ECLI:NL:GHAMS:2025:840

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
200.346.482/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over de goederen van betrokkene na afwijzing door kantonrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van betrokkene. Betrokkene, geboren in 1958 in Marokko, had eerder op eigen verzoek zijn goederen onder bewind laten stellen vanwege een geestelijke of lichamelijke toestand, die onder andere werd gekenmerkt door een gokverslaving. De kantonrechter in Noord-Holland had op 2 juli 2024 het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen, waarop betrokkene in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat betrokkene inmiddels schuldenvrij is en in staat is om zijn financiën zelf te beheren, met ondersteuning van zijn dochter. De bewindvoerder had zorgen geuit over de mogelijkheid van terugval in financiële problemen, maar het hof oordeelde dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het bewind opgeheven, met de verplichting voor de bewindvoerder om een eindrekening en -verantwoording af te leggen aan betrokkene. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.346.482/01
zaaknummer rechtbank: 109127100 BM VERZ 24-368 NVDM
beschikking van de meervoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. E. Horbeek te Amsterdam,
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [X] B.V. (hierna: de bewindvoerder);
- [dochter 1] (hierna: dochter [dochter 1] );
- [dochter 2] (hierna: dochter [dochter 2] );
- [zoon 1] (hierna: zoon [zoon 1] );
- [dochter 3] (hierna: dochter [dochter 3] );
- [zoon 2] (hierna: [zoon 2] );
- [zoon 3] (hierna: [zoon 3] ).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of het bewind over de goederen van betrokkene moet worden opgeheven.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad (hierna: de kantonrechter) heeft in een beschikking van 2 juli 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen.
Betrokkene is het daar niet mee eens en verzoekt het bewind alsnog op te heffen. De bewindvoerder is het wel eens met de beslissing van de kantonrechter.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Betrokkene is op 30 september 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het hof heeft van de bewindvoerder op 15 november 2024 een schriftelijke reactie ontvangen.
2.3
De zitting heeft op 6 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder;
- dochter [dochter 2] .
Dochters [dochter 1] en [dochter 3] en zoons [zoon 1] , [zoon 2] en [zoon 3] waren, alhoewel op een juiste wijze opgeroepen, niet aanwezig op de zitting.
De advocaat van betrokkene heeft op de zitting spreekaantekeningen overgelegd, met daaraan gehecht een handgeschreven verklaring van dochter [dochter 2] (verder te noemen: de dochter van betrokkene).

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren in het jaar 1958 te [plaats B] (Marokko). Hij is de vader van:
- dochter [dochter 1] ;
- dochter [dochter 2] ;
- zoon [zoon 1] ;
- dochter [dochter 3] ;
- zoon [zoon 2] ;
- zoon [zoon 3] .
3.2
De kantonrechter heeft op 4 maart 2020, op eigen verzoek van betrokkene, de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand. [X] B.V. is tot bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
Betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn inleidende verzoek tot opheffing van het bewind, alsnog toe te wijzen.
4.3
De bewindvoerder verzoekt – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
In artikel 1:449, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kantonrechter het bewind kan opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken. Het verzoek tot opheffing van het bewind kan onder meer worden gedaan door de rechthebbende zelf.
De standpunten
5.2
Betrokkene stelt dat de kantonrechter zijn inleidende verzoek om het bewind op te heffen ten onrechte heeft afgewezen. De betrokkene is inmiddels schuldenvrij, hij heeft al enige tijd een positief saldo op zijn bankrekening en hij kan zijn uitgaven aan de hand van een overzichtelijk budgetplan verrichten. Het budgetplan is voor betrokkene duidelijk en hij kan zich er op eigen kracht aan houden. Bovendien is de dochter van betrokkene bereid en in staat om betrokkene te ondersteunen bij het op orde houden van zijn financiën. Betrokkene heeft de werkzaamheden van de bewindvoerder altijd kunnen waarderen, inmiddels is er echter geen grond meer aanwezig om het bewind te laten voortduren.
