ECLI:NL:GHAMS:2025:904

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.340.539/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen medewerker gerechtsdeurwaarderskantoor en de ontvankelijkheid van de klacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht die was ingediend door een partij tegen een medewerker van een gerechtsdeurwaarderskantoor. De klacht betrof de uitvoering van een incasso-opdracht die door de geïntimeerde was ingetrokken, maar waar het kantoor desondanks mee doorging. De geïntimeerde verwijt het kantoor dat het niet adequaat heeft gereageerd op haar verzoeken en dat het de opdracht voortzette na intrekking. De appellant, die destijds als medewerker bij het kantoor werkte, was op het moment van de verweten gedragingen niet als gerechtsdeurwaarder werkzaam en viel daarom niet onder het tuchtrecht. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant pas na de relevante periode als kandidaat-gerechtsdeurwaarder was toegevoegd en beëdigd. Hierdoor heeft het hof geoordeeld dat de klacht niet-ontvankelijk is, omdat de appellant niet onder het tuchtrecht viel. De eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders is vernietigd, en de klacht is afgewezen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.340.539/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/724244 / DW RK 22/389
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 15 april 2025
inzake
[appellant] ,
destijds kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats 1] ,
appellant,
tegen
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [plaats 2] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna appellant en geïntimeerde genoemd.

1.De zaak in het kort

Geïntimeerde heeft aan het kantoor waar appellant werkzaam was twee vonnissen ter betekening en executie aangeboden. Omdat dit kantoor volgens haar deze opdracht onvoldoende voortvarend had opgepakt, heeft zij deze opdracht ingetrokken. Geïntimeerde verwijt het gerechtsdeurwaarderskantoor dat het de uitvoering van de opdracht heeft voortgezet, nadat de opdracht al was ingetrokken. Zij verwijt het kantoor daarnaast dat het niet reageerde op diverse e-mails en terugbelverzoeken. Appellant was op het moment van de verweten gedragingen niet als (toegevoegd of kandidaat-) gerechtsdeurwaarder werkzaam. Hij was dus voor die gedragingen niet aan tuchtrechtspraak onderworpen. Het hof verklaart de klacht daarom niet-ontvankelijk.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Appellant heeft op 26 april 2024 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 28 maart 2024 tussen partijen gegeven onder bovengenoemd nummer (ECLI:NL:TGDKG:2024:157).
2.2.
Geïntimeerde heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden mogelijkheid een verweerschrift bij het hof in te dienen.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 februari 2025. Appellant en geïntimeerde, vertegenwoordigd door [naam 1] zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; [naam 1] (mede) aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling daarvan geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Ter uitvoering van een incasso-opdracht die geïntimeerde heeft gegeven aan [kantoor] (hierna: het kantoor) heeft gerechtsdeurwaarder [naam 2] bij exploot van 25 april 2022 twee vonnissen betekend, met bevel om aan de veroordelingen daarin te voldoen.
3.2.
Appellant was destijds op het kantoor werkzaam als medewerker. Bij e-mail van 13 mei 2022 heeft appellant geïntimeerde bericht dat de vonnissen waren betekend. Vervolgens hebben geïntimeerde en appellant tot en met 24 juni 2022 per e-mail gecorrespondeerd over de tenuitvoerlegging van de vonnissen. Op enig moment in die periode heeft geïntimeerde de incasso-opdracht ingetrokken. De sluiting van het dossier is op 22 juni 2022 aan geïntimeerde bevestigd.

4.De klacht

Geïntimeerde beklaagt zich samengevat erover dat het kantoor niet op haar terugbelverzoeken en e-mails heeft gereageerd en de uitvoering van de incasso-opdracht heeft voortgezet nadat zij de opdracht had ingetrokken.

5.Beoordeling

5.1.
In het oorspronkelijke klaagschrift was de klacht mede gericht tegen gerechtsdeurwaarder [naam 2] . De kamer heeft op 28 maart 2024 de klacht van geïntimeerde voor zover gericht tegen gerechtsdeurwaarder [naam 2] ongegrond verklaard en voor zover gericht tegen appellant gegrond verklaard. Aan appellant is de maatregel van berisping opgelegd. Daarnaast heeft de kamer hem veroordeeld in de proceskosten.
Ontvankelijkheid
5.2.
Appellant brengt primair een ontvankelijkheidsverweer naar voren. De verweten gedragingen zien – ruim genomen – op de periode van 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022. Gedurende deze periode was appellant slechts als medewerker aan het kantoor verbonden en dus niet aan het tuchtrecht onderworpen. Hij is pas bij ministerieel besluit van 21 juli 2022 als kandidaat-gerechtsdeurwaarder toegevoegd aan [naam 2] . Op 27 juli 2022 is hij als zodanig beëdigd. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft appellant het ministeriële besluit en het proces-verbaal van beëdiging overgelegd. Op grond hiervan dient, aldus appellant, de klacht van geïntimeerde niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.3.
Het verweer van appellant slaagt. Uit de door appellant overgelegde stukken blijkt dat hij gedurende de relevante periode niet als (kandidaat- of toegevoegd) gerechtsdeurwaarder aan het kantoor van gerechtsdeurwaarder [naam 2] was verbonden. In zijn verweer in eerste aanleg heeft [naam 2] dit overigens ook naar voren gebracht. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, en artikel 49 Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Omdat appellant op het moment van de verweten gedragingen niet als zodanig werkzaam was, is hij voor deze gedragingen niet aan tuchtrechtspraak onderworpen. De klacht van geïntimeerde is daarom niet-ontvankelijk.
5.4.
Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
5.5.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beslissing vernietigen. Voor de in eerste aanleg uitgesproken maatregel en kostenveroordeling bestaat geen grond.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025 door de rolraadsheer.