ECLI:NL:GHAMS:2025:851

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
200.315.671/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in verzekeringsrechtelijke geschil over schade aan sojabonen tijdens opslag

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de vennootschap ERGO VERSICHERUNG AG, als leidende verzekeraar, en de vennootschap [geïntimeerde], die een schadeclaim indient onder een goederentransport-verzekering. De zaak betreft de schade aan een partij sojabonen die van Argentinië naar Egypte is vervoerd en daar in een opslagbedrijf is opgeslagen. Na de opslag claimt [geïntimeerde] schade aan de bonen, die volgens haar is ontstaan door heating tijdens de opslag. De verzekeraar betwist dat de schade onder de dekking van de verzekering valt en stelt dat er geen verzekerd evenement heeft plaatsgevonden. Het hof oordeelt dat er in beginsel sprake is van een verzekerd evenement, maar dat er meer informatie nodig is om te bepalen of de schade daadwerkelijk onder de verzekering valt. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een akte door [geïntimeerde] om aanvullende feitelijkheden te verstrekken over de schade en de verzekerde bonen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.315.671/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/688186/HA ZA 20-817
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 april 2025
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
ERGO VERSICHERUNG AG,
gevestigd te Düsseldorf, Duitsland,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J.O. Zandt te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
[geïntimeerde],
gevestigd te Giza , Egypte ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen worden hierna Ergo en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

In de periode van 16 tot 18 maart 2018 is een partij sojabonen aan boord geladen van een vrachtschip in San Lorenzo ( Argentinië ) en vervolgens vervoerd naar [plaats 5] ( Egypte ), waar het schip op of omstreeks 12 april 2018 is aangekomen. Voor zowel het vervoer als de opslag van deze partij bonen is een goederentransport-verzekering afgesloten, waarbij Ergo als leidende verzekeraar is aangewezen. De opslag is verzekerd ten aanzien van maandelijks op te geven hoeveelheden. Na aankomst in [plaats 5] is een deel van de lading verkocht aan [geïntimeerde] , op de conditie
Cost Insurance and Freight Free Out. De bonen zijn vervoerd naar een opslagbedrijf, van waaruit de bonen (gedeeltelijk) zijn uitgeleverd aan [geïntimeerde] . Op 20 september 2018 is bij een op dat moment nog opgeslagen voorraad bonen schade vastgesteld. [geïntimeerde] claimt deze schade onder de polis. Ook stelt zij dat een deel van de reeds uitgeleverde en door haar verwerkte bonen beschadigd is. Het namens verzekeraars ingeschakelde [bedrijf 1] heeft gerapporteerd dat de schade is veroorzaakt door heating. Tevens is de omvang van de schade vastgesteld.
Ergo betwist dat de geclaimde schade onder de verzekering is gedekt. Zij betwist dat sprake is van een verzekerd evenement. Ook betwist zij dat de schade betrekking heeft op ten behoeve van [geïntimeerde] verzekerde bonen.
De rechtbank heeft een gedeelte van de vordering toegewezen. Beide partijen komen hiertegen op in hoger beroep.

2.Het geding in hoger beroep

Ergo is bij dagvaarding van 22 juli 2022 in hoger beroep gekomen van vonnissen van 16 februari 2022 (hierna: het tussenvonnis) en 11 mei 2022 (hierna: het eindvonnis) van de rechtbank Amsterdam , onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres Ergo als gedaagde.
Voor het verloop van het geding verwijst het hof naar het arrest in incident van 14 maart 2023. Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens houdende akte verzoek wijziging tenaamstelling partij, met producties;
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 20 januari 2025 laten toelichten. Ergo door mr. Zandt voornoemd, en tevens door mr. H.E. Bast advocaat te Amsterdam , en [geïntimeerde] door mr. R. de Haan en mr. D.B. van Ark, advocaten te Rotterdam, ieder aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is van de zijde van [geïntimeerde] een akte overlegging productie ontvangen, met productie H-53.
Met instemming van [geïntimeerde] is de tenaamstelling van [geïntimeerde] gecorrigeerd als hierboven in de kop van het arrest weergegeven.
Ergo heeft in hoger beroep geconcludeerd tot het vernietigen van de bestreden vonnissen en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties, vermeerderd met rente en kosten.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen onder verbetering van gronden zal bekrachtigen met dien verstande dat haar vorderingen alsnog voor 100% worden toegewezen en Ergo alsnog bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van haar volledige aandeel in de schade onder de polis, te weten een bedrag ad USD 345.593,94, met veroordeling van Ergo in de kosten van het principaal als in het incidenteel appel, de nakosten daaronder begrepen.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het tussenvonnis onder 2.1 tot en met 2.12 en in het eindvonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen.
In hoger beroep is niet in geschil dat deze feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[bedrijf 2] , gevestigd te Geneve ( Zwitserland ), heeft op 17 januari 2018 een partij sojabonen uit [plaats 11] verkocht aan [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), gevestigd te [plaats 8] ( Libanon ).
3.2
In de periode van 16 tot 18 maart 2018 zijn 43.397,325 metric tons (mt) sojabonen, afkomstig van [bedrijf 4] te Florida , USA , en [bedrijf 5] te [plaats 11] , aan boord geladen van de m.v. “ [naam 1] ” (hierna: het schip) te San Lorenzo ( Argentinië ) en vervolgens vervoerd naar [plaats 5] ( Egypte ), waar het schip op of omstreeks 12 april 2018 is aangekomen.
3.3
[groep naam 1] (hierna: [groep naam 1] ), de agent van [bedrijf 3] , en de [groep naam 2] hebben sinds enkele jaren gezamenlijk een Egyptische joint venture op het gebied van opslag en verwerking van sojabonen. Het opslagbedrijf Nile Storage and Stevedoring Company (hierna: NSSC) te [plaats 5] ( Egypte ) en een sojabonenverwerkingsbedrijf van [geïntimeerde] (crushing plant voor meel en olie) maken onderdeel uit van die joint venture.
