ECLI:NL:GHAMS:2025:844

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
200.348.589/01 en 200.348.589/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en gezag over kinderen in een familierechtelijke procedure

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het familierecht, gaat het om de gezagsverhouding over drie minderjarige kinderen, die sinds enige tijd in Polen verblijven. De vader en moeder van de kinderen zijn in een juridische strijd verwikkeld over het gezamenlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd bepaald dat de vader mede met het gezag over de kinderen wordt belast en dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. De rechtbank had ook een dwangsom opgelegd aan de moeder voor het niet naleven van de beschikking. Het hof bevestigt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter, ondanks de verblijfplaats van de kinderen in Polen, en oordeelt dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden ten tijde van de indiening van het verzoekschrift. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezamenlijk gezag aan de vader wordt toegekend, en stelt dat dit in het belang van de kinderen is. De moeder had aangevoerd dat de vader niet in staat is om de juiste beslissingen te nemen en dat er sprake was van huiselijk geweld, maar het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor deze claims. De beslissing om de hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen wordt ook bekrachtigd, omdat dit de kans vergroot dat de kinderen contact houden met beide ouders. De moeder's verzoek om de werking van de beschikking te schorsen wordt afgewezen, omdat het hof van oordeel is dat de belangen van de kinderen voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.348.589/01 en 200.348.589/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/349686 / FA RK 24-994
beschikking van de meervoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] , Polen,
verzoekster in hoger beroep en in het incident,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. M. van Espen te Hoorn, thans zonder advocaat,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep en in het incident,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C.A. Geerts te Oirschot.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] );
- de minderjarige [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ).
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- twee jeugd-/gezinscoaches, werkzaam bij de gemeente [gemeente] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen), hun hoofdverblijfplaats, hun paspoorten en/of identiteitsbewijzen, en de door de rechtbank aan de moeder opgelegde dwangsom om de beslissing van de rechtbank na te komen.
1.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 19 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking). De rechtbank heeft bepaald dat:
- de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen worden belast;
- de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn waarbij de moeder de kinderen uiterlijk op 1 januari 2025 aan de vader in Nederland dient over te dragen, welke verplichting met behulp van de sterke arm van politie en justitie tot uitvoer kan worden gelegd indien de moeder zich hieraan niet houdt;
- de moeder uiterlijk op 1 januari 2025 de paspoorten en/of identiteitsbewijzen van de kinderen aan de vader dient af te geven;
- de moeder wordt veroordeeld om een dwangsom aan de vader te betalen van € 500,- per dag dat zij niet aan in gedachtestreepje twee en drie genomen beslissingen voldoet, met een maximum van € 25.000,-;
- de ouders in overleg met de gemeente [gemeente] een passende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) dienen af te spreken voor de periode na 1 januari 2025 of zoveel eerder.
Het hof zal de beslissing van de rechtbank in stand laten en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 28 november 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 19 november 2024 (zaaknummer 200.348.589/01). In het beroepschrift heeft zij ook verzocht de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer 200.348.589/02).
2.2
De vader heeft op 30 december 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 12 december 2024 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de vader van 9 januari 2025 met een bijlage;
- een e-mail van de zijde van de vader van 27 januari 2025 met bijlagen;
- een e-mail van de zijde van de moeder van 29 januari 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 29 januari 2025 met een bijlage;
- een brief van de zijde van de vader van 29 januari 2025 met een ‘zelfstandig verzoek’ en bijlagen.
2.4
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft aan het hof een brief geschreven (gedateerd 12 december 2024).
2.5
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. De moeder was aanwezig via een videoverbinding en werd ondersteund door mevrouw I. Thomesen, tolk in de Poolse taal. Daarnaast waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en via de telefoon ondersteund door mevrouw M. van Burken, tolk in de Poolse taal;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw M. Eijpe;
- twee jeugd-/gezinscoaches van de gemeente [gemeente] .
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) hebben van 2013 tot januari 2024 een relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2015 te [plaats C] ;
- [minderjarige 2] , [in] 2017 te [plaats C] ;
- [minderjarige 3] , [in] 2020 te [plaats C] .
De vader heeft de kinderen erkend. Zowel de ouders als de kinderen hebben de Poolse nationaliteit.
