ECLI:NL:GHAMS:2025:884

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
200.344.384/01 en 200.344.384/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming erkenning en informatieregeling in familierechtelijke geschil

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor erkenning van de minderjarige [minderjarige 1] door de man, die de verwekker is. De moeder, die het gezag over [minderjarige 1] heeft, verzet zich tegen de erkenning en stelt dat dit haar belangen schaadt en de emotionele ontwikkeling van het kind in gevaar brengt. De rechtbank had eerder de verzoeken van de man toegewezen, wat de moeder niet accepteert. De man heeft ook provisionele voorzieningen verzocht, waaronder een informatieregeling over [minderjarige 1]. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, oordelend dat de erkenning in het belang van [minderjarige 1] is en dat de moeder de man moet informeren over belangrijke zaken met betrekking tot het kind. De moeder heeft echter gegronde vrees voor de man, die zij beschuldigt van huiselijk geweld en stalking. Het hof heeft de belangen van de man en het kind afgewogen tegen de belangen van de moeder en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de erkenning schadelijk zou zijn voor de moeder of het kind. De verzoeken van de man om provisionele voorzieningen zijn afgewezen, omdat deze niet meer relevant zijn na de beslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.344.384/01 en 200.344.384/02
zaaknummer rechtbank: C/13/713767 / FA RK 22-898 (COH/KL)
beschikking van de meervoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak van
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verweerster in de provisionele voorziening,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verzoeker in de provisionele voorziening,
hierna: de man,
advocaat: mr. M. Amrani te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] , vertegenwoordigd door mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over [minderjarige 1] , hierna: de bijzondere curator.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of de man [minderjarige 1] als zijn kind mag erkennen en over de informatieverplichting van de moeder jegens de man.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft bij beschikking van 24 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de verzoeken van de man om hem toestemming te geven om [minderjarige 1] te erkennen en een informatieregeling vast te stellen toegewezen. De moeder is het daar niet mee eens en wil dat de verzoeken van de man alsnog worden afgewezen. De man is het wel eens met de bestreden beschikking, maar verzoekt ook provisionele voorzieningen te treffen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.344.384/01).
2.2
De man heeft op 28 oktober 2024 een verweerschrift met daarin ook een verzoek tot het treffen van provisionele voorzieningen ingediend (zaaknummer 200.344.384/02).
2.3
De moeder heeft op 19 december 2024 een verweerschrift tegen het verzoek om provisionele voorzieningen ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 21 augustus 2024 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de moeder van 5 september 2024 met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de man van 28 februari 2025 met bijlagen.
2.5
De zitting heeft op 5 maart 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de bijzondere curator, en
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
De moeder en de man hebben een relatie met elkaar gehad die is beëindigd. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2021 te [plaats A] .
3.2
De moeder heeft het gezag over [minderjarige 1] . De man is de verwekker van [minderjarige 1] , maar heeft hem niet erkend.
3.3
Uit een vorige relatie van de moeder is geboren:
- [minderjarige 2] , hierna: [minderjarige 2] , [in] 2016 te [plaats A] .
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 9 maart 2022, betreffende het verzoek van de man tot het treffen van een provisionele voorziening op grond van artikel 223 Rv (C/13/713764 / FA RK 22-896) met betrekking tot zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] , heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling bepaald tussen de man en [minderjarige 1] , inhoudende dat:
- er iedere week gedurende één uur omgang is tussen de man en [minderjarige 1] , onder begeleiding van de Blijf Groep of een andere hulpverlenende instantie;
- er na een maand twee keer per week een omgangsmoment is van één uur onder begeleiding van de Blijf Groep of een andere hulpverlenende instantie.
3.5
Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank daarnaast de raad verzocht om ten behoeve van de bodemprocedure (C/13/713767 / FA RK 22/898), die uitsluitend betrekking heeft op [minderjarige 1] , advies uit te brengen omtrent de volgende vragen:
- welke mogelijkheden zijn er voor een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders ten aanzien van [minderjarige 1] ?
