In deze zaak heeft klaagster een executieopdracht gegeven aan een toegevoegd gerechtsdeurwaarder voor de inning van een vordering, waarbij beslag is gelegd. Klaagster, die niet de eerste beslaglegger was, heeft de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij geen informatie heeft verstrekt over betalingen uit de gelegde beslagen, onterecht kosten in rekening heeft gebracht en een vergoeding heeft gevraagd voor de klachtprocedure in het geval de klacht ongegrond zou worden verklaard. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de klacht in al zijn onderdelen ongegrond verklaard. De gerechtsdeurwaarder had op 12 juli 2024 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die op 12 juni 2024 een deel van de klacht gegrond had verklaard en een berisping had opgelegd. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld en heeft de klacht opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat de gerechtsdeurwaarder geen rol heeft gespeeld in de gedraging waartegen het klachtonderdeel is gericht en dat de klacht ongegrond is. De beslissing van de kamer is vernietigd voor zover het betreft de gegrondheid van klachtonderdeel c. en de opgelegde maatregel en kostenveroordeling, terwijl de overige beslissingen zijn bevestigd.