3.2
Medio januari 2024 heeft de moeder met de kinderen de woning verlaten waarin zij samen met de vader woonden. Eerst hebben zij bij een vriendin van de moeder verbleven, enige tijd daarna is de moeder met de kinderen vertrokken naar Polen. Naar eigen zeggen woont de moeder sindsdien met de kinderen bij haar ouders in. De kinderen hebben de vader voor het laatst fysiek ontmoet tijdens een begeleid omgangscontact op het gemeentehuis van [gemeente] .
3.3
Bij beschikking van de rechtbank 19 april 2024 is in het kader van een provisionele voorziening bepaald dat, tot nader wordt beslist, binnen één week na de beschikking (beeld)belcontact tussen de vader en de kinderen moet plaatsvinden, daarna één keer in de tweede en één keer in de derde week na de beschikking. Binnen één maand moet onder begeleiding van hulpverlening van (of ingezet door) de gemeente [gemeente] fysiek contact in Nederland plaatsvinden tussen de vader en de kinderen. De moeder dient de (beeld)belcontacten en de fysieke contacten tussen de vader en de kinderen te faciliteren. Daarnaast is vervangende toestemming aan de vader verleend om te worden geïnformeerd over de kinderen door het wijkteam van de gemeente [gemeente] .

4.Het geschil

De hoofdzaak (200.348.589/01):
4.1
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de huidige contactregeling tussen de vader en de kinderen wordt voortgezet.
4.2
De vader verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen. Bovendien verzoekt hij de bestreden beschikking aan te vullen door in de door hem meegestuurde certificaten in het Nederlands en in het Pools op te nemen dat in aanvulling op hetgeen op de certificaten is vermeld, een Poolse reclasseringsmedewerker bevoegd is om zonder toestemming van de moeder de kinderen bij de moeder op te halen dan wel op een andere locatie waar de kinderen zich dan bevinden, al dan niet met behulp van de sterke arm van politie en justitie, met als doel ervoor te zorgen dat er uitvoering wordt gegeven aan de beschikking en de kinderen aan de vader worden overgedragen en met hem naar Nederland kunnen reizen.
Het incident (200.348.589/02):
4.3
De moeder verzoekt de werking van de bestreden beschikking te schorsen.
4.4
De vader verzoekt dit verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De hoofdzaak (200.348.589/01):
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Omdat de ouders en de kinderen de Poolse nationaliteit hebben en omdat de kinderen op dit moment in Polen verblijven, heeft de zaak een internationaal karakter. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de vader ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. De Nederlandse rechter is namelijk niet bevoegd omdat de moeder ten tijde van de indiening van het verzoek met de kinderen in Polen verbleef. De kinderen gaan in Polen naar school en hebben daar hun leven opgebouwd. Conform artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Verordening Brussel II-ter) is het gerecht in Polen bevoegd en ingevolge artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Pools recht van toepassing.
5.2
De vader is van mening dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Bij het bepalen van de bevoegdheid gaat het om de situatie ten tijde van indiening van het verzoekschrift. Vanaf hun geboorte, totdat de moeder met hen naar Polen vertrok, woonden de kinderen in Nederland. De moeder had na haar vertrek nog het doel om terug te keren. Er was dus geen sprake van een definitief verblijf in Polen. Pas eind augustus 2024 is de moeder officieel verhuisd en uitgeschreven in Nederland. De gewone verblijfplaats van de kinderen is dus altijd in Nederland geweest. Zij zaten in Nederland op school, stonden daar ingeschreven en hun sport en familie was ook in Nederland. Hun hele leven speelde zich in Nederland af. De moeder heeft bovendien berust in de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in de voorlopige voorzieningenprocedure, waardoor sprake is van afstand van recht.
5.3
Omdat deze procedure na 1 augustus 2022 aanhangig is gemaakt, is Verordening Brussel II-ter van toepassing. Op grond van artikel 7, lid 1 Verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
5.4
Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU volgt dat de gewone verblijfplaats van een kind bepaald moet worden aan de hand van een geheel van feiten en omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak. De gewone verblijfplaats komt overeen met de plaats waar zich in feite het centrum van het kinderleven bevindt. Bij het bepalen van dat centrum moet worden aangeknoopt bij factoren als de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het kind naar school gaat en de familiale en sociale banden die het kind in die lidstaat heeft. Verder kan de bedoeling van een gezaghebbende ouder om zich in een (andere) lidstaat te vestigen een rol spelen en kan de in- of uitschrijving van een kind in de gemeentelijke (basis)administratie één van de relevante factoren zijn waarmee rekening kan worden gehouden bij het bepalen van de gewone verblijfplaats van dat kind.