3.4
In CIS Aflaad controle-rapporten van 19 maart 2018 van het schip staat, voor zover hier relevant:
“(…) COMMODITY 30000 MT (+/- 10%) SOYBEANS IN BULK
(…)
HOLD SUPPLIER
2 & 4 [bedrijf 4] AGRO + [bedrijf 4] AMERICAS
1, 2, 4 & 5 [bedrijf 4] AGRO + [bedrijf 4] AMERICAS
1. [bedrijf 4] AGRO
2, 4 & 5 [bedrijf 4] AGRO + [bedrijf 4] AMERICAS
2 & 4 [bedrijf 4] AGRO
TOTAL LOADED PER HOLD SUPPLIER TOTAL WEIGHT (MT)
• HOLD NO. 1 9650,440 [bedrijf 4] AGRO 30138.622
• HOLD NO. 2 11311.540 [bedrijf 4] AMERICAS 13258.703
• HOLD NO. 3 1540.030
• HOLD NO. 4 11282.225
• HOLD NO. 5 9613.090
• TOTAL 43397.325 TOTAL 43397.325 (…)”
3.5
Na aankomst in Egypte heeft [bedrijf 3] op 23 april 2018 27.000 mt sojabonen verkocht aan [geïntimeerde] op de conditie
Cost Insurance and Freight Free Out(CIFFO). Op 23 september 2018 is hiervoor gefactureerd. Gezien deze conditie heeft [bedrijf 3] ten behoeve van [geïntimeerde] voor de verzekering van de partij zorggedragen. De verkoper van de sojabonen, [bedrijf 3] , heeft op 9 november 2020 schriftelijk verklaard dat [geïntimeerde] de facturen van in totaal USD 12.420.000 heeft betaald.
3.6
Voor (onder andere) de hiervoor onder 3.5 genoemde sojabonen is een goederentransport-verzekering Marine Cargo Open Cover - Soft Commodities polis (hierna: de polis) gesloten met polisnummer [nummer 1] ten name van [groep naam 1] en/of [bedrijf 3] als verzekeringnemers, die op 10 december 2017 tot stand is gekomen door bemiddeling van de beursmakelaar [bedrijf 6] , handelend onder de naam [naam 2] (hierna: [naam 2] ). De polis is afgegeven door [naam 2] in [plaats 12] . Naast de polis zijn door [naam 2] in verband met de opslag zogenaamde Statements of Insurance afgegeven op respectievelijk 9 juli, 16 juli, 16 augustus, 20 september en 15 oktober 2018.
3.7
Ergo is de leidende verzekeraar op de polis, die het risico voor 20% heeft onderschreven. De overige verzekeraars, vertegenwoordigd door [bedrijf 7] [bedrijf 8] , hebben zich verbonden de leidende verzekeraar te volgen.
3.8
De polis bevat de navolgende bepalingen, voor zover hier relevant:
“1. INSURED
The Insured under the Policy is [groep naam 1] and/or [bedrijf 3] Off Shore SAL and/or all other companies which the above company either owns as to 51% or more, either directly or indirectly, or over which they exercise management control. The Insured shall also be deemed to include other parties with an interest in the subject matter of declarations under this Policy, for the benefit of whom, with or without order, the Insured had to care to insure, on the basis of a sales contract or otherwise.(…)
6. THE EXTENT OF COVER/CONDITIONS
(…)
A. Transport of dry cargo (…)
B. Storage
Basic conditions
All Risks as per TG140-01/1 Insurance Conditions Marine Cargo All Risks, [bedrijf 9] .
Including loss or damage due to fire, heating, sweating or suffocation of the goods, even when caused by inherent vice or spontaneous combustion. (…)
7. INHERENT VICE
Article 2.4 of the insurance conditions TG140-01/1 Insurance Conditions Marine Cargo All Risks, [bedrijf 9] declared applicable in the policy is deemed to be deleted and replaced by the following text.
2.4
Inherent vice
2.4.1.
This insurance shall not cover loss, damage or expense caused by inherent
vice or nature of the subject matter insured.
2.4.2.
This exclusion is not applicable in case of loss of or damage to the subject
matter insured caused by fire or explosion.(…)
16. VALUATION CLAUSE
(…) (g) For storage declarations the assured will declare the highest of the
following two valuations on the last day of the month: the market value plus
costs plus 10 % or the purchase costs plus other costs plus 10 %.
Underwriters will pay claims on the same basis therefore taking into account
the highest of the two valuations. In case the exact date of the claim cannot
be established the highest of the 2 values in the month preceding the loss
will be taking into account.(…)
17. CO-MINGLING CLAUSE
It is agreed that when goods in bulk are stowed so as to be co-mingled with like goods
belonging to other party or parties, loss or damage arising from a peril insured against shall be apportioned over the party or parties involved in the shipment in accordance with the respective interest(s) of the said party or parties involved, in the ratio that the quantity of goods belonging to each party bears to the total quantity of goods stowed at the time and place of loss. (…)
24. LAW AND JURISDICTION
This policy is subject to Dutch Law and Practise. However, the applicability to this Marine Cargo Open Cover of the TG140-01 notwithstanding, and in derogation from art. 9 thereof, the party who has title to the goods and qualifies as Insured under this policy, has the right to require that claims – if any – will be settled in accordance with English Law and Practise (…) All disputes arising out of this policy or the separate certificates issued under this policy shall be submitted to the competent court at the place where this policy is issued. (…)
RATING SCHEDULE
For the purpose of premium calculation, declarations are to be made monthly.
