ECLI:NL:GHAMS:2025:909

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.347.673/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om deze maatregelen, maar de kinderrechter in Haarlem had deze verzoeken afgewezen. De Raad was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. De ouders en de grootmoeder van de kinderen waren het eens met de eerdere beslissing van de kinderrechter en verzetten zich tegen de verzoeken van de Raad.

Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van de kinderen ernstig is en dat hun ontwikkeling bedreigd wordt. De ouders en de grootmoeder hebben geprobeerd hulp te zoeken, maar de zorgen over de kinderen zijn toegenomen. Het hof heeft besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering voor de duur van één jaar. Daarnaast is er een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de grootmoeder. Het hof heeft benadrukt dat er een regievoerder nodig is om de hulpverlening te coördineren en de opvoedsituaties te verbeteren.

De beslissing van het hof is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de noodzaak van een gedwongen kader en de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling als essentieel zijn beschouwd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.347.673/01
zaaknummer rechtbank: C/15/353813 / JU RK 24/892
beschikking van de meervoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de raad,
en
[de moeder], en
[de vader],
verweerders in hoger beroep,
hierna: respectievelijk de moeder en de vader,
gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. M.M. Altena-Staalenhoef, gevestigd te Badhoevedorp,
en
[grootmoeder],
verweerster in hoger beroep,
hierna: de grootmoeder,
advocaat: mr. M.E. van der Zouw, gevestigd te Haarlem.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] ,
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna [minderjarige 2] , en
- de minderjarige [minderjarige 3] , hierna: [minderjarige 3] .
Als informant is door het hof aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te [plaats A] , hierna: de GI.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (hierna: de kinderen) onder toezicht gesteld moeten worden en de vraag of het wonen van [minderjarige 2] bij de grootmoeder op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing moet plaatshebben.
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) heeft bij beschikking van 13 augustus 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de verzoeken van de raad om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht te stellen en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen afgewezen. De raad is het daar niet mee eens en wil dat zijn verzoek alsnog wordt toegewezen. De grootmoeder en de ouders zijn het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De raad is op 30 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De grootmoeder heeft op 6 december 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
De ouders hebben op 9 december 2024 een verweerschrift ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de raad van 4 november 2024 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de raad van 18 november 2024 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de raad van 18 november 2024 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de raad van 13 januari 2025 met bijlage, en
- een bericht van de zijde van de ouders van 25 februari 2025 met bijlagen.
2.5
Bij bericht van 28 januari 2025 heeft het hof de GI desgevraagd laten weten dat zij, omdat zij bij de kinderen die het hier betreft niet als gezinsbeschermer betrokken is, niet ter zitting aanwezig hoeft te zijn.
2.6
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige 2] gesproken. [minderjarige 1] heeft in een brief laten weten wat hij van de zaak vindt. Het hof heeft [minderjarige 3] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat hij van de zaak vindt, maar hij heeft daar geen gebruik van gemaakt. De voorzitter heeft de inhoud van het gesprek met [minderjarige 2] en de inhoud van de brief van [minderjarige 1] ter zitting zakelijk weergegeven.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 5 maart 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
- de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat.
De vader en de GI zijn niet ter zitting verschenen.
De raad heeft ter zitting een overdrachtsformulier van Veilig Thuis van 2 maart 2025 en een e-mail van de school van [minderjarige 1] overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn [in] 2017 met elkaar gehuwd. Zij hebben zes minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2009 te [plaats B] ,
- [minderjarige 4] , geboren [in] 2010 te [plaats B] ,
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2012 te [plaats B] ,
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2014 te [plaats B] ,
- [minderjarige 5] , geboren [in] 2018 te [plaats B] , en
- [minderjarige 6] , geboren [in] 2021 te [plaats B] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 9 maart 2016 is het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 4] beëindigd. Daarbij is de grootmoeder benoemd tot voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 4] .
3.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de grootmoeder. [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] wonen bij de ouders. [minderjarige 4] woont wisselend bij de grootmoeder en de ouders.
3.4
De raad heeft op 14 juni 2024 de kinderrechter verzocht om alle zes de kinderen onder toezicht te stellen, om een machtiging te verlenen om [minderjarige 4] uit huis te plaatsen in een 24-uurs instelling en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in het netwerkpleeggezin van de grootmoeder. Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van 13 augustus 2024 heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 5] en [minderjarige 6] afgewezen. [minderjarige 4] is onder toezicht gesteld van de GI en voor hem is een machtiging tot uithuisplaatsing in een 24-uurs instelling voor jeugdzorg verleend, alles voor de duur van een jaar tot 13 augustus 2025.