5.5
Het hof dient ambtshalve zijn bevoegdheid te toetsen. Het hof gaat daarom voorbij aan het standpunt van de vader dat de moeder afstand van recht heeft gedaan, waardoor zij zich nu niet meer op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter zou mogen beroepen.
Bepalend voor het antwoord op de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om een beslissing te geven in deze zaak, is waar de gewone verblijfplaats van de kinderen was op het moment dat de vader het inleidend verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de kinderen op dat moment (28 februari 2024) hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Immers, de kinderen zijn alle drie in [plaats C] geboren en woonden sindsdien in Nederland, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gingen hier naar school en [minderjarige 3] naar het kinderdagverblijf. Een deel van de familie (van vaderskant) woont in Nederland en de ouders hadden hier een bestaan opgebouwd. Niet gebleken is dat de moeder, toen zij samen met de kinderen naar Polen vertrok, de intentie had om zich daar definitief te vestigen. Zij heeft nog in een e-mail van 19 februari 2024 aan de toenmalige advocaat van de man geschreven dat zij zocht naar een huis, of appartement, of een plek in het [X] Huis; het hof leidt daaruit af dat de vrouw naar woonruimte in Nederland op zoek was. Daarnaast heeft de moeder in de procedure bij de rechtbank in april 2024 verzocht om het voortgezet gebruik van de voormalig gezamenlijke woning. Hieruit blijkt dat de moeder toen nog niet van plan was om zich definitief in Polen te vestigen. Verder zijn de moeder en de kinderen pas in augustus 2024 uit de (basis)registratie van de gemeente [gemeente] uitgeschreven. Het hof is dan ook van oordeel dat de Nederlandse rechter op 28 februari 2024 op grond van artikel 7 Brussel II-ter bevoegd was om van de verzoeken van de vader kennis te nemen en dat betekent dat ook het hof bevoegd is om in hoger beroep over de bestreden beschikking te oordelen; een eventuele wijziging van de gewone verblijfplaats van de kinderen naar een andere EU-lidstaat na de start van de procedure bij de rechtbank heeft immers geen invloed op de internationale bevoegdheid van de rechter. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) is het Nederlandse recht van toepassing.
5.6
Het voorgaande betekent dat deze grief van de moeder niet slaagt.
Gezamenlijk gezag
Wettelijk kader
5.7
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Dit verzoek wordt op grond van het tweede lid van artikel 1:253c BW slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunten
5.8
Met betrekking tot het gezamenlijk gezag betoogt de moeder dat de rechtbank de vader ten onrechte met het gezamenlijk gezag over de kinderen heeft belast. De relatie tussen de ouders was al langere tijd niet goed, hetgeen resulteerde in huiselijk geweld in januari 2024. De vader heeft de moeder toen mishandeld. De moeder is met de kinderen uit de woning gevlucht en heeft zich bij de buren gemeld. Zij heeft aangifte gedaan en is uit angst voor de vader met de kinderen naar Polen gevlucht. Het is niet in het belang van de kinderen dat de vader mede met het gezag wordt belast aangezien de ouders op geen enkele manier met elkaar kunnen communiceren. De kinderen zouden dan klem of verloren kunnen raken tussen de ouders. Daarnaast is de moeder van mening dat de vader niet in staat is de juiste beslissingen te nemen voor de kinderen. Hij is nooit de verzorgende ouder geweest en hij weet niet wat speelt in het leven van de kinderen. Ook is maar de vraag of de vader over voldoende opvoedvaardigheden beschikt. Op dit moment is er geen basis om het gezamenlijk gezag uit te kunnen oefenen, aldus de moeder.