(…)
Storage
(…) Storage (in addition and part of international transit) of dry cargo at warehouse Nile Stevedoring and Storage Co. (…) in excess of 60 days 0.025% per month or part thereof (…)”
3.9
De toepasselijke TG140-01/1 Insurance Conditions Marine Cargo All Risks, [bedrijf 9] (hierna: de verzekeringsvoorwaarden) luiden, voor zover hier relevant:
“(…) 3 Transit/Warehouse to warehouse
3.1
This Insurance attaches from the moment the subject-matter insured leaves the spot inside the warehouse or in/on the place of stay where it is ready to commence the transit, continues during the ordinary course of the transit (thus also during stay incidental to the transit) and terminates upon completion of delivery of the whole subject-matter insured to the spot designated therefore inside the warehouse or in/on the place of stay or as agreed upon in the contract of sale or as usually agreed. Via any route, direct or indirect. (…)
3.3
In case of transit wholly or partially by an oversea vessel, the insurers’ risk terminates in any case on expiry of 120 days after the subject-matter insured has been discharged from the oversea vessel at the final port of discharge, or so much sooner as:
(…) 3.3.2 the subject-matter insured is stored or handled for distribution or otherwise on behalf of the insured. (…)”
3.1
Voor verscheping zijn de sojabonen in Argentinië door Control Union Buenos
Aires geïnspecteerd en bemonsterd. Bij lossing in [plaats 5] op 18 april 2018 bleken de sojabonen
'in a slightly unstable condition'te zijn. Vervolgens heeft [naam 2] [bedrijf 1] als expert benoemd, die op haar beurt International Surveying Centre (hierna: ISC), haar lokale Egyptische expert, heeft ingeschakeld.
3.11
[bedrijf 1] heeft in haar rapport van 15 mei 2018 (onder verwijzing naar het bijgevoegde rapport van ISC van 19 april 2018) vermeld, voor zover hier relevant:
“(…) On 18th April 2018, during discharge operations, caked cargo was observed in various holds. On 19th April 2018, we were notified that caked cargo with higher temperature was noticed in the various holds but we also learned that discharge normally continued. (…)
During the survey it was ascertained by the local surveyor [ISC, hof] that:
I. Soft caked and lumpy cargo was present in hold nos. 2, 4 and 5. Observed cargo temperature in range of 26⁰/35⁰C. The lumpy condition disappeared during handling of the product.
II. Hard caked / lumpy cargo was present in hold no. 1. Observed temperature in range 31⁰/38 ⁰C. (…)
In addition, it was learned that during testing of samples, which samples were taken by the attending cargo superintendent [bedrijf 10] , from the barges at NSSC before discharge, an acceptable moisture content in range of 11.0% / 11.5 % was found.
On basis of the provisional findings it was concluded regarding the cause of the damage that possibly a minor process of moisture migration took place inside the holds of the sea vessel during the transit from South America. There was no indication of water ingress into the holds. No condensation was observed and the surface of the cargo had been in good order in all holds upon arrival of the vessel. The problem was first observed during the discharge operation. Heat radiation from heated fuel oil tanks on board was not the case either. (…)
Despite the remarks by receivers, as far as we know, the discharge was not interrupted and normally continued without any segregation of caked / lumpy cargo. Discharge operations were completed on 20th April 2018.
On 25th April 2018, the insured confirmed that all cargo was received in good condition. (…)”
3.12
Vanaf medio april tot en met september 2018 zijn aflopende hoeveelheden sojabonen in de silo’s van NSSC opgeslagen. Vóór inslag van de sojabonen in de silo’s van NSSC hebben [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] ) op 16 april 2018 en [naam 3] (in opdracht van de financierende bank van [geïntimeerde] ) op 20 april 2018 inspectierapporten van de silo’s opgesteld.
3.13
In de loop van september 2018 is gebleken dat sojabonen in de opslag verkleurd waren en dat de temperatuur van die sojabonen was opgelopen, als gevolg waarvan [geïntimeerde] op 20 september 2018 een schadeclaim bij de verzekeraars heeft ingediend. [naam 2] heeft [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) ingeschakeld om onderzoek naar (de oorzaak van) de schade te doen.
3.14
Het rapport van [bedrijf 1] van 8 oktober 2018 luidt, voor zover hier relevant:
“(…) On 21st September 2018 (…), we learned that the last 2,000 mton of this shipment, which was stored in silo [nummer 5] , was in poor condition and blocking that silo bin due to serious caking.
(…) In order to ensure that processed oil and meal were within required specifications, the screened free flowing beans (…) were mixed with perfect yellow US soyabeans before crushing. The blend ratio was only 10 % Paraguayan and 90 % US soya beans. This blend situation was accepted by [groep naam 1] as long as the final customers of [geïntimeerde] did not complain and / or reject the processed oil and meal. When customers started to reject same, blending was ended in June/ July 2018. About 5,000 mton of unprocessed soyabeans had remained then in NSSC and [geïntimeerde] silos.
(…) During the storage in bins at NSSC, the soya beans are ventilated, which is important when considering high outside air temperatures in Egypt in Summertime. Elevated cargo temperatures were not reported during the storage period (…)”.
3.15
[bedrijf 1] heeft op 11 maart 2019 een schaderapport opgesteld, waarin de schade, uitgaande van de factuurwaarde, is vastgesteld op USD 1.570.881,60. De conclusie in dat rapport luidt:
“Subject Paraguayan soybeans, which were loaded in good order and condition in South America, arrived at [naam 6] per mv “ [naam 7] ” in a slightly unstable condition. This was considered a minor problem. Free flowing/yellow beans were stored at NSSC.
Adverse circumstances during the storage at NSSC, very likely exposure to high temperatures/heating inside the silos, must have caused that the beans oxidized discoloured and became lumpy. Processing of these beans resulted in deviating oil and meal.”
3.16
Eind 2018/begin 2019 heeft een salvage sale plaatsgevonden voor 1.974,82 mt bonen en 2.845,16 mt in de vorm van olie en meel voor de prijs van USD 557.677,96.
3.17
In antwoord op vragen namens Ergo heeft [naam 8] , surveyor van [bedrijf 1] , op 10 april 2019 het volgende bericht:
“1. What kind of process occurs inside the cargo during "heating"?
Normally, microbiological instability in the bulk cargo is causing elevated temperatures which drives moisture in the stow of cargo. Overmoist cargo is prone to deterioration, viz. mould development and heating resulting in discoloured beans.