- zijn er factoren die een regeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit de minderjarige en welke vanuit de ouders? Hoe en op welke termijn zijn deze belemmeringen op te heffen?
- hoe dient de regeling qua vorm en frequentie, in het belang van de minderjarige vorm te worden gegeven?
- is sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [minderjarige 2] en de man? Is omgang met de man in het belang van [minderjarige 2] ?
- is de erkenning door de man in het belang van [minderjarige 1] ?
- in hoeverre komt een wijziging van het gezag over [minderjarige 1] tegemoet aan zijn belangen?
- zijn er andere feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar oordeel moet betrekken?
3.6
Het bij de hiervoor vermelde beschikking verzochte raadsonderzoek heeft niet plaatsgevonden.
3.7
Bij beschikking van 19 oktober 2022, hersteld bij beschikking van 24 oktober 2022, heeft de rechtbank ter zake van het verzoek van de man tot toestemming tot erkenning mr. S.J. van der Woude benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige 1] .
3.8
Bij beschikking van 8 november 2022 heeft de rechtbank:
- in het kader van een voorlopige omgangsregeling, onder wijziging van de regeling zoals bepaald in de beschikking van 9 maart 2022, bepaald dat de man begeleid contact zal hebben met [minderjarige 1] zodra de begeleide omgang binnen het traject Ouderschap Blijft bij Altra kan plaatsvinden, waarbij de frequentie en duur in overleg met partijen door begeleiders binnen het genoemde traject wordt bepaald;
- het verzoek van de man tot teruggeleiding van de kinderen (van Aruba naar Nederland) afgewezen;
- de moeder verplicht om ervoor te zorgen dat [minderjarige 1] in Nederland is op het moment dat de begeleide contacten binnen het traject Ouderschap Blijft bij Altra plaats kunnen vinden;
- het verzoek van de man om de moeder te veroordelen tot een dwangsom afgewezen;
- bepaald dat de behandeling omtrent de vervangende toestemming tot erkenning, het gezag en de omgangsregeling pro forma wordt voortgezet op 12 juni 2023, in afwachting van de rapportages van de raad, de bijzondere curator en Altra, en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.9
Bij vonnis in kort geding van 29 november 2022 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank een vordering van de man tot het opleggen aan de moeder van een informatieverplichting afgewezen.
3.1
Ingevolge de bestreden beschikking heeft de raad eind 2024 onderzoek gedaan met betrekking tot het gezag over [minderjarige 1] en de omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de man. In een rapport van 12 december 2024 heeft de raad daarvan verslag gedaan.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de man toestemming gegeven als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om [minderjarige 1] te erkennen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de moeder de man eenmaal per maand (telkens uiterlijk op de vijftiende dag) per e-mail op de hoogte stelt omtrent de activiteiten die [minderjarige 1] leuk vindt, eventuele sporten die hij doet en belangrijke zaken in zijn ontwikkeling, waarbij de moeder één recente foto van [minderjarige 1] toevoegt. De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De behandeling van de verzoeken van de man om hem mede met het gezag over [minderjarige 1] te belasten en om een omgangsregeling met [minderjarige 1] vast te stellen zijn aangehouden en de raad is verzocht onderzoek te doen, wat heeft geleid tot het hiervoor onder 3.10 vermelde rapport.
In de zaak met zaaknummer 200.344.384/01
4.2
De moeder verzoekt (naar het hof begrijpt), met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de inleidende verzoeken van de man om hem vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] te verlenen en om een informatieregeling vast te stellen alsnog af te wijzen.