Van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] is geen gebruik gemaakt.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de verzoeken van de raad om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen en om [minderjarige 2] voor de duur van één jaar uit huis te plaatsen in het netwerkpleeggezin van de grootmoeder, afgewezen.
4.2
De raad verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht te stellen van de GI voor de periode van één jaar en de GI te machtigen om [minderjarige 2] uit huis te plaatsen voor de duur van twaalf maanden bij de grootmoeder.
4.3
De grootmoeder en de ouders verzoeken de verzoeken van de raad af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Uit artikel 1:265b, eerste lid, BW volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit lid 2 van voornoemd artikel volgt dat de machtiging eveneens kan worden verleend op verzoek van de raad voor de kinderbescherming.
De standpunten
5.3
De raad stelt dat de situatie van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] na de zitting bij de rechtbank is verslechterd en dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er zijn grote zorgen over [minderjarige 1] , met name over zichtbaar gewichtsverlies bij hem na de zomervakantie, zijn drugsgebruik en hoge schoolverzuim. Daarnaast vermoedt de grootmoeder dat hij drugs dealt. In augustus 2024 kon [minderjarige 1] vanwege zijn drugsgebruik niet langer bij de grootmoeder wonen en verbleef hij tijdelijk op een ander adres. Ook wordt hij door de moeder belast met de zorg over [minderjarige 4] op het moment dat zij samen de straat op gaan en hij trekt zich de problemen in de thuissituatie aan, zo heeft zijn school laten weten. [minderjarige 2] laat op school probleemgedrag zien, zowel richting leerkrachten als klasgenoten, waardoor hij moeilijk tot leren komt. [minderjarige 3] kan niet meer naar school, omdat zijn hoofd vol zit en hij niet tot leren komt. Hij bezoekt nu op doordeweekse dagen twee uur per dag de Topklas, krijgt ʼs ochtends thuisonderwijs van de moeder en is ʼs middags op straat. Op 27 augustus 2024 heeft hij winkeldiefstal gepleegd, waarbij hij zorgelijk gedrag heeft vertoond richting het winkelpersoneel. De raad meent dat hulpverlening in het vrijwillig kader stagneert en ontoereikend is en dat het noodzakelijk is dat er met overzicht dwingende regie wordt gevoerd. Er is te weinig pleegzorgondersteuning en de systeemtherapie voor het gezin van de ouders en dat van de grootmoeder is nog steeds niet gestart. De raad ziet een patroon waarin de ouders en de grootmoeder de verantwoordelijkheid voor de ontstane problemen buiten het gezin en buiten zichzelf leggen. Zij worden overspoeld door de vele verschillende hulpvragen van de kinderen en het hulpverleningsaanbod. [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zijn vaak buitenshuis zonder toezicht en de ouders en de grootmoeder weten dan niet waar en met wie zij zijn. De SIG, de organisatie voor ondersteuning aan mensen met een beperking die bij het gezin betrokken is, heeft daarnaast de indruk dat [minderjarige 2] veel bij de ouders is op de momenten dat hij eigenlijk bij de grootmoeder hoort te zijn.
5.4
De grootmoeder stelt dat zij geen noodzaak voor en geen meerwaarde van een ondertoezichtstelling ziet. Bij [minderjarige 2] is er op dit moment geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging. Sinds hij in januari 2023 is gestart op de school [X] gaat het steeds beter met hem, zowel op school als thuis. Vanuit school krijgt hij tijdens en naast het onderwijs intensieve persoonlijke begeleiding van een specialistische jeugdzorgwerker van Levvel. Ook krijgt hij emotieregulatietraining, waar hij baat bij heeft. De grootmoeder heeft de Brijder benaderd voor de drugsverslaving van [minderjarige 1] , maar hij kan niet gedwongen worden om af te kicken. Hij woont inmiddels wel weer bij de grootmoeder. Het is onjuist dat [minderjarige 1] wordt belast met de zorg over [minderjarige 4] op het moment dat zij samen de straat op gaan. [minderjarige 1] heeft zijn eigen vrienden en is bijna nooit samen met [minderjarige 4] buiten. De grootmoeder werkt mee aan de begeleiding door de pleegzorgmedewerker. De ouders en de grootmoeder ontvangen nog steeds hulp van de SIG en zij hebben goed contact met de medewerkers van de SIG. De SIG komt eenmaal per twee weken bij de grootmoeder thuis.