In this case no high cargo temperature and mould damage were observed or reported. Discoloured hard lumps and caked material were observed together with free flowing yellow to light brown beans. The dark lumps were mainly consisting of broken beans/ splits, hulls, dust and plant/ foreign material, which had stuck together. The findings and pattern of damage inside the silo [nummer 5] at NSSC gave reason to conclude that the lump development and discolouration happened there. We remind also that free flowing yellow beans had arrived at NSSC and that these beans had already experienced quite some handling/ mixing before arrival in the silo after being discharged by grab from the seavessel into a barge and from the barge into silo via excavator and conveyor systems.
The discoloured lumpy beans we observed during survey were said to have originated from the higher part of the stow inside the silo. We assume that the following circumstances could have affected the condition of the beans in the higher part of the stow, viz.:
• Elevated temperatures in the top of the metal silo due exposure to the hot Summer conditions in Egypt .
• Bottom ventilation and insufficient ventilation in the top of the silo due to quite some dust/foreign matter layering.
• The number of broken/ splits beans, which are more vulnerable to oxidation due to
aforementioned circumstances.
So, instead of a "regular" microbiological heating process, driven by moisture, we consider it more likely that concerning beans discoloured when being exposed to high temperature (heat radiation) inside the silo for a longer period. Likely, lack of ventilation and the number of split beans were also of influence. Due to the high storage temperature, the beans oxidated and possibly suffered from a so called Maillard reaction. Such reaction can already be initiated when given sufficient time at an exposure temperature of above 40°C and is accompanied with browning.
2. Which temperature over which period will be reached during "heating"?
This question is hard to answer. In general we experienced that beans already start to discolour a bit when having a cargo temperature of 35°C to 40°C for several weeks. During serious heating temperatures can go well over 100°C and the beans will get dark brown to even black.
3. Many of the soybeans are discoloured. Is this only caused by heating?
The 2 types of heating, viz. microbiological heating and heating due to exposure to external heat radiation, both cause discolouration. Exposure of the beans to high temperature causes the Maillard reaction, due to which beans become brown.
4. Do you have a proof and/or any evidence for heating?
No high temperatures were reported by storekeepers/ insured. No storage temperature records were received. We also did not notice any high temperatures during our survey. See also under 1. However, dark discolouration and local lumping of product seem to point to heating.
5. At which time do you think the process of heating may have started?
Possibly about a month or so after storing in May 2018. We remark that the first truckload with seriously discoloured beans arrived at [geïntimeerde] on 21st June 2018. Around that date also sound truckloads had arrived.
6. Was there any further deterioration of the damaged cargo in storage during the sales process?
Discolouration of soya beans due to heating is an ongoing process, depending on time/
temperature and local circumstances. Since cargo temperatures were not that high (anymore) and possibly decreased during the transport to [geïntimeerde] , the deterioration of already discoloured beans must have gone slowly. It is hard to quantify such deterioration.”
3.18
Verzekeraars hebben aanvullende expertise gevraagd van [bedrijf 11] (hierna: [bedrijf 11] ) naar de scope van het door [bedrijf 1] verrichte onderzoek, de weergave van de relevante feiten en de bevindingen ten aanzien van de oorzaak van de schade. [bedrijf 11] heeft in haar rapport van 29 september 2020 een aantal omissies genoemd die het rapport van [bedrijf 1] volgens haar bevat.
3.19
In opdracht van [geïntimeerde] is op 3 januari 2025 door surveyor [naam 4] van [bedrijf 12] gerapporteerd over de verschillende expertiserapporten, de discussie tussen partijen en de beschikbare documenten.
In dat rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“Bill of lading total 43,397.325 mt
Received NSSC 43,267.372 mt
Short 129,953 mt
Forwarded to [geïntimeerde] production plant until 19th September 2018: 32,287,700 mt”

4.Eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling gevorderd van Ergo tot betaling van USD 345.593,94 en € 6.777,- aan buitengerechtelijke incassokosten, met rente en proceskosten. Daartoe heeft zij gesteld dat schade is ontstaan aan de 30.000 mt sojabonen gedurende de opslag bij NSSC in de periode april tot en met september 2018. Zij meent dat zij aanspraak kan maken op uitkering onder de polis.
4.2
De rechtbank heeft bij het tussenvonnis – kort gezegd – geoordeeld dat [geïntimeerde] verzekerde is onder de polis en dat ook opslag van de sojabonen is verzekerd onder de polis. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat moet worden uitgegaan van de toepasselijkheid van artikel 6B, op grond waarvan schade als gevolg van verhitting/verbranding (heating) onder de verzekering is gedekt, ongeacht of dit een van binnen (eigen gebrek) of van buiten komende oorzaak betreft. Ter beantwoording van de vraag of de geclaimde schade de verzekerde lading betreft, is [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat de Paraguayaanse bonen voor aanvang van de zeereis gescheiden van andere (Amerikaanse) bonen zijn ingeladen aan boord van het schip in Argentinië .
4.3
Bij het eindvonnis is de rechtbank teruggekomen op haar bewijsopdracht, nadat [geïntimeerde] bij akte had medegedeeld dat, in strijd met het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt, er geen sprake was van het verschepen van bonen van verschillende kwaliteit en/of herkomst aan boord van hetzelfde schip. De rechtbank oordeelt dat op grond van de door [geïntimeerde] overgelegde documenten voldoende is komen vast te staan dat in Argentinië in totaal 43.397,325 mt Paraguayaanse sojabonen zijn ingeladen die zijn geleverd door twee verschillende afzenders, namelijk [bedrijf 5] en [bedrijf 4] en dat voorts voldoende is komen vast te staan dat 30.000 mt bonen bestemd waren voor [geïntimeerde] en 13.397,325 mt voor [naam 9] for [bedrijf 13] . Daaraan verbindt de rechtbank de conclusie dat alleen Paraguyaanse bonen in bulk zijn ingeladen en er geen vermenging heeft plaatsgevonden van Paraguyaanse bonen met Amerikaanse bonen.