4.3
De man verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.344.384/02
4.4
Daarnaast verzoekt de man bij wijze van provisionele voorzieningen:
- te bepalen dat de moeder de man zal informeren over het wel en wee van [minderjarige 1] , zoals de rechtbank heeft vastgesteld, namelijk dat zij verplicht is om de man eenmaal per maand (telkens uiterlijk op de vijftiende dag) per e-mail op de hoogte te stellen omtrent de activiteiten die [minderjarige 1] leuk vindt, eventuele sporten die hij doet en belangrijke zaken in zijn ontwikkeling, waarbij de moeder één recente foto van [minderjarige 1] toevoegt, moet nakomen;
- een voorlopige omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige 1] één dagdeel in de week bij de man zal verblijven;
- te bepalen dat de man twee keer per week, voor bedtijd, videobelmomenten met [minderjarige 1] zal hebben, dan wel gedurende 15 minuten en zonder tussenkomst van de moeder;
- de raad opdracht te geven om een beschermingsonderzoek te doen naar [minderjarige 1] ;
- te bepalen dat de moeder een dwangsom van € 250,- per keer verbeurt voor iedere keer dat zij door haar toedoen niet voldoet aan de inhoud van de ten deze te wijzen beschikking, met een maximum van € 25.000,00
- althans zodanige beslissingen te nemen die het hof in goede justitie geraden acht.
4.5
De moeder verzoekt de provisionele verzoeken van de man af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.344.384/01
Vervangende toestemming erkenning
Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank kan worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
De standpunten
5.2
De moeder stelt dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] zouden worden geschaad en dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] in het gedrang zou komen als vervangende toestemming voor erkenning zou worden verleend. Tijdens de relatie met de man werd de moeder onderdrukt door hem en was er sprake van huiselijk geweld. De man heeft de moeder gestalkt en bedreigd en zij heeft een Aware knop gehad. De moeder is begeleid door de Blijf Groep en zij heeft weerbaarheidstraining gevolgd. Ook ondergaat zij behandelingen ter verwerking van haar traumatische ervaringen en paniekaanvallen. Bij erkenning dreigt een voortdurende juridische strijd tussen de ouders. Er is bij de moeder en [minderjarige 1] een reële angst die een belemmering in de ongestoorde verhouding oplevert wanneer er erkenning zou plaatsvinden. Gelet op het verleden en de acties die op dit moment nog steeds plaatsvinden heeft de moeder gegronde vrees dat de man de veiligheid van [minderjarige 1] niet kan waarborgen en zijn belangen niet voorop heeft staan. Verder stelt de moeder dat erkenning stress voor haar zou meebrengen.
5.3
De man betwist de aantijgingen van de moeder en stelt dat hij nooit is vervolgd of veroordeeld voor de beschuldigingen van de moeder. De moeder heeft haar verwijten ook niet onderbouwd. Zij staat het contact tussen [minderjarige 1] en de man al vier jaar in de weg en probeert elke band tussen hen te frustreren door in hoger beroep te gaan. Er hebben zich geen situaties voorgedaan waarbij de veiligheid van [minderjarige 1] gevaar liep en de moeder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de man een gevaar voor [minderjarige 1] zou vormen. De man acht de veiligheid van [minderjarige 1] van groot belang. De moeder stelt haar eigen belangen voorop en handelt niet in het belang van [minderjarige 1] . Zij ervaart nu al psychologische problemen die niet het gevolg zijn van de beoogde erkenning. De moeder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand zal raken dat zij niet in staat zou zijn om [minderjarige 1] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. Het feit dat de moeder angstig is (hetgeen subjectief is) en beweert dat zij in het verleden nare ervaringen met de man zou hebben gehad, kan niet worden aangemerkt als schade aan de belangen van [minderjarige 1] . Het belang van [minderjarige 1] om een relatie met beide ouders te ontwikkelen dient zwaar te wegen.