5.3
De bewindvoerder voert aan dat betrokkene door het bewind inmiddels vrij van schulden is. Er is evenwel een zorg bij de bewindvoerder dat betrokkene weer in de financiële problemen komt als het bewind wordt opgeheven. Het bewind zal voorkomen dat betrokkene meer geld uitgeeft dan passend is. Indien betrokkene de volledig vrije beschikking krijgt over zijn inkomsten, ontstaat de mogelijkheid van overbesteding met het veroorzaken van nieuwe schulden tot gevolg. Ter zitting in hoger beroep heeft de bewindvoerder desgevraagd aangevoerd dat zijn samenwerking met betrokkene het afgelopen halfjaar is verslechterd. Indien het bewind niet door het hof wordt opgeheven, dan acht de bewindvoerder het wenselijk dat een opvolgend bewindvoerder wordt gezocht. Ook heeft de bewindvoerder desgevraagd aangegeven dat het een optie kan zijn dat de dochter van betrokkene de financiën van betrokkene gaat beheren zonder een bewind.
De beoordeling door het hof
5.4
Het hof is van oordeel dat voortzetting van het bewind niet langer noodzakelijk is. Het hof licht dit als volgt toe.
5.5
De goederen van betrokkene zijn in maart 2020 op zijn eigen verzoek onder bewind gesteld wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand. Het bewind is aangevraagd omdat er bij betrokkene sprake was van een gokverslaving. Betrokkene had vanwege deze verslaving aanzienlijke schulden en hij is ook enige tijd dakloos geweest waardoor hij onvindbaar was voor zijn schuldeisers. In 2020 heeft betrokkene een huurwoning toegewezen gekregen en konden zijn schuldeisers hem weer vinden. Onder begeleiding van maatschappelijk werk heeft betrokkene toen het bewind aangevraagd. De toen aangestelde bewindvoerder heeft een schuldhulpverleningstraject opgestart ten behoeve van betrokkene. Dit traject is in juli 2023 beëindigd en sindsdien is betrokkene schuldenvrij.
5.6
Naar het oordeel van het hof is onvoldoende komen vast te staan dat er bij betrokkene nog steeds sprake is van een geestelijke of lichamelijke toestand welke maakt dat hij niet in staat is om ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het vermoeden van de bewindvoerder dat er nog steeds sprake is van een gokverslaving bij betrokkene, welk vermoeden is gebaseerd op geldopnamen door betrokkenen in de nabijheid van casino’s, is voor het hof onvoldoende om het bewind voort te laten duren. Betrokkene heeft ter zitting een afdoende verklaring gegeven voor deze geldopnamen. Inmiddels is betrokkene ruim een jaar schuldenvrij en is zijn dochter bereid om de financiën van betrokkene te beheren. Het hof heeft de dochter op de zitting bevraagd over haar mogelijkheden om dit beheer daadwerkelijk uit te voeren. De dochter heeft toegezegd dat zij de verantwoordelijkheid op zich zal nemen voor de handhaving van het budget van haar vader en dat zij hulp zal inschakelen van buitenaf als dat nodig is. Het hof heeft er vertrouwen in dat de dochter die ondersteuning kan bieden aan betrokkene. Gelet verder op de sterke wens van betrokkene om verder te leven zonder bewind gaat het hof ervanuit dat betrokkene zal accepteren dat de dochter zijn financiën gaat beheren, inclusief het beheer over het leefgeld. Ter zitting heeft betrokkene toegezegd dat hij ten behoeve van dit beheer zijn dochter een machtiging zal verstrekken, zodat zij vanaf de bankrekening van betrokkene de voor het beheer benodigde financiële handelingen kan verrichten. Verder heeft betrokkene verklaard dat hij begrijpt dat de opheffing van het bewind niet betekent dat hij meer leefgeld zal ontvangen.
5.7
Gezien het voorgaande acht het hof de betrokkene voldoende in staat om zelf, met de ondersteuning van zijn dochter, zijn geldzaken op orde te houden. Het hof is dan ook van oordeel dat de noodzaak voor het bewind over de goederen van betrokkene niet langer bestaat. Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het bewind zal opheffen per datum beschikking.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
heft op per heden het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene] , geboren in het jaar 1958 te [plaats B] (Marokko);
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na het in kracht van gewijsde gaan van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan betrokkene en een – zo mogelijk door betrokkene voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan overlegt aan het Bewindsbureau van de rechtbank Amsterdam;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam in verband met aantekening in het Curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. F. Kleefmann en mr. M.C. Braak, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 1 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.