Voorts overweegt zij dat, nu de Paraguyaanse bonen in bulk zijn geladen, niet kan worden vastgesteld welke bonen de verzekerde lading onder de verzekeringsovereenkomst betreffen. Nu wel vast staat dat 30.000 mt bonen bestemd waren voor [geïntimeerde] en 13.397,325 mt bonen voor [naam 9] for [bedrijf 13] , gaat de rechtbank ervan uit dat minimaal 0,69 (30.000:43.397,325) van de ingeladen bonen als de verzekerde lading moet worden aangemerkt.
De rechtbank stelt de schade als volgt vast. De in het schaderapport van [bedrijf 1] bepaalde schade van USD 1.570.881,60 wordt verhoogd met 10%, resulterend in een bedrag van USD 1.727.969,70. Nu minimaal 0,69 als verzekerde lading onder de verzekeringsovereenkomst is aan te merken en Ergo het risico voor 20% heeft onderschreven bedraagt de door Ergo aan te betalen schade USD 238.459.80 (USD 1.727.969,70 x 0,69 x 0,20). Tevens wordt Ergo veroordeeld tot betaling van rente en buitengerechtelijke incassokosten.

5.Beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1
Omdat partijen niet in Nederland zijn gevestigd, zal het hof ambtshalve moeten beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om de vorderingen van [geïntimeerde] te beoordelen. De Europese verordening Brussel I-bis [1] is materieel van toepassing op burgerlijke of handelszaken zoals de onderhavige. Weliswaar is [geïntimeerde] niet gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, maar partijen beroepen zich op artikel 24 van de polisvoorwaarden dat een forumkeuzebeding behelst. Daarin is bepaald dat geschillen voortvloeiend uit de verzekeringsovereenkomst, worden voorgelegd aan de rechter in de plaats waar de polis is afgegeven. Aangezien de polis is afgegeven door makelaar [naam 2] in [plaats 12] is de Nederlandse rechter op grond van artikel 25 Brussel I-bis bevoegd.
5.2
Daarnaast moet vanwege het internationale karakter van de zaak worden bepaald door welk recht de vorderingen worden beheerst. Voor verbintenissen uit hoofde van een overeenkomst in een burgerlijke of handelszaak, bepalen de artikelen 1 en 2 van de Europese verordening Rome I [2] dat deze verordening van toepassing is. Partijen hebben in artikel 24 van de polisvoorwaarden een expliciete keuze gemaakt voor de toepasselijkheid van Nederlands recht. Dat betekent volgens artikel 3 Rome I dat deze overeenkomst en de daaruit voortvloeiende verbintenissen worden beheerst door Nederlands recht. Ook dit is tussen partijen overigens ook niet in geschil.
De grieven
5.3
Ergo heeft in hoger beroep het feitenrelaas uiteengezet dat volgens haar relevant is voor de beslissing en voorts elf grieven aangevoerd. Ook [geïntimeerde] heeft een grief gericht tegen het eindvonnis.
5.4
Ergo heeft met grief 1 geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat de gestelde schade in de verzekerde periode is ontstaan. Gelet op de aflopende en dus beperkte dekking kan [geïntimeerde] slechts schade claimen aan 5.000 mt sojabonen als de schade vóór 14 juli 2018 is ontstaan aan op dat moment nog in opslag verkerende sojabonen. Na 14 juli 2018 was nog maar 1.148,863 mt verzekerd, en in de perioden daarna nog minder. Grief 2 heeft betrekking op het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is geweest van vermenging aan boord en dat [geïntimeerde] van 69% van de bonen heeft aangetoond dat dit verzekerde lading betrof. Met grief 3 komt Ergo op tegen het oordeel dat de bonen in gezonde staat zijn ingeladen in Argentinië . Daartoe voert zij aan dat de bonen niet voldeden aan het koopcontract en dat de aflaadcertificaten geen correcte afspiegeling vormen van de kwaliteit, gelet op de heterogeniteit van de lading.
Grief 4 is gericht tegen het oordeel dat de bonen in goede staat zijn gelost en grief 5 is gericht tegen het oordeel dat de silo’s van onderaf werden geventileerd en dat ze geschikt waren voor langdurige opslag van vijf maanden. Volgens Ergo heeft [geïntimeerde] de bonen te lang in onbeschermde metalen silo’s laten liggen en daarmee roekeloos het risico aanvaard van de uiteindelijk geclaimde schade. Bovendien zijn de gevolgen van een commerciële beslissing op vertraging in het verwerkingsproces niet gedekt.
Grief 6 klaagt over het oordeel van de rechtbank dat verhitting als schade-evenement zou zijn opgetreden en dat dit de rechtens relevante schade-oorzaak was. Volgens Ergo is de schade-oorzaak een eigen gebrek aan de sojabonen zelf, althans vertraging in het verwerkingsproces en in elk geval geen onzeker voorval of goederentransportrisico. Ergo stelt dat niet is aangetoond dat de schade is veroorzaakt door een gedekte beschadiging van de verzekerde bonen. De verzekerde periode was bovendien al ten einde bij het vertrek van de bonen uit de opslag en niet is aangetoond dat de in de fabriek ontdekte schade reeds voor het vertrek was veroorzaakt. Grief 7 heeft betrekking op de berekening van de schade en de opbrengst van de salvage-sale. Grief 8 en 9 klagen over de verwerping van het beroep op het indemniteitsbeginsel en het onzekerheidsvereiste. Grief 10 ziet op de gestelde schending van de informatie-en medewerkingsplicht van artikel 7:941 BW. Grief 11 klaagt over de uitvoerbaarheid bij voorraad. Tevens wordt verzocht om veroordeling van [geïntimeerde] in de werkelijke onderzoeks- en proceskosten omdat de claim als leugenachtig moet worden aangemerkt.
