ECLI:NL:GHAMS:2025:903

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.341.252/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kinderalimentatie en draagkracht van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, waarin de kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige] is vastgesteld op € 187,- per maand, met ingang van 1 juni 2022. De vader, die in Polen woont, is van mening dat hij deze bijdrage niet kan betalen en verzoekt om de alimentatie te verlagen naar € 25,- per maand. De moeder is het eens met de beschikking van de rechtbank en verzoekt deze te bekrachtigen.

De vader heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door psychische klachten en de zorg voor zijn zieke ouders in Polen niet kan werken en daarom niet in staat is om de alimentatie te betalen. Het hof oordeelt echter dat de vader, ondanks zijn omstandigheden, zijn verdiencapaciteit moet benutten en dat zijn keuze om voor zijn ouders te zorgen niet mag leiden tot een verwaarlozing van zijn onderhoudsverplichting jegens [minderjarige]. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, omdat de vader niet voldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat is om de alimentatie te betalen.

De uitspraak benadrukt het belang van de onderhoudsverplichting van ouders en de noodzaak om deze te combineren met persoonlijke omstandigheden. Het hof heeft de vader aangespoord om zijn financiële situatie te verbeteren en zijn verantwoordelijkheden als ouder serieus te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.341.252/01
zaaknummer rechtbank: C/15/328608 / FA RK 22-2528
beschikking van de meervoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats A] (Polen),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Zaandam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] .

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) voor [minderjarige] (13 jaar).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) heeft in de beschikking van 16 februari 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de kinderalimentatie bepaald op € 187,- per maand, te betalen met ingang van 1 juni 2022.
De vader is het daar niet mee eens. Hij zegt dat hij dat bedrag niet kan betalen en wil dat de kinderalimentatie op maximaal € 25,- per maand wordt bepaald. De moeder is het wel eens met de bestreden beschikking.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en zal hierna uitleggen waarom.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 15 mei 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 10 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 6 juni 2024 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de vader van 11 november 2024 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de vader van 20 november 2024, met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 21 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de vader, bijgestaan door I. Tomesen, tolk in de Poolse taal,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door E.K. Osuch, tolk in de Poolse taal.
De vader heeft via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben tot medio 2011 een relatie met elkaar gehad.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2011 te [plaats B] ,
3.3
Bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de moeder van rechtswege alleen belast is met het gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.4
De vader heeft vanaf het derde levensjaar van [minderjarige] tot 26 juli 2021 € 180,- per maand aan kinderalimentatie betaald aan de moeder.
3.5
In februari 2023 is de vader bij zijn ouders in Polen gaan wonen.
3.6
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2022 bepaald op € 187,- per maand.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2022 te bepalen op € 25,- per maand.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Omdat partijen de Poolse nationaliteit hebben en de vader in Polen woont, draagt de zaak een internationaal karakter. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het verzoek van de moeder te oordelen. Tussen partijen staat niet ter discussie het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof dat als uitgangspunt zal nemen.
Ingangsdatum
5.2
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum is niet in geschil, zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Hoogte behoefte
5.3
Tussen partijen is eveneens niet in geschil dat de behoefte van [minderjarige] € 515,- per maand bedraagt, zodat het hof – net als de rechtbank – daarvan uit gaat.
Draagkracht
5.4
In geschil is de draagkracht van de vader.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om de verzochte kinderalimentatie te betalen, omdat hij niet (met stukken) heeft onderbouwd wat zijn financiële situatie is en waarom hij niet kan werken. In hoger beroep heeft de vader aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn feitelijke inkomenssituatie buiten beschouwing heeft gelaten. Sinds het eindigen van zijn WIA-uitkering per 1 september 2022 heeft hij geen inkomsten meer. Omdat hij vanwege psychische klachten niet kon werken en zijn ouders met ernstige medische aandoeningen kampen, is hij in februari 2023 vertrokken naar Polen om de zorg voor zijn ouders op zich te nemen. In Polen kan hij niet werken en voldoet hij evenmin aan de vereisten om een uitkering te ontvangen. Zijn ouders verschaffen hem kost en inwoning. Andere inkomsten heeft hij niet, aldus de vader.
De moeder heeft verweer gevoerd.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de draagkracht van de vader dient niet alleen in aanmerking te worden genomen het inkomen dat hij feitelijk heeft, maar ook wat hij redelijkerwijs zou kunnen verdienen (oftewel zijn verdiencapaciteit). De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij niet langer kampt met psychische klachten en weer arbeidsgeschikt is. Daarom dient hij naar het oordeel van het hof zijn verdiencapaciteit volledig te benutten. Hij heeft immers een onderhoudsverplichting tegenover [minderjarige] . Aan de stelling van de vader dat hij niet kan werken omdat hij in Polen voor zijn zieke ouders moet zorgen, gaat het hof voorbij. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de moeder heeft de vader namelijk onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk is om de zorg voor zijn ouders zodanig te organiseren dat hij deze kan combineren met betaalde werkzaamheden. Bij zijn oordeel betrekt het hof de verklaring van de vader ter zitting in hoger beroep dat zijn moeder 24-uurs zorg nodig heeft en dat zijn vader daarmee zou kunnen helpen, ware het niet dat hij meestal niet thuis is vanwege de zorg voor de woning van vaders broer. De keuze van de vader om zijn familie in Polen bij te staan, kan niet voorgaan op zijn onderhoudsverplichting jegens [minderjarige] en moet dan ook voor zijn eigen rekening en risico blijven. Bovendien is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep gebleken dat de vader jarenlang aan zijn onderhoudsverplichting jegens [minderjarige] heeft voldaan en dat hij ten tijde van de zitting in hoger beroep bij is met de betaling van de kinderalimentatie uit hoofde van de bestreden beschikking. Gelet op het voorgaande volgt het hof het oordeel van de rechtbank dat de vader in staat moet worden geacht om de door de moeder verzochte kinderalimentatie te voldoen. Dat de vader geld heeft moeten lenen van familie om aan zijn onderhoudsverplichting te kunnen voldoen is niet gebleken en maakt dit oordeel verder ook niet anders.
5.6
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 16 februari 2024 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. G.J. Baken, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 1 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.