5.9
De vader is van mening dat hij terecht met het gezamenlijk gezag over de kinderen is belast. Uit de stukken blijkt dat de aangifte van de moeder tegen de vader is geseponeerd. Er is geen bewijs geleverd voor de stellingen van de moeder dat sprake was van huiselijk geweld. Bovendien is eventueel geweld geen contra indicatie voor gezamenlijk gezag. De gemeente, die de contacten tussen de vader en de kinderen begeleidt, ziet een lieve en betrokken vader. Er zijn geen signalen van onveiligheid. Verder blijkt uit de verslagen van de WIA-aanvraag van de moeder dat de vader in het verleden voor de kinderen zorgde. Daarbij komt dat naar Pools recht beide ouders vanaf de aanvang van de geboorte gezamenlijk gezag hebben. Het is ongewenst dat de ouders ten aanzien van de kinderen in verschillende landen een andere juridische positie hebben. Bovendien is gezamenlijk gezag (in Nederland) het uitgangspunt. Er is geen enkele reden om hiervan af te wijken. In dit geval is gezamenlijk gezag juist extra belangrijk om ervoor te kunnen zorgen dat de kinderen terugkeren naar Nederland zodat zij opgroeien met beide ouders in hun leven.
5.1
De gemeente hoopt dat de moeder terugkomt naar Nederland zodat een plan kan worden gemaakt. De gemeente heeft zich het afgelopen jaar gericht op het contact tussen de vader en de kinderen. De contactmomenten verlopen steeds minder goed. De kinderen reageren bijna niet meer op de vader en zeggen eigenlijk niets meer. [minderjarige 2] komt al maanden niet meer in beeld. Het is duidelijk dat de kinderen last hebben van de spanning tussen hun ouders.
5.11
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder vervreemdt de kinderen van de vader, zoals blijkt uit het verloop van de videobelmomenten tussen de vader en de kinderen. De kinderen trekken zich zichtbaar terug en gaan minder het contact met de vader aan. Bij het ontbreken van gezamenlijk gezag is de verwachting dat de vader compleet uit het leven van de kinderen gewist zal worden, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
5.12
Het hof overweegt als volgt. Voorop staat dat gezamenlijk gezag het wettelijke uitgangspunt is. Het hof ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen klem of verloren zouden raken tussen de ouders bij gezamenlijke gezagsuitoefening of dat dit anderszins niet in hun belang zou zijn. De ouders hebben lange tijd een goede relatie met elkaar gehad en de vader heeft, tot aan het vertrek van de moeder uit de woning in Nederland, altijd in gezinsverband met de kinderen geleefd. Uit de stukken is gebleken dat hij een deel van de verzorging en opvoeding voor zijn rekening nam, in sommige periodes zelfs een groot deel, namelijk toen de moeder kampte met gezondheidsproblemen na de geboorte van [minderjarige 3] . Voor het hof is niet komen vast te staan dat sprake is geweest van zodanig ernstig huiselijk geweld tussen de ouders in die zin dat de vader geen contact (meer) met de kinderen zou mogen hebben of dat contact tussen de kinderen en de vader onveilig zou zijn. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de huidige gebrekkige communicatie tussen partijen niet leidt tot de conclusie dat de vader het gezamenlijk gezag moet worden ontzegd.
5.13
Gezamenlijk gezag is bovendien in het belang van de kinderen vanwege het navolgende. Op dit moment is er alleen contact tussen de vader en de kinderen via videobelmomenten. Deze worden aan de zijde van de vader begeleid door de jeugd-/gezinscoaches van de gemeente [gemeente] . De coaches hebben ter zitting aangegeven dat ze zien dat het contact minder wordt en dat de kinderen tijdens die contacten last lijken te hebben van de spanning tussen de ouders. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij onbelast contact hebben met beide ouders. Dat lijkt op dit moment niet mogelijk te zijn. Naar het oordeel van het hof lopen de kinderen de kans hierdoor in hun ontwikkeling bedreigd te worden. Het toewijzen van het gezamenlijk gezag kan één van de instrumenten zijn die een rechter kan benutten om het recht op ‘family life’ tussen het kind en de ouder te verwezenlijken. Toekenning van het gezamenlijk gezag leidt ertoe dat een betere invulling aan het recht op ‘family life’ tussen de kinderen en hun vader kan worden gegeven, waar hij anders volledig uit het leven van de kinderen dreigt te verdwijnen. Door het gezag zal de vader bijvoorbeeld beter in staat zijn om zelf informatie over de kinderen in te winnen en betrokken te blijven bij belangrijke beslissingen die in hun leven worden genomen. Dat de moeder stress ervaart door toewijzing van het gezamenlijk gezag, weegt niet voldoende tegen dit belang op.