5.5
In incidenteel appel klaagt Ergo over het oordeel van de rechtbank dat 69% van de ingeladen bonen als de verzekerde lading moet worden aangemerkt en daarom slechts 69% van de vordering (het aandeel van Ergo) is toegewezen. Uitgangspunt voor de beoordeling van de dekkingsvraag is de schade die ontstaan is aan de bonen gedurende de opslag van de verzekerde partijen.
Het hof zal de grieven hierna per onderwerp bespreken.
Beoordeling van de grieven
5.6
Het hof overweegt allereerst dat tussen partijen inmiddels niet langer in geschil is dat [geïntimeerde] als verzekerde heeft te gelden onder de polis. Tevens staat tussen partijen vast dat onder de dekking van de polis niet alleen het zeetransport valt maar eveneens de periode van opslag van de lading die daarop is gevolgd, met dien verstande dat een aflopende dekking is overeengekomen.
5.7
De claim van [geïntimeerde] heeft betrekking op door haar gestelde schade aan verzekerde bonen die is opgetreden tijdens de periode van opslag in de silo’s van NSSC.
5.8
Gelet op de hiervoor besproken grieven zal het hof dienen vast te stellen of de door [geïntimeerde] geclaimde schade het gevolg van een verzekerd evenement is. Voorts moet worden beoordeeld of de schade betrekking heeft op verzekerde bonen en tot slot moet komen vast te staan dat de schade is opgetreden in een gedekte periode.
Gedekt evenement
5.9
Tussen partijen is niet in geschil dat schade als gevolg van heating verzekerd is, ongeacht of heating is opgetreden als gevolg van een eigen gebrek of een van buiten komende oorzaak.
Door [geïntimeerde] is onbetwist gesteld dat conform Nederlands gebruik bij beursverzekeringen
de schade-expert door de makelaar namens verzekeraars wordt benoemd, en dat dat ook in dit geval zo is gegaan. Zij verwijst naar artikel 2 lid 2 van de ten beurze geldende SPC-regeling. In dit geval is [naam 5] van [bedrijf 1] door [naam 2] als expert benoemd. Deze expert is gebonden aan de gedragscode schade-expertise van het Verbond van Verzekeraars en de NIVRE-reglementen, waarmee de onafhankelijkheid en de deskundigheid van de expert wordt gewaarborgd. [bedrijf 1] komt in dat rapport tot de conclusie dat de schade is veroorzaakt door heating. Weliswaar zijn partijen het erover eens dat in de polis geen schadevaststellingsovereenkomst is opgenomen, maar dat neemt niet weg dat het door [bedrijf 1] opgestelde schaderapport als uitgangspunt heeft te gelden.
Het ligt op de weg van Ergo om de conclusies van [bedrijf 1] gemotiveerd te weerleggen. Ergo heeft met dat doel het rapport van [bedrijf 11] in het geding gebracht, maar het hof is van oordeel dat dit rapport, afgezet tegen de uitgebreide en gemotiveerde rapportage van [bedrijf 1] , onvoldoende is om de conclusie dat sprake is van heating te weerleggen.
5.1
In het rapport van [bedrijf 1] , aangevuld met de antwoorden van [naam 5] op 10 april 2019, is inzichtelijk gemotiveerd op grond waarvan de conclusie is getrokken dat sprake was van heating. Daarin wordt uiteengezet dat en waarom aangenomen wordt dat zich niet een normaal microbiologisch, door vocht veroorzaakt heating-proces heeft voltrokken. Waarschijnlijker wordt geacht dat de bonen gedurende langere tijd zijn blootgesteld aan hoge temperaturen, en dat ook gebrek aan ventilatie mogelijk een rol heeft gespeeld. [bedrijf 1] gaat ervan uit dat als gevolg daarvan een zogenaamde Maillard reactie heeft plaatsgevonden, die al bij temperaturen van 40°C kan optreden en gepaard gaat met bruine verkleuring. Dat dit een conclusie is gebaseerd op een grote mate van waarschijnlijkheid (‘very likely’), en daarover geen absolute zekerheid bestaat, doet aan de aanvaardbaarheid ervan niet af.
[bedrijf 11] stellen een aantal omissies in het rapport aan de orde. Zo zijn er geen samples bewaard, zou laboratoriumonderzoek nodig zijn om de schadeoorzaak vast te stellen en ook wordt de mogelijkheid van (verdere) beschadiging als gevolg van vermenging of matige kwaliteit opengehouden. Uit het rapport volgt echter niet overtuigend dat van heating, zoals door [bedrijf 1] beschreven, geen sprake is geweest. Dat de door [bedrijf 1] genoemde temperatuur feitelijk niet is gemeten, maakt dit niet anders. Dat heating mogelijk is opgetreden door de kwaliteit van de sojabonen, of door te lange opslag onder onjuiste condities, doet aan de conclusie van [bedrijf 1] ook niet af. In het rapport van [bedrijf 12] wordt bovendien overwogen dat de bonen weliswaar in een ietwat instabiele conditie zijn aangekomen in Egypte , maar dat daar tegenover staat dat de bonen gedurende een lange periode opgeslagen en afgeleverd zijn zonder dat problemen werden gemeld. Het hof stelt vast dat ook dit rapport geen aanleiding geeft om de conclusie van [bedrijf 1] terzijde te schuiven.
Bovendien geldt dat als [bedrijf 1] bij het onderzoek al steken heeft laten vallen, die thans niet meer te repareren zijn, dit een omstandigheid is, die Ergo - als formele opdrachtgever van [bedrijf 1] - niet ten nadele van [geïntimeerde] kan aanvoeren.
5.11
Dat brengt het hof tot de conclusie dat uitgegaan moet worden van de door [bedrijf 1] vastgestelde schade-oorzaak, te weten heating. Dat is een in beginsel gedekt schade-evenement.
