ECLI:NL:GHAMS:2025:89

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.343.965/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarige na eerdere ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige kind, hierna aangeduid als [minderjarige]. De rechtbank Amsterdam had eerder op 24 april 2024 het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (GI) met de voogdij belast. De vader was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld op 19 juli 2024. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming steunden de eerdere beslissing van de rechtbank.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 december 2024 werd de situatie van [minderjarige] besproken, die sinds eind 2017 niet meer bij zijn ouders woont en sinds 23 december 2022 in een gezinshuis verblijft. De vader voerde aan dat er voldoende stabiliteit en duidelijkheid voor [minderjarige] is, maar het hof oordeelde dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk was voor de ontwikkeling van [minderjarige]. Het hof stelde vast dat de vader niet in staat was om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen, mede gezien de eerdere ondertoezichtstelling en de ernst van de situatie.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en oordeelde dat de belangen van [minderjarige] zwaarder wegen dan het belang van de vader om het gezag te behouden. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de griffier werd verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Amsterdam voor het centraal gezagsregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.343.965/01
zaaknummer rechtbank: C/13/743234 / FA RK 23/8123
beschikking van de meervoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. N.C. Milani te Almere,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] );
- [de moeder] (hierna: de moeder);
- de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: de GI).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag van de vader over [minderjarige] .
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 24 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de GI met de voogdij belast. De vader is het er niet mee eens dat zijn gezag is beëindigd. De raad en de GI zijn het eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 19 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 4 september 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de raad van 9 september 2024;
- een bericht van de vader van 6 november 2024 met bijlage.
2.5
[minderjarige] heeft bij brief van 14 oktober 2024 laten weten wat hij van de zaak vindt. De voorzitter heeft de inhoud hiervan ter zitting zakelijk weergegeven.
2.6
De zitting heeft op 5 december 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door A. Tauber.
De moeder was niet aanwezig tijdens de zitting in hoger beroep. De advocaat van de vader heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van (onder meer) [minderjarige] , geboren [in] 2012 te [plaats B] . De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. De ouders oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Sinds eind 2017 woont [minderjarige] niet meer bij zijn ouders. De kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft bij beschikking van 27 december 2018 [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Deze maatregelen zijn daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 27 juni 2024.
3.3
[minderjarige] heeft op verschillende plekken gewoond en woont sinds 23 december 2022 in een gezinshuis in [plaats C] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
4.2
De vader verzoekt, na wijziging van zijn verzoek ter zitting in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn gezag over [minderjarige] in stand te laten.
4.3
De raad heeft mondeling verweer gevoerd en verzoekt het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De GI verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder over een minderjarige beëindigen. Dat kan indien die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
De standpunten
5.2
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn gezag over [minderjarige] heeft beëindigd. In de huidige situatie is er voor [minderjarige] al geruime tijd voldoende duidelijkheid en rust. Hij woont in het gezinshuis en de vader geeft daarvoor toestemming aan [minderjarige] . De vader heeft geen externe sturing nodig om zich aan de gemaakte afspraken te houden, zoals de GI stelt, maar wordt slechts begeleid bij praktische zaken. Verder was de situatie tijdens de kerstvakantie 2023, waarbij de vader in strijd met de schriftelijke aanwijzing van de GI de moeder aanwezig heeft laten zijn tijdens de omgang met [minderjarige] , een incident en heeft de vader geleerd van zijn fouten. Ook heeft hij maatregelen genomen om weerbaar te zijn tegen de moeder en is hij dit nu. De vader is meewerkend, handelt in het belang van [minderjarige] en heeft goed contact met de gezinshuisouders. Door het ontbreken van de noodzaak is een gezagsbeëindiging niet in lijn met artikel 8 EVRM.
5.3
De raad kan zich vinden in de bestreden beschikking. In eerste instantie was de raad het niet eens met de rechtbank omdat voorafgaand aan de beslissing over het gezag een perspectiefonderzoek zou moeten plaatsvinden, maar dat is nu niet meer nodig. Door het tijdsverloop is de situatie veranderd en gebleken is dat de beslissing van de rechtbank meer rust en duidelijkheid heeft gebracht. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] om in onzekerheid over zijn opvoedperspectief te verkeren is verstreken. [minderjarige] wordt al lange tijd in zijn ontwikkeling bedreigd en heeft als gevolg daarvan hulpverlening nodig. Hij zal verder opgroeien bij de gezinshuisouders en dat biedt hem de ruimte om toe te komen aan zijn behandeling. Ook krijgt [minderjarige] van de gezinshuisouders de begeleiding die hij nodig heeft. Wel is de rol van de vader in het leven van [minderjarige] van belang en het is dan ook positief dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader goed verloopt en is uitgebreid.