5.5
De ouders zijn van mening dat er ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geen sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling waarvoor een ondertoezichtstelling en in het geval van [minderjarige 2] een formele uithuisplaatsing bij de grootmoeder noodzakelijk is. Er is geen reden voor een ondertoezichtstelling, nu de ouders en de grootmoeder open staan voor hulp en in het vrijwillig kader hulp regelen. Zij staan op de wachtlijst voor systeemtherapie en ontvangen hulp van de SIG. [minderjarige 1] wil niet meewerken aan een traject bij de Brijder. Het is onjuist en niet onderbouwd dat [minderjarige 1] door de moeder zou worden belast met de zorg over [minderjarige 4] . [minderjarige 4] en [minderjarige 1] wonen bij de grootmoeder en vallen onder haar gezag en verantwoordelijkheid. Sinds [minderjarige 2] (na een (spoed)uithuisplaatsing in een crisispleeggezin, een plaatsing in een ander pleeggezin en een terugplaatsing bij de ouders) weer bij de grootmoeder woont, gaat het goed met hem. Het maakt [minderjarige 2] wel onrustig dat volgens de raad nagegaan moet worden of de plaatsing van [minderjarige 2] bij de grootmoeder toekomstgericht de meest passende plek voor hem is, wat zich vertaalt in zijn gedrag op school. Daarnaast heeft [minderjarige 2] een probleem met een jongen op school, een jongen die ook in de buurt woont, en de moeder heeft daar aandacht voor gevraagd op school. Het onderwijs van [minderjarige 3] in de Topklas en het thuisonderwijs door de moeder verloopt goed. [minderjarige 3] heeft als gevolg van de spoeduithuisplaatsing in 2020 trauma’s opgelopen. Daardoor heeft hij, wanneer zijn hoofd vol zit of hij veel spanning ervaart, een kleine spanningsboog en raakt hij snel overprikkeld, waardoor hij ongepaste taal gebruikt en vecht of met spullen gooit. Hij is in afwachting van behandeling voor traumaverwerking. Volgend schooljaar kan ook hij bij [X] naar school, waar de benodigde hulp geregeld kan worden. Doordat de hulpverlenende instanties naar elkaar verwijzen, komt de benodigde behandeling niet van de grond, aldus de ouders.
De beoordeling
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Het ter zitting overgelegde ‘Overdrachtsformulier reeds betrokken hulpverlening’ van Veilig Thuis heeft betrekking op een politiemelding op 2 maart 2025 over een incident met [minderjarige 4] , die onder druk verdovende middelen zou hebben gebruikt en zichtbaar onder invloed was. [minderjarige 4] verklaarde tegenover de politie dat hij dagelijks blowt en verslaafd is aan hard drugs, waaronder Crystal Meth. De politie was ingeschakeld door de moeder en de grootmoeder. Zij maakten zich grote zorgen, maar waren niet bij machte om [minderjarige 4] weg te leiden uit de groep waarin hij zich op dat moment bevond. Hoewel het nu voorliggend verzoek niet gaat over [minderjarige 4] , vindt het hof zijn situatie in de beoordeling van het verzoek over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van belang. Gebleken is dat de GI geen gebruik heeft gemaakt van de bij de bestreden beschikking afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een 24-uurs instelling, omdat er nog geen passende woonplek voor hem is gevonden. Hij woont daarom momenteel bij de ouders en verblijft ook regelmatig bij de grootmoeder. Vast is komen te staan dat zijn (hard)drugsverslaving en gedragsproblemen een negatieve invloed hebben op de rest van het gezin (zowel bij de ouders als bij de grootmoeder), hetgeen onrust in het gezin en problemen met de andere kinderen veroorzaakt.