Verzekerde lading en verzekerde periode
5.12
Op grond van de in het geding gebrachte documenten, waaronder de genoemde expertise-rapporten, is voldoende komen vast te staan dat een voorraad van 43.397,325 mt aan Paraguyaanse sojabonen in Argentinië is ingescheept aan boord van het schip. Deze sojabonen zijn vervoerd in vijf zogenaamde
holds. Volgens het rapport van [bedrijf 1] is hier sprake van een gelijksoortig product. Ergo heeft weliswaar betwist dat het hier gaat om een homogeen product, maar gelet op het verslag van de ter zake deskundige experts die de sojabonen daadwerkelijk hebben gezien, is het hof van oordeel dat die betwisting onvoldoende is onderbouwd. Daarbij komt dat [geïntimeerde] onbetwist gesteld heeft dat sojabonen gebruikelijk in bulk worden vervoerd, dat al deze Paraguyaanse sojabonen afkomstig waren van twee gelieerde ( [bedrijf 4] ) leveranciers en dat 34.000 mt van de totale lading (en daarmee van beide leveranciers) in de laadhaven door CIS is geïnspecteerd zonder dat hierover opmerkingen zijn gemaakt.
Ook blijkt voldoende dat deze ruim 43.000 mt is gelost in Egypte en tussen 15 en 21 april 2018 in zogeheten
bargesis overgebracht naar de silo’s van NCCS. De lading is daar verdeeld over diverse silo’s (nummers [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] , [nummer 7] en [nummer 8] ). Een partij van 27.000 mt van deze voorraad is gekocht door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft daarmee een verzekerd belang gekregen op de polis. De door [geïntimeerde] gekochte sojabonen zijn echter onderdeel van een grotere bulkpartij en niet nader individueel te identificeren.
5.13
[geïntimeerde] stelt, en Ergo betwist, dat deze voorraad van ruim 43.000 mt in goede conditie is gelost. Het hof verwerpt de betwisting van Ergo. Uit de overgelegde documenten volgt dat de lading bij lossing is geïnspecteerd door ISC, op verzoek van [bedrijf 1] , en bovendien ook is gecontroleerd door de Egyptische autoriteiten en in goede conditie is bevonden en geschikt voor import. Gebleken is weliswaar dat onder de sojabonen afkomstig uit
hold 1klontering is aangetroffen. Deze
holdis niettemin gelost, overgebracht naar de silo’s en door [geïntimeerde] in orde bevonden. Uit het rapport van [bedrijf 1] van 8 mei 2018 volgt dat het probleem van de klontering (caking) tijdens het lossen is opgelost. De betwisting door Ergo is in dat licht onvoldoende concreet en gemotiveerd. Het hof zal er dan ook vanuit gaan dat de voorraad in goede conditie is gelost. Daarmee kan de discussie over de kwaliteitscontrole bij inscheping verder onbesproken blijven.
5.14
Op 20 september 2018 meldde [geïntimeerde] dat in silo [nummer 5] nog een restant van ongeveer 2.000 mt aan sojabonen aanwezig was dat in slechte conditie verkeerde. Nadien is gemeld dat nog eens ongeveer 1.000 mt aan sojabonen, 500 mt aan geproduceerde soja-olie en meer dan 2.000 mt aan soja-meel, aanwezig op de [geïntimeerde] -fabriek, beschadigd was.
[geïntimeerde] stelt, met verwijzing naar het rapport van [bedrijf 1] , dat de schade waarschijnlijk eerder is ontstaan, namelijk binnen een maand nadat de goederen in opslag zijn genomen (mei/juni 2018), toen licht verkleurde bonen en soms zwarte bonen zijn waargenomen. Dit wordt door Ergo betwist. Met Ergo is het hof van oordeel dat deze stelling van [geïntimeerde] onvoldoende is onderbouwd. In het [bedrijf 1] rapport wordt niet meer vermeld dan dat ‘verzekerde’ over de eerdere waarnemingen heeft verklaard. Die mededeling wordt niet gekoppeld aan bepaalde silo’s. De aard, omvang en ernst van die verkleuringen kan daaruit ook niet worden afgeleid. Daarmee is onvoldoende onderbouwd dat eventueel in die periode opgemerkte verkleurde bonen enig verband houden met de schade die eind september 2018 werd geconstateerd, te meer nu [groep naam 1] in september 2018 aan [bedrijf 1] schrijft dat de problemen deze maand
‘started to occur’. Het hof gaat hierna dan ook uit van 20 september 2018 als de datum waarop de schade zich heeft geopenbaard.
5.15
Ergo stelt dat de partij sojabonen waaraan [geïntimeerde] op 20 september 2018 schade heeft gemeld onder de cognossementen van 16 en 17 maart 2018 waren vervoerd, en de certificaten die op die lading betrekking hadden waren dan TC 24, TC 28 en TC 31. De sojabonen die zijn geladen op 18 maart 2018 zijn aannemelijkerwijs ook vervoerd en verzekerd, aldus Ergo, maar [geïntimeerde] heeft hier geen schade voor geclaimd. Ergo verwijst daartoe naar door [bedrijf 1] in haar rapport genoemde definities. Volgens de opslagdeclaraties die [naam 2] aan [geïntimeerde] heeft verstrekt, liep de hoeveelheid opslagdekking maandelijks af. Volgens Ergo brengt dat mee dat in de periode 15 juli tot 14 augustus 2018 nog 1.148,863 mt was verzekerd en van 15 augustus tot 14 september 2018 nog 890,16 mt. Dit wordt door [geïntimeerde] betwist. Verder blijkt volgens Ergo uit de overzichten van [bedrijf 10] , overgelegd als productie 39, dat op 19 september 2018 in silo [nummer 5] nog maar 1.060,19 mt aanwezig was in plaats van 2.000 mt. Ergo betwist dan ook dat de partij sojabonen waaraan [geïntimeerde] schade heeft gemeld tot de verzekerde partij behoorden.
