ECLI:NL:GHAMS:2025:89
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van de beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarige na eerdere ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige kind, hierna aangeduid als [minderjarige]. De rechtbank Amsterdam had eerder op 24 april 2024 het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (GI) met de voogdij belast. De vader was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld op 19 juli 2024. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming steunden de eerdere beslissing van de rechtbank.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 december 2024 werd de situatie van [minderjarige] besproken, die sinds eind 2017 niet meer bij zijn ouders woont en sinds 23 december 2022 in een gezinshuis verblijft. De vader voerde aan dat er voldoende stabiliteit en duidelijkheid voor [minderjarige] is, maar het hof oordeelde dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk was voor de ontwikkeling van [minderjarige]. Het hof stelde vast dat de vader niet in staat was om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen, mede gezien de eerdere ondertoezichtstelling en de ernst van de situatie.
Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en oordeelde dat de belangen van [minderjarige] zwaarder wegen dan het belang van de vader om het gezag te behouden. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de griffier werd verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Amsterdam voor het centraal gezagsregister.