5.4
De bijzondere curator vindt dat erkenning moet plaatsvinden, omdat dat in het belang van [minderjarige 1] is. Er zijn geen aanknopingspunten om de erkenning niet te laten plaatsvinden. Voor ieder kind is het van belang om zijn of haar vader te zien en dat blijkt ook uit het raadsrapport van december 2024. De moeder geeft aan dat zij het spannend vindt als de man [minderjarige 1] zou erkennen, maar zij heeft niet geconcretiseerd of onderbouwd dat er grote problemen dreigen door erkenning. De bijzondere curator heeft (in zijn gesprek met de moeder) wel gemerkt dat de moeder spanning ervaart en hij denkt dat zij begeleiding nodig heeft. Dat de moeder in behandeling is voor haar trauma’s wil niet zeggen dat de erkenning zodanig belastend voor haar is dat van erkenning zou moeten worden afgezien.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de man vervangende toestemming te geven voor erkenning van [minderjarige 1] . De raad vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] weet wie zijn vader is. [minderjarige 1] is voortgekomen uit de moeder en de man en heeft van beiden eigenschappen meegekregen. Als [minderjarige 1] ouder wordt zal hij gaan kijken naar welke eigenschappen hij herkent van zijn moeder en van de man, aldus de raad.
De beoordeling
5.6
Niet in geschil is dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] . De wetgever heeft met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming beoogd in het kader van de afstamming meer aansluiting te zoeken bij de biologische werkelijkheid. Volgens vaste jurisprudentie dient bij de afweging van de belangen van de betrokkenen als uitgangspunt te gelden dat zowel het kind als zijn verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Voor de vraag of het verzoek van de man moet worden toegewezen, dient zijn belang bij erkenning te worden afgewogen tegen de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] en de belangen van [minderjarige 1] . Van schade aan de belangen van [minderjarige 1] kan worden gesproken indien ten gevolge van de erkenning voor hem reële risico’s ontstaan dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is [minderjarige 1] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft.
Het hof is van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] worden geschaad of dat een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] in het gedrang komt als de man hem zou erkennen. Niet is gebleken dat de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is om [minderjarige 1] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. Duidelijk is dat de moeder veel weerstand heeft tegen de erkenning van [minderjarige 1] door de man. Het is bovendien aannemelijk dat de moeder slachtoffer is geweest van ernstige bedreigingen, stalking en huiselijk geweld van de kant van de man. Aanwijzingen daarvoor zijn te vinden in het door haar overgelegde verslag van de wijkagent (productie 2 in hoger beroep) en dat van ‘Piep zei de Muis’, en in het feit dat aan haar in het verleden een Aware-knop is verstrekt. Het is dan ook goed denkbaar dat de erkenning stress voor haar zal meebrengen. Dat alles is echter onvoldoende om het verlenen van vervangende toestemming achterwege te laten. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
5.7
Ten overvloede merkt het hof op dat erkenning los staat van de (nog door de rechtbank te nemen) beslissingen over het gezag en de omgang. Hetgeen de moeder thans tevergeefs aanvoert tegen de erkenning, kan bij de nog door de rechtbank te nemen beslissingen over die onderwerpen wel degelijk een rol spelen.
Informatieregeling
Het wettelijk kader
5.8
Uit artikel 1:377b, eerste lid BW volgt dat de ouder die met het gezag is belast, gehouden is de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. Op grond van het tweede lid van die bepaling kan de rechter bepalen dat het eerste lid buiten toepassing blijft indien het belang van het kind zulks vereist.
De standpunten
5.9
De moeder stelt dat de man geen juridisch ouder is van [minderjarige 1] en dat de wettelijke grondslag voor een informatieregeling daarom ontbreekt. Er is al vier jaar geen contact tussen de man en [minderjarige 1] . De moeder acht het niet in het belang van [minderjarige 1] dat de man wordt geïnformeerd over hem en zij heeft gegronde vrees dat de man de informatie over [minderjarige 1] zal misbruiken. Ook is zij bang dat de man door de informatieregeling aanleiding ziet om de moeder te stalken en te bedreigen. Daarnaast heeft de zus van de man in juni 2024 opnieuw oude foto’s van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] online geplaatst, terwijl bij de rechtbank was besproken dat dit niet mag.
