ECLI:NL:GHAMS:2025:914

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.343.980/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag en de omgangsregeling van de minderjarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft in juli 2024 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2024, waarin een omgangsregeling werd vastgesteld en het verzoek om gezamenlijk gezag werd afgewezen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft op 9 september 2024 een verweerschrift ingediend met een incidenteel hoger beroep. Tijdens de zitting op 6 november 2024 zijn beide ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest.

De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] op dinsdag en zaterdag omgang had met de vader. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank over het gezag in stand gelaten, maar een andere omgangsregeling vastgesteld. Het hof oordeelt dat de moeder alleen het gezag moet uitoefenen, omdat de ouders niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. De vader heeft wel erkend, maar geen gezag over [minderjarige]. De ouders hebben een turbulente relatie gehad en de communicatie tussen hen verloopt moeizaam. Het hof heeft geadviseerd dat gezamenlijk gezag op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is.

De omgangsregeling is aangepast, waarbij [minderjarige] nu van donderdagavond tot zondag bij de vader verblijft. Het hof heeft de bestreden beschikking voor wat betreft de omgangsregeling vernietigd en opnieuw vastgesteld, terwijl de beschikking van de rechtbank over het gezag is bekrachtigd. De ouders zijn aangespoord om te blijven werken aan hun communicatie, vooral in het kader van het welzijn van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.343.980/01
zaaknummer rechtbank: C/13/745807 / FA RK 24-664 (JK/WvL)
beschikking van de meervoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. F.J. Donze te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. Ö.G. Öztürk te Uitgeest.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna: de GI).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige] en over de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 24 april 2024, voor zover in hoger beroep van belang, een omgangsregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de vader, inhoudende dat [minderjarige] op dinsdag van 10.00 uur tot 13.00 uur en op zaterdag van 12.30 uur tot 17.30 uur omgang heeft met de vader. In overleg met de GI kan deze omgangsregeling worden uitgebreid. Het verzoek van de vader om samen met de moeder het gezamenlijk gezag uit te oefenen is afgewezen.
Het hof laat de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het gezag in stand en stelt een andere omgangsregeling dan de rechtbank vast. Hierna wordt uitgelegd waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 19 juli 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van genoemde beschikking van 24 april 2024.
2.2
De moeder heeft op 9 september 2024 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 23 oktober 2024 met een bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 28 oktober 2024 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 6 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door M. Ates, tolk in de Turkse taal;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door C. Edfe-Razaki, tolk in de Turkse taal;
- de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2023 te [plaats A] .
De ouders hebben een affectieve relatie gehad, die inmiddels is verbroken.
3.2
De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] . De vader heeft geen gezag over [minderjarige] , maar heeft hem wel erkend.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, een omgangsregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de vader, inhoudende dat [minderjarige] op dinsdag van 10.00 uur tot 13.00 uur en op zaterdag van 12.30 uur tot 17.30 uur omgang heeft met de vader. In overleg met de GI kan deze omgangsregeling worden uitgebreid. Het verzoek van de vader, om samen met de moeder het gezamenlijk gezag uit te oefenen, is afgewezen.
In principaal hoger beroep
4.2
De vader verzoekt – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te vernietigen, en te bepalen dat:
- de ouders het gezag over [minderjarige] gezamenlijk uitoefenen;
- de vader [minderjarige] op meerdere (nader vast te stellen) dagen en tijdstippen per week ziet en dan de verantwoordelijkheid over hem heeft.
4.3
De moeder verzoekt – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover de rechtbank het verzoek van de vader om samen met de moeder het gezamenlijk gezag uit te oefenen, heeft afgewezen.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de daarbij vastgestelde omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader, en te bepalen dat de vader omgang heeft met [minderjarige] op donderdag vanuit de opvang tussen 17.00 uur en 18.30 uur tot en met zaterdag om 19.00 uur.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ouders niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. De vader heeft altijd contact met de hulpverlening gezocht om de onderlinge communicatie met de moeder mogelijk te maken, hetgeen niet lukt omdat de moeder niet meewerkt. Het is in het belang van [minderjarige] dat beide ouders het gezag uitoefenen. Door het alleen uitoefenen van het gezag door de moeder, bestaat het risico op ouderverstoting en verwaarlozing van de belangen van [minderjarige] . Zo is het de GI eerder al niet gelukt om een uitbreiding van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader af te dwingen omdat de moeder het daarmee niet eens was.
5.2
De moeder voert aan dat zij alleen het gezag moet blijven uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is het noodzakelijk dat de ouders in staat zijn om effectief met elkaar te communiceren en hier is nog geen sprake van. Bijna alle gesprekken over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] leiden tot conflicten en het lukt de ouders niet om gezamenlijk tot beslissingen te komen. Gezamenlijk gezag zal [minderjarige] in een loyaliteitsconflict brengen, hetgeen schadelijk is voor zijn emotionele ontwikkeling.
