderen belangrijk is. De man wilde zich toen echter niet aan afspraken van de Blijf Groep houden en wilde niet meewerken aan een veiligheidsplan. Hij verdween uit beeld en nam de telefoon niet meer op. Het (opnieuw) opstarten van hulpverlening is nu een gepasseerd station aangezien dat heel veel van de moeder zal vragen en zij hier geen mogelijkheid toe ziet, gelet op haar psychische gesteldheid.
2.16
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking ook op dit punt te bekrachtigen. Het starten van omgang vereist inlevingsvermogen en inzicht aan de zijde van de man. De man geeft aan dat hij openstaat voor hulpverlening en adviezen met betrekking tot de omgang, maar door de houding van de man ter zitting in hoger beroep twijfelt de raad ernstig of de man beschikt over het minimaal benodigde inlevingsvermogen in wat een en ander voor de moeder betekent. De man zal zich betrouwbaar moeten opstellen en het vertrouwen van de moeder moeten winnen, zich aan afspraken moeten houden en hij zal zich moeten openstellen voor de adviezen van de hulpverlening. In het verleden is de man hiertoe niet in staat gebleken. Het uitblijven van het contact via videobellen heeft voor teleurstelling bij de kinderen gezorgd. Daar komt bij dat bij de moeder ruimte moet bestaan voor een omgangsregeling tussen de kinderen en de man. Een traject richting omgang is zeer intensief voor alle betrokkenen en het is maar zeer de vraag of dat op dit moment, gelet op haar verleden, van de moeder gevraagd kan worden en daarmee van de kinderen. Ook is de vraag of de man in staat is tot dat traject, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
2.17
Het hof overweegt als volgt. Uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep en de gedingstukken blijkt dat de man na het eindigen van de relatie met de moeder contact heeft gehad met de kinderen via videobellen. Eind 2022 is dit contact gestopt en sindsdien heeft de man de kinderen niet meer gezien of gesproken.
2.18
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te leggen terecht en op goede gronden heeft afgewezen. Op dit moment kan, gelet op haar psychische gesteldheid, niet van de moeder worden gevraagd haar medewerking te verlenen aan omgang tussen de kinderen en de man. Omgang zonder dat de moeder daarin betrokken is, is niet mogelijk. Het vastleggen van een omgangsregeling zal dusdanig veel stress opleveren voor de moeder, en daarmee ook voor de kinderen, dat omgang op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen wordt geacht. De draagkracht van de moeder is op dit moment zo gering dat bij het vastleggen van een omgangsregeling zij niet meer volledig beschikbaar zal kunnen zijn voor de kinderen.
2.19
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen.
Bijzondere curator
2.2
Nu de bijzondere curator mevrouw mr. C.L. Verhoeven haar taak heeft vervuld, zal het hof haar ontslaan van haar werkzaamheden.
2.21
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
ontslaat de bijzondere curator mevrouw mr. C.L. Verhoeven van haar werkzaamheden met ingang van de dag waarop deze beschikking in kracht van gewijsde gaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.F. Miedema en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 8 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.