5.1
De man stelt dat hij de biologische vader is van [minderjarige 1] en dat vast staat dat tussen hen sprake is geweest van ‘family life’, hetgeen een informatieplicht voor de moeder schept. De man heeft de afgelopen jaren meermaals (tevergeefs) geprobeerd om betrokken te worden in het leven van [minderjarige 1] , maar de moeder heeft dit altijd in de weg gestaan en doet dat nog steeds. De man moet op zijn minst op de hoogte zijn van hoe het met [minderjarige 1] gaat en is enkel geïnteresseerd in het wel en wee van [minderjarige 1] . Informatieverschaffing via de advocaten of via een speciaal aangemaakt e-mailadres zou de angst van de moeder moeten wegnemen. De moeder geeft de informatieregeling, zonder gegronde redenen, geen kans.
Het advies van de raad
5.11
De raad heeft verklaard dat het met het oog op mogelijk toekomstig contact tussen [minderjarige 1] en de man alvast belangrijk is dat de man door de informatieregeling iets weet over [minderjarige 1] , zodat hij bij [minderjarige 1] kan aansluiten als zij eenmaal contact hebben. Het gaat daarbij om informatie over [minderjarige 1] zelf en niet om informatie over de moeder.
De beoordeling
5.12
Omdat het hof de beslissing van de rechtbank zal bekrachtigen ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning, kan de man, nadat de beslissing van het hof in kracht van gewijsde is gegaan, overgaan tot het erkennen van [minderjarige 1] waarmee hij juridisch ouder wordt van hem. Dat maakt dat de moeder als uitgangspunt gehouden is om de man informatie te verstrekken over [minderjarige 1] , ook in de periode dat de daadwerkelijke erkenning van [minderjarige 1] door de man nog niet heeft plaatsgevonden, omdat sprake is van
intended family lifetussen de man en [minderjarige 1] en daarmee ook zijn door artikel 8 EVRM beschermde recht op
private lifeaan de orde is (zie EHRM 21-12-2010, NJ 2011, 508; Anayo v. Duitsland, r.o. 62). Die intentie blijkt onder meer uit in het verleden door de rechtbank bepaalde contactregelingen tussen hem en [minderjarige 1] (zie hiervoor, r.o. 3.4 en 3.8). Dat die regelingen niet van de grond zijn gekomen, maakt dat niet anders.
5.13
Het verzoek om een informatieregeling kan worden afgewezen indien het belang van het kind dat vereist. Daarvan is naar het oordeel van het hof geen sprake. Met de rechtbank en de raad is het hof van oordeel dat het nu juist in het belang van [minderjarige 1] is dat de man meer over zijn dagelijkse bezigheden te weten komt, zodat hij (bij eventuele contactmomenten in de toekomst) beter kan inspelen op zaken die [minderjarige 1] aangaan. Het hof acht de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling, waarbij de moeder de man maandelijks dient te informeren over [minderjarige 1] en één recente foto van hem dient te sturen, passend. Daarbij merkt het hof op dat de foto’s van [minderjarige 1] die de man van de moeder zal ontvangen enkel voor de man bedoeld zijn en niet voor derden (onder wie zijn familie). Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ook op het punt van de informatieregeling bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.344.384/02
5.14
De man heeft verzocht om provisionele voorzieningen te treffen op grond van artikel 223 Rv. Zoals ter zitting is besproken kunnen deze naar hun aard slechts gelden voor de duur van deze hogerberoepsprocedure. Uit het voorgaande blijkt dat het hof in de hoofdzaak een eindbeschikking geeft. De man heeft daarom geen belang meer bij een afzonderlijke beoordeling van zijn verzoek om provisionele voorzieningen te treffen. Dit verzoek wordt daarom reeds om deze reden afgewezen. Daarbij komt dat de man met zijn verzoek om provisionele voorziening ook om een contactregeling met [minderjarige 1] heeft verzocht, terwijl hij in de hoofdzaak geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld met betrekking tot die contactregeling. Daarmee heeft dit onderdeel van zijn verzoek onvoldoende samenhang met de hoofdverzoeken in deze hogerberoepsprocedure.
5.15
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.344.384/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
In de zaak met zaaknummer 200.344.384/02:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A.V.T. de Bie en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 25 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.