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het de ouders zonder hulpverlening niet lukt om met elkaar te communiceren. Op sommige momenten doen de ouders water bij de wijn en komen zij elkaar tegemoet, maar het lukt de ouders niet om deze lijn vast te houden.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om het verzoek van de vader om samen met de moeder het gezag over [minderjarige] uit te oefenen, toe te wijzen. Nu [minderjarige] op grond van de omgangsregeling meerdere dagen bij beide ouders doorbrengt, kunnen er situaties ontstaan waarin een gezagsbeslissing moet worden genomen. Dit maakt dat een gezamenlijke uitoefening van het gezag noodzakelijk is. Hiervoor is wel het noodzakelijk dat de ouders gaan samenwerken. Ook zullen beide ouders op de hoogte moeten zijn van hetgeen er zich in het leven van [minderjarige] afspeelt, zodat zij geïnformeerde en weloverwogen beslissingen over hem kunnen nemen. Het hulpverleningstraject vanuit Levvel Bemiddelt, dat op korte termijn zal starten, zal hopelijk op positieve wijze bijdragen aan de verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders.
Het wettelijk kader
5.5
Uit artikel 1:253c, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde vader van een minderjarige, die nimmer het gezag met de moeder heeft uitgeoefend de rechtbank kan verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Dit verzoek wordt, indien de andere ouder hiermee niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.6
Uit artikel 1:377a, tweede lid, BW, voor zover thans van belang, volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt..
De beoordeling door het hof
Het gezag
5.7
Het hof vindt het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de moeder alleen het gezag over hem blijft uitoefenen. Het hof motiveert dat als volgt.
5.8
Gezamenlijk gezag is het uitgangspunt van de wetgever. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening waarbij zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders een betrekkelijk kortdurende en turbulente relatie hebben gehad, waarbij zij slechts gedurende korte periode hebben samengewoond. Ook na het verbreken van hun relatie was er sprake van veel ruzie tussen de ouders. Als gevolg hiervan heeft de vader [minderjarige] een tijd niet gezien.
Hoewel de ouders stappen hebben gezet, constateert het hof dat de onderlinge communicatie tussen de ouders nog steeds niet goed verloopt. De onderlinge communicatie lijkt volgens een omgekeerd trechtermodel te verlopen, waarbij eenvoudige vraagstukken veel moeilijkheden opleveren en tot veel spanning leiden. Het hof is gebleken dat de ouders het in de praktijk lastig vinden om, waar het gaat om beslissingen van enig belang, tot gezamenlijke beslissingen te komen ten aanzien van [minderjarige] , hetgeen essentieel is voor een gezamenlijke gezagsuitoefening. Ook ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders onvoldoende in staat zijn om in onderling overleg beslissingen te nemen of de nodige concessies te doen aan elkaar. Zij verliezen daarbij het belang van [minderjarige] uit het oog. Dat zij uiteindelijk ter zitting overeenstemming hebben bereikt over de omgangsregeling maakt dat niet anders. Naar verwachting zal gezamenlijk gezag ertoe leiden dat keer op keer geen (tijdige) gezagsbeslissingen kunnen worden genomen. Het zal voor de ouders (te) moeizaam zijn om invulling te geven aan het gezamenlijk gezag.
5.9
Ter zitting is gebleken dat de ouders op korte termijn zouden starten met een bemiddelingstraject bij Levvel Bemiddelt. Hoewel het hof dit een positieve ontwikkeling vindt, is het nog onzeker hoe dit traject zal verlopen en waartoe dit zal leiden. Gelet op de huidige onderlinge verhoudingen tussen de ouders en hun communicatiepatroon, is het hof van oordeel dat gezamenlijk gezag op dit moment niet in het belang is van [minderjarige] . De moeder, die de feitelijke zorg voor [minderjarige] draagt, moet in staat zijn om zo nodig snel en zonder vertraging gezagsbeslissingen te kunnen nemen. Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking op dit punt zal bekrachtigen en het verzoek van de vader in hoger beroep zal afwijzen nu afwijzing van dit verzoek in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
5.1
Het voorgaande neemt niet weg dat het hof niet uitsluit dat de ouders, na het afronden van het bemiddelingstraject bij Levvel, mogelijk beter in staat zullen zijn om met elkaar te communiceren en samen te werken. Het hof benadrukt dan ook dat belangrijk is dat beide ouders zich blijven inspannen om tot een verbetering van hun onderlinge communicatie te komen.
De omgangsregeling
5.11
De ouders hebben ter zitting in hoger beroep overeenstemming bereikt over de vast te stellen omgangsregeling. Deze overeengekomen omgangsregeling houdt in dat [minderjarige] iedere week vanaf donderdag tussen 17.30 en 18.00 uur tot zondag 09.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de overdrachtsmomenten op [A-straat ] plaatsvinden. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI naar voren gebracht geen problemen te voorzien met betrekking tot de door de ouders overeengekomen omgangsregeling, mede met het oog op de uitoefening van het gezag door de moeder alleen. Indien er met spoed gezagsbeslissingen moeten worden genomen op de momenten dat [minderjarige] bij de vader is, zal de moeder moeten worden benaderd. Met betrekking tot mogelijke gezondheidsproblemen van [minderjarige] zijn bovendien al veiligheidsafspraken gemaakt. De GI benadrukt in dit kader dat het belangrijk is dat de vader geïnformeerd wordt en blijft over [minderjarige] . Nu niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich verzet tegen de door de ouders overeengekomen regeling, zal het hof dienovereenkomstig beslissen.
5.12
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin vastgestelde omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt als omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vast:
  • [minderjarige] verblijft iedere week van donderdag tussen 17.30 en 18.00 uur tot en met zondag 09.00 uur bij de vader;
  • de overdracht vindt plaats op [A-straat ] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 8 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.