5.4
De GI vindt dat de rechtbank het gezag van de vader op juiste gronden heeft beëindigd. De gestelde doelen binnen de ondertoezichtstelling zijn niet behaald. De ontwikkeling van [minderjarige] blijft dan ook ernstig bedreigd ondanks het feit dat jarenlang geprobeerd is om de doelen van de ondertoezichtstelling wel te behalen. [minderjarige] is een beschadigde jongen en heeft in zijn leven ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Het is van belang dat hij toekomt aan zijn behandeling en de rust en ruimte ervaart om zijn verleden te verwerken. Daarvoor is nodig dat [minderjarige] duidelijkheid krijgt over zijn perspectief. [minderjarige] woont nu op een perspectiefbiedende plek en hij moet voelen dat hij daar mag blijven wonen. De vader heeft externe sturing nodig om te handelen in het belang van [minderjarige] . Ook heeft de vader het herstel van [minderjarige] belemmerd door niet te reageren op e-mails over zijn behandeling en zijn toestemming tijdelijk in te trekken. De afgelopen periode heeft rust en duidelijkheid gebracht waarbij als positieve ontwikkeling te noemen is dat de vader betrokken is bij de behandeling van [minderjarige] en de omgang tussen hen is uitgebreid.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Sinds november 2017 woont [minderjarige] niet meer bij de ouders. Hij is toen op vrijwillige basis bij een vriendin van de vader gaan wonen, omdat de ouders niet in staat waren de zorg op zich te nemen. Destijds waren er ernstige zorgen over de beschikbaarheid van de moeder en de schoolgang van [minderjarige] . Eind 2018 zijn een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verleend, ook ten aanzien van de twee oudere zussen van [minderjarige] . Er was sprake van affectieve en pedagogische verwaarlozing en ernstige loyaliteitsproblematiek, waarbij [minderjarige] klem zat tussen de ouders en de pleegmoeder bij wie hij destijds woonde. Daarnaast belastte de moeder hem met volwassenzaken. [minderjarige] heeft tijdens de uithuisplaatsing op verschillende plekken gewoond. Sinds december 2022 woont [minderjarige] op een perspectiefbiedende plek in een gezinshuis in [plaats C] . Gedurende de maatregelen zijn verschillende vormen van hulpverlening voor het gezin ingezet. [minderjarige] is op dit moment bezig met een therapietraject bij een GGZ-instelling, Dokter Bosman. De vader krijgt hulp van een persoonlijk begeleider.
5.6
Het hof stelt vast dat tussen de raad en de GI niet langer discussie bestaat over de vraag over de noodzaak van het perspectiefonderzoek en zij het eens zijn dat geen perspectiefonderzoek (meer) moet worden uitgevoerd. De raad heeft het eerder ingenomen standpunt dat er een perspectiefonderzoek moet worden gedaan gewijzigd en schaart zich nu achter de GI. De GI stelt dat het uitvoeren van een perspectiefonderzoek in strijd is met het belang van [minderjarige] . Dit zou te veel onrust veroorzaken en is niet haalbaar omdat de doelen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet zijn behaald, ondanks dat hier lange tijd aan is gewerkt, aldus de GI.
5.7
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een gezagsbeëindiging in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. [minderjarige] heeft een belast verleden en is daardoor ernstig beschadigd. Hij kampt met trauma- en hechtingsproblematiek en er zijn zorgen over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Bij de gezinshuisouders wordt de behandeling van [minderjarige] vooropgesteld. Het is van belang dat [minderjarige] de rust en ruimte krijgt om zijn trauma’s te verwerken. Hiervoor is nodig dat hij duidelijkheid krijgt dat hij verder zal opgroeien bij de gezinshuisouders. De aanvaardbare termijn is dan ook verstreken. Met de raad, de GI en de rechtbank is het hof van oordeel dat een nader perspectiefonderzoek, dat veel tijd zal vergen, voor nieuwe spanning bij [minderjarige] zal zorgen en niet in zijn belang is. Het in stand laten van het gezag van de vader vormt een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] , omdat daardoor onrust en onduidelijkheid voor [minderjarige] ontstaat. De in beginsel tijdelijke maatregelen van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing moeten namelijk steeds weer worden getoetst. Het hof acht deze maatregelen daarom in dit geval niet passend. Hoewel de vader zich de afgelopen periode positief heeft ontwikkeld en zich meewerkend heeft opgesteld, heeft hij onvoldoende structurele verbetering laten zien en zijn de doelen van de maatregelen niet behaald, ondanks dat dit jarenlang is geprobeerd. Verder acht het hof de vader onvoldoende in staat om op een constructieve en voorspelbare manier invulling te geven aan het gezag, mede gezien de ambivalente houding van de vader ten aanzien van de voor [minderjarige] noodzakelijke behandeling. Zo is de behandeling van [minderjarige] later gestart dan mogelijk was, omdat de vader zijn toestemming hiervoor had ingetrokken. Het hof is gebleken dat de beëindiging van het gezag van de ouders, na alles wat in het leven van [minderjarige] is gebeurd, tot rust heeft geleid. Daarbij is meer ruimte ontstaan om de rol van de ouders in het leven van [minderjarige] vorm te geven en heeft de GI het contact tussen [minderjarige] en de ouders kunnen uitbreiden. De vader heeft zich positief ontwikkeld en is inmiddels betrokken bij de behandeling van [minderjarige] . Verder is de communicatie tussen de GI en de moeder aanzienlijk verbeterd. [minderjarige] heeft regelmatig contact met beide ouders. Ten tijde van de zitting in hoger beroep is gebleken dat er tussen [minderjarige] en de vader om het weekend omgang plaatsvindt, telkens met een overnachting. De moeder en [minderjarige] zien elkaar inmiddels regelmatig en de komende periode zal ook die omgang stapsgewijs worden uitgebreid en onbegeleid gaan plaatsvinden indien deze goed blijft verlopen. Desgevraagd heeft de GI verklaard de mogelijkheden om de informatievoorziening over [minderjarige] aan de vader te verbeteren te gaan onderzoeken. Het hof benadrukt het belang daarvan en het belang van de rol die de ouders in het leven van [minderjarige] blijven houden. Bovengenoemde omstandigheden rechtvaardigen een inbreuk op het familie- en gezinsleven van de vader en [minderjarige] , zoals wordt beschermd door artikel 8 EVRM. Genoemde belangen van [minderjarige] wegen zwaarder dan het belang van de vader om het gezag over [minderjarige] te behouden.
5.8
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof gebleken dat de vader niet in staat is om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen en het verzoek van de vader afwijzen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier op grond van het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Hoogland, J.F. Miedema en E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. B.F. Beijderwellen als griffier en is op 14 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.