5.14
Het voorgaande betekent dat het hof, net als de rechtbank, van oordeel is dat de vader mede met het gezag over de kinderen dient te worden belast. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
Hoofdverblijfplaats, paspoorten en/of identiteitsbewijzen, dwangsom en zorgregeling
Wettelijk kader
5.15
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Daartoe behoort onder andere de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Standpunten
5.16
De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het hoofdverblijf van de kinderen ten onrechte bij de vader heeft bepaald. Voor de kinderen zou het traumatisch zijn om te worden weggehaald bij de moeder aangezien zij volledig van haar afhankelijk zijn. De moeder geeft bovendien nog borstvoeding aan [minderjarige 3] . Om de kinderen opnieuw, nadat zij net weer in Polen gewend zijn, weg te halen uit hun omgeving is niet in hun belang. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan in Polen naar school. [minderjarige 3] gaat naar een voorschool. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan op school eens per week naar de psycholoog in verband met het huiselijk geweld. De vader is op dit moment geen veilige haven voor de kinderen. Bovendien is maar de vraag of de vader in staat is om voor de kinderen te zorgen. Hij is vrachtwagenchauffeur en vaak lange dagen van huis. De kinderen zijn angstig voor de vader en de kinderen zijn niet toe aan fysiek contact. Er dient eerst passende woonruimte voor de moeder en de kinderen te worden geregeld alvorens de moeder met de kinderen naar Nederland komt. De identiteitsbewijzen van de kinderen moeten bij haar blijven aangezien de kinderen daar verblijven, aldus de moeder.
5.17
De vader is van mening dat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen terecht bij hem heeft bepaald. De moeder werkt niet mee aan contact tussen de vader en de kinderen en is niet van plan om naar Nederland terug te keren. Om te realiseren dat de kinderen contact hebben met hun vader is het noodzakelijk dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem hebben. De vader zal meewerken aan contact tussen de moeder en de kinderen. Als de kinderen bij de moeder wonen, zullen zij geen contact hebben met hun vader. Om die reden is het noodzakelijk dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is.
5.18
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking ook voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van de kinderen te bekrachtigen. De kinderen hebben beide ouders nodig. De gemeente heeft veel geprobeerd om het contact veilig te laten verlopen en de moeder te ondersteunen in het zoeken naar huisvesting in Nederland. De moeder heeft daar geen gebruik van gemaakt. De moeder laat met haar gedrag zien dat zij het belang van de kinderen niet inziet en het contact met de vader in de weg staat. Toen de moeder nog in Nederland verbleef, bestonden zorgen over haar (psychisch) functioneren. De raad geeft partijen mee dat in het geval de kinderen naar Nederland worden overgebracht, een zogenaamde ‘soft landing’ kan worden geboden. De raad maakt in dat geval een risicotaxatie rondom de kinderen en met hulpverlening kan een veiligheidsplan voor de kinderen worden opgesteld waarin wordt onderzocht wat de kinderen nodig hebben en hoe die hulp kan worden geboden. De Centrale Autoriteit kan de raad verzoeken zo’n ‘soft landing’ aan te bieden. Het is dan noodzakelijk dat de vader of zijn advocaat de Centrale Autoriteit inschakelt, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
5.19
Het hof overweegt als volgt. De kinderen hebben, tot hun vertrek naar Polen, in gezinsverband geleefd met de vader in Nederland. De vader nam een deel van de opvoeding van de kinderen op zich. Nadat de kinderen naar Polen zijn vertrokken heeft de vader op regelmatige basis via videobellen contact met de kinderen. Zoals het hof in rechtsoverweging 5.13 heeft overwogen, verloopt dit contact steeds moeizamer. De kinderen lijken niet vrijuit te kunnen praten met de vader. Dit baart het hof zorgen. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de moeder meerdere keren aangegeven dat zij niet wil dat de kinderen fysiek contact hebben met de vader. De moeder heeft ook te kennen gegeven dat zij eigenlijk wil dat er geen enkel contact plaatsvindt. De moeder stimuleert met deze houding het contact tussen de kinderen en hun vader niet en biedt de kinderen geen mogelijkheid om het contact met hun vader te onderhouden. Wanneer de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder wordt bepaald, heeft het hof de vrees dat de vader na verloop van tijd geen enkel contact meer heeft met de kinderen. De vader heeft de kinderen al ruim een jaar niet meer fysiek ontmoet en de kwaliteit van het contact via videobellen neemt drastisch af. De vader heeft toegezegd het contact tussen de kinderen en de moeder toe te staan en te willen faciliteren. Dit maakt dat het in het belang van de kinderen is dat hun hoofdverblijfplaats bij de vader wordt bepaald. Het hof heeft er meer vertrouwen in dat in die situatie de kinderen contact zullen hebben met hun beide ouders, wat belangrijk is voor hun ontwikkeling. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen terecht bij de vader heeft bepaald. Hetgeen de moeder heeft gesteld met betrekking tot het huiselijk geweld en het geven van borstvoeding aan [minderjarige 3] brengt het hof niet tot een ander oordeel. Ten aanzien van het huiselijk geweld verwijst het hof naar overweging 5.12. Als [minderjarige 3] , die inmiddels vier jaar oud is, nog borstvoeding krijgt bij terugkomst in Nederland kunnen daarover nadere afspraken gemaakt worden.