[minderjarige 1] heeft eveneens een drugsverslaving en wil, net als [minderjarige 4] , niet meewerken aan een (afkick)traject, dat voor [minderjarige 1] bij de Brijder was geregeld. Ook op school gaat het niet goed met hem. Hij heeft ernstig schoolverzuim. Hij gaat op dit moment alleen op vrijdag naar school en krijgt de overige dagen thuisonderwijs. De school van [minderjarige 1] heeft naar aanleiding van het hoge schoolverzuim, het komen en gaan wanneer het hem uitkomt en het onder invloed zijn van drugs een multidisciplinair overleg gevoerd, waarin is besloten dat een aanvraag ingediend zal worden bij het samenwerkingsverband van de school (Zuid-Kennemerland) voor een plaatsing van [minderjarige 1] binnen het Voortgezet Speciaal Onderwijs. Daarnaast is de stage van [minderjarige 1] vroegtijdig beëindigd in verband met ontvreemding van werkschoenen, waardoor hij momenteel geen stageplek meer heeft. Ook ten aanzien van [minderjarige 1] geldt dat hij zelfbepalend gedrag vertoont waarop de ouders en de grootmoeder nauwelijks invloed hebben. Zijn verslavingsproblematiek kan, door zijn weigering om naar De Brijder te gaan, niet in het vrijwillig kader worden aangepakt, hetgeen een ontwikkelingsbedreiging vormt. Het vinden van een andere school voor [minderjarige 1] zal heel moeizaam zijn, omdat de verslavingsproblematiek nog steeds niet is opgelost. De problematiek van [minderjarige 1] is, net als die van [minderjarige 4] , van negatieve invloed op het hele gezinssysteem. Door dit alles wordt ook de ontwikkeling van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] bedreigd.
Ten aanzien van [minderjarige 3] is verder gebleken dat hij, net als [minderjarige 2] , naar [X] zou moeten gaan. Hij kan op die school echter pas terecht als [minderjarige 2] de basisschool heeft afgerond en naar het voortgezet onderwijs bij [X] gaat. [minderjarige 3] gaat nu ʼs middags naar de dagopvang en is de ochtenden thuis. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het wisselend met hem gaat en dat hij iemand nodig heeft die hem één-op-één begeleidt. Die begeleiding krijgt hij nu op de dagopvang niet. Bovendien luistert hij niet naar de moeder en kan, als [minderjarige 3] boos is, alleen de vader tot hem doordringen. Daarbij komt dat [minderjarige 3] op 27 augustus 2024 een winkeldiefstal heeft gepleegd, waarbij hij zorgelijk gedrag (waaronder schreeuwen, spugen, schoppen en schelden) heeft vertoond richting het winkelpersoneel. De politie heeft naar aanleiding van het incident een melding gedaan bij Veilig Thuis.
Ten aanzien van [minderjarige 2] is ter zitting in hoger beroep gebleken dat het met hem op school inmiddels beter gaat. Hij krijgt emotieregulatietherapie, waar hij baat bij lijkt te hebben. Ook krijgt hij individuele begeleiding op school. Deze positieve ontwikkeling is echter nog kwetsbaar, mede gelet op de thuissituatie bij de ouders en de grootmoeder.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
Het hof ziet dat de ouders en de grootmoeder hulp zoeken en hun best doen om de zorgen over de kinderen weg te nemen, maar dat dat hen op dit moment onvoldoende lukt. Gelet op de grote druk die op het gezin staat, de omvangrijke problematiek/hulpvragen van de kinderen en de (sinds de bestreden beschikking) toegenomen zorgen over de kinderen, is naar het oordeel van het hof een gedwongen kader en een regievoerder nodig. Met de raad acht het hof de betrokkenheid van de GI als regievoerder noodzakelijk om de opvoedsituaties bij de ouders en de grootmoeder meer op elkaar af te stemmen en structuur te bieden ten aanzien van de benodigde hulpverlening. Het hof zal het verzoek van de raad om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht te stellen van de GI voor de periode van één jaar daarom toewijzen.
5.7
Het hof acht het in het belang van [minderjarige 2] dat hij bij de grootmoeder kan blijven wonen. Een minderjarige die onder toezicht is gesteld, kan slechts met een machtiging tot uithuisplaatsing uit huis worden geplaatst (op grond van artikel 1:265a BW). Het hof zal de GI daarom een machtiging verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in het netwerkpleeggezin van de grootmoeder.
5.8
Ten overvloede merkt het hof op dat van de GI verwacht wordt dat zij de regie met spoed zal oppakken en de gezinnen meer zal bieden dan alleen de mogelijkheid van contact met het crisisteam, zoals ter zitting in hoger beroep door de moeder is gemeld.
5.9
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin de verzoeken van de raad om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht te stellen en om [minderjarige 2] uit huis te plaatsen zijn afgewezen, en opnieuw rechtdoende:
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering voor de duur van één jaar, met ingang van heden tot 8 april 2026;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in het netwerkpleeggezin van de grootmoeder voor de duur van één jaar, met ingang van heden tot 8 april 2026;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A.V.T. de Bie en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 8 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.