5.16
Het hof volgt Ergo niet in haar stelling dat de schademelding geen betrekking had op de partij die op 18 maart 2018 is ingeladen. In de schademelding is geen melding gemaakt van certificaatnummers en is slechts schade gevorderd aan de door haar gekochte en verzekerde partij bonen. Deze gekochte bonen, als deelpartij van een grotere, gelijksoortige bulklading bonen, kunnen zoals hierboven onder 5.12 overwogen evenwel niet meer individueel worden geïdentificeerd. Bovendien blijkt ook uit het rapport van [bedrijf 1] dat de expert daarin is uitgegaan van de gehele vervoerde partij van 43.000 mt.
5.17
In de stellingen van [geïntimeerde] ligt besloten dat de - volgens haar - in silo [nummer 5] resterende 2.000 mt aan sojabonen behoorde tot de door [geïntimeerde] gekochte en voor haar verzekerde bonen Het hof kan dat op grond van voorgaande bevindingen niet zonder meer vaststellen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.18
Uit de laadrapporten blijkt dat ruim 43.000 mt vanuit het schip in de silo’s is opgeslagen, daarover zijn partijen het eens. Daarvan is slechts een deel bestemd voor [geïntimeerde] . Nu het gaat om een deelpartij uit een bulklading volgt reeds daaruit dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de resterende 2.000 mt bonen betrof die ten gunste van [geïntimeerde] waren verzekerd.
Daar komt bij, zoals Ergo terecht heeft opgemerkt, dat ten aanzien van de opslag het aantal verzekerde bonen maandelijks diende te worden aangemeld. Dit resulteerde in een dekking van een maandelijks afnemend aantal sojabonen.
5.19
Uit het rapport van [bedrijf 12] volgt voorts dat van die ruim 43.000 mt in de periode tot 19 september 2018 ruim 32.287,700 mt was uitgeleverd aan de [geïntimeerde] -fabriek. Daarmee dringt de conclusie zich op, gelet op de in ro. 3.5 genoemde koop van 27.000 mt bonen, dat álle door [geïntimeerde] gekochte bonen reeds uit de opslag waren verdwenen toen daar de schade werd geconstateerd. Ter zitting is evenwel namens [geïntimeerde] verklaard dat het resterende deel van de 43.000 mt bonen bestemd was voor een aantal met name genoemde partijen. Deze bonen zijn vervolgens, aldus nog steeds [geïntimeerde] , geheel of gedeeltelijk ook door [geïntimeerde] gekocht, hetgeen zou verklaren dat het aantal aan haar (fabriek) uitgeleverde bonen de op 23 april 2018 gekochte 27.000 mt overschrijdt. De vraag resteert daarmee welk deel van de verzekerde bonen [geïntimeerde] op het moment van de geconstateerde schade al (onbeschadigd) in de fabriek had ontvangen.
5.2
Op basis van het voorgaande kan het hof niet vaststellen of en in hoeverre de in silo [nummer 5] resterende sojabonen tot de door [geïntimeerde] gekochte (en verzekerde) bonen behoorden. Daarvoor zal immers inzicht moeten worden verkregen in de bestemming van de totale hoeveelheid van ruim 43.000 mt bonen en rijst de vraag welke hoeveelheden bonen aan wie zijn uitgeleverd en ten titel van welke overeenkomst.
5.21
Hetzelfde geldt vanzelfsprekend voor beschadigde bonen (deels verwerkt tot olie en meel) die reeds in de fabriek aanwezig waren. Ten aanzien van deze bonen geldt bovendien dat de schade slechts dan onder de dekking valt als die is opgetreden tijdens de periode van opslag. Daarbij is bovendien, in verband met de aflopende dekking, van belang wanneer die schade dan in de opslag is ontstaan.
5.22
Om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen in onderhavige zaak, wenst het hof nader – met stukken onderbouwd – te worden voorgelicht door [geïntimeerde] over de volgende feitelijkheden:
  • Welke partijen (inclusief [geïntimeerde] ) hadden op welk moment binnen de relevante periode aanspraak op welk deel van de hiervoor genoemde partij van ruim 43.000 mt sojabonen die is opgeslagen in silo’s [nummer 9] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] , [nummer 7] en [nummer 8] ?
  • Welke hoeveelheden sojabonen zijn op welk moment aan welke rechthebbende uitgeleverd en – voor zover het de verdere verwerking in de fabriek van [geïntimeerde] betreft – ten titel van welke overeenkomst?
[geïntimeerde] wordt verzocht aan de hand van voormelde feitelijke informatie toe te lichten hoeveel bonen zich op 20 september 2018 in silo [nummer 5] bevonden en daarbij het als productie 39 overlegde overzicht van [bedrijf 10] te betrekken.
[geïntimeerde] wordt verzocht toe te lichten dat de resterende voorraad in silo [nummer 5] volledig aan haar toekwam, dan wel voor welk deel.
Verder wordt haar verzocht aan de hand van de opslagdeclaraties toe te lichten welk deel daarvan door aanmelding was verzekerd.
Tevens wordt [geïntimeerde] verzocht aan de hand van voormelde informatie toe te lichten dat de reeds uitgeleverde sojabonen, deels verwerkt tot olie en meel, ten aanzien waarvan eveneens schade wordt geclaimd, behoorde tot de verzekerde partij sojabonen, althans voor welk deel. Voorts wordt zij verzocht toe te lichten wanneer die schade is opgetreden.
5.23
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol voor het nemen van een akte met het in rechtsoverweging 5.22 beschreven doel. Daarna zal de zaak worden verwezen naar de rol voor een antwoordakte aan de zijde van Ergo.
5.24
Na ontvangst van de aktes komt het hof toe aan bespreking van de overige grieven. Het hof geeft partijen in overweging in dit stadium opnieuw de mogelijkheden van een schikking te beproeven.
5.25
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 13 mei 2025 voor een akte aan de zijde van [geïntimeerde] met het hiervoor onder 5.22 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, S.C.H. Molin en M. Spanjaart en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351, 20 december 2012, blz. 1, zoals laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PbEU 2015, L 54, 25 februari 2015, blz. 1.
2.Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), PbEU 2008, L 177/6.