5.2
Zoals ter zitting in hoger beroep door de raad is geopperd kan de raad een ‘soft landing’ aanbieden op het moment dat de kinderen naar Nederland komen. De vader heeft zich bereid verklaard mee te werken aan hulpverlening.
5.21
Met betrekking tot de paspoorten en/of identiteitsbewijzen is het hof van oordeel dat uit het voorgaande voortvloeit dat geen aanleiding bestaat de beslissing van de rechtbank betreffende de paspoorten en/of identiteitsbewijzen te vernietigen. Hetzelfde geldt voor de door de rechtbank bepaalde dwangsom. Juist de omstandigheid dat de moeder vooralsnog niet heeft laten blijken bereid te zijn de kinderen te laten terugkeren naar Nederland en zich niet heeft gehouden aan de beslissing van de rechtbank, maakt dat het opleggen van een dwangsom noodzakelijk is.
5.22
Wat betreft de zorgregeling overweegt het hof als volgt. Het hof begrijpt dat de moeder de huidige zorg-/contactregeling (videobelmomenten) in stand wil laten. Gelet op de beslissing van het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen waar het de hoofdverblijfplaats van de kinderen betreft, zal er een andere regeling moeten komen. Ook op dit punt zal het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigen. Op het moment dat de kinderen weer in Nederland zijn, zal in overleg met de coaches van de gemeente [gemeente] moeten worden bekeken wat een passende zorgregeling is.
5.23
Het voorgaande betekent dat de beslissing van de rechtbank in stand blijft.
5.24
De vader heeft bij brief van 29 januari 2025 verzocht om de bestreden beschikking aan te vullen door – samengevat – in de door hem meegestuurde certificaten in het Nederlands en in het Pools ook op te nemen dat een Poolse reclasseringsmedewerker bevoegd is om zonder toestemming van de moeder de kinderen bij de moeder op te halen, met als doel ervoor te zorgen dat er uitvoering wordt gegeven aan de beschikking en de kinderen aan de vader worden overgedragen en met hem naar Nederland kunnen reizen. Nog daargelaten de vraag of de vader dit ‘zelfstandig verzoek’ kon doen, gelet op het bepaalde in artikel 362 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, geldt in hoger beroep de zogeheten twee-conclusieregel. Op grond van deze regel dienen grieven, evenals veranderingen en vermeerderingen van een verzoek, in beginsel in het hoger beroepschrift of in het verweerschrift tevens houdend incidenteel hoger beroep te worden aangevoerd. Op deze in beginsel strakke regel kunnen uitzonderingen worden gemaakt, maar gesteld noch gebleken is dat van een uitzondering op deze regel sprake moet zijn. Het hof komt daarom niet toe aan de behandeling van dit verzoek.
Het incident (200.348.589/02):
5.25
Omdat bij deze beschikking een einduitspraak in de hoofdzaak wordt gegeven, is het belang van de moeder bij een beslissing op het schorsingsverzoek komen te vervallen. Het schorsingsverzoek zal daarom worden afgewezen.
5.26
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.348.589/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.224.321/02:
wijst het schorsingsverzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.C. Schenkeveld en mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 1 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.