ECLI:NL:GHAMS:2025:838

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
200.346.154/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voornemen benoemen bijzondere curator in zorgregeling voor minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de zorgregeling voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na de echtscheiding van hun ouders, de vader en de moeder. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2024 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld die niet in zijn voordeel was. De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem te bepalen en een zorgregeling te treffen die meer in lijn is met de feitelijke situatie, waarin [minderjarige 2] al langere tijd bij hem verblijft. De moeder is het niet eens met de verzoeken van de vader en pleit voor het behoud van de huidige zorgregeling, die volgens haar in het belang van de kinderen is. Het hof heeft besloten om een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de kinderen beter te kunnen behartigen en om inzicht te krijgen in hun wensen en behoeften. De benoeming van de bijzondere curator is bedoeld om de situatie van de kinderen te evalueren en om te onderzoeken hoe de zorgregeling het beste kan worden vormgegeven. Het hof heeft de ouders de gelegenheid gegeven om hun mening te geven over de benoeming van de bijzondere curator en de aan haar te stellen vragen. De beslissing over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] is aangehouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek door de bijzondere curator.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.346.154/01
zaaknummer rechtbank: C/13/713828 / FA RK 22-929 (COH/MS)
beschikking van de meervoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. M. ter Haar-Bas te Rotterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: geen (voorheen mr. E. El Assrouti te Amsterdam).
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna: [minderjarige 2] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de zorgregeling voor [minderjarige 1] (14 jaar) en [minderjarige 2] (12 jaar) (hierna: de kinderen) en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] .
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 2 juli 2024 (hierna: de bestreden beschikking) een zorgregeling vastgesteld. Daarbij is bepaald dat de kinderen – kort gezegd – om de week bij één van de ouders verblijven. Het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem te bepalen is afgewezen.
De vader is het daarmee niet eens en wil dat [minderjarige 2] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en dat [minderjarige 2] 9 á 10 dagen achter elkaar bij hem is en daarna 5 á 4 dagen bij de moeder. Ten aanzien van [minderjarige 1] wil de vader dat hij om de week een weekend bij hem is. Verder wenst de vader een regeling voor de verjaardagen van de kinderen en de ouders.
De moeder is het eens met de bestreden beschikking maar vindt wel dat de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader geleidelijk moet worden opgebouwd.
Het hof wil eerst beter zicht krijgen op wat nodig is voor de kinderen en heeft daarom het voornemen een bijzondere curator te benoemen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 12 september 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Op 7 oktober 2024 heeft de advocaat van de moeder zich onttrokken.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een brief van de zijde van de vader van 21 januari 2025 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de vader van 23 januari 2025 met bijlage;
- een brief van de zijde van de vader van 24 januari 2025.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, in aanwezigheid van de griffier, met de kinderen gesproken. De kinderen hebben ook allebei in een brief laten weten wat zij van de zaak vinden. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van de gesprekken zakelijk weergegeven.
2.5
De zitting heeft op 5 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door M.R. van den Driest, tolk in de Egyptisch-Arabische taal;
- de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2010, en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2012.
De ouders zijn getrouwd geweest en zijn op 15 mei 2017 gescheiden. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 26 april 2017 is - voor zover hier relevant - bepaald dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. In het ouderschapsplan zijn de ouders overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de moeder en zijn zij een zorgregeling overeengekomen waarbij de kinderen iedere zaterdag van 11.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijven.
3.3
Aan de zorgregeling wordt al geruime tijd geen uitvoering gegeven. Sinds augustus 2023 is [minderjarige 2] 10 dagen bij de vader (van woensdag tot de week erna vrijdag) en 4 dagen bij de moeder (van zaterdag tot dinsdag). [minderjarige 1] zou om het weekend bij de vader zijn, feitelijk was hij af en toe bij de vader en sinds september 2024 is hij helemaal niet meer bij de vader geweest.
3.4
Op 30 maart 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank. Partijen hebben toen afgesproken een traject te starten om hun onderlinge communicatie te verbeteren. De rechtbank heeft partijen hiervoor doorverwezen naar Altra (traject Ouderschap Blijft).
3.5
In haar eindevaluatie van 28 december 2023 geeft Altra aan dat de ouders in januari 2023 zijn gestart met het traject Ouderschap Blijft. Gedurende het traject bleken er meer vragen te zijn over de opvoeding bij beide ouders, daarom is een Intensieve Ambulante Gezinsbegeleider (IAG) ingezet. Volgens Altra heeft het traject geleid tot een fragiele positieve ontwikkeling. Ouders werkten constructiever samen en [minderjarige 1] had weer regelmatig contact met zijn vader. Altra adviseerde het contact tussen de ouders minimaal te houden via e-mail en afspraken na te komen, zodat de kans op spanning wordt verminderd. Het is van belang dat de kinderen wederkerig toestemming krijgen om bij de andere ouder te zijn. Anders komen de kinderen in een loyaliteitsconflict en dat effect heeft zich deels al vertoond, aldus Altra in haar eindevaluatie.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 26 april 2017 bepaald dat
- de kinderen de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader zijn, waarbij zij op woensdagmiddag uit school wisselen en waarbij zij in de even weken het weekend bij de moeder zijn en in de oneven weken het weekend bij de vader;
- voor de schoolvakanties geldt:
schooljaar 2024/2025:
herfstvakantie: vader;
kerstvakantie: eerste week moeder, tweede week vader;
voorjaarsvakantie: moeder;
meivakantie: eerste week vader, tweede week moeder (indien maar 1 week meivakantie: deze week opsplitsen);
zomervakantie: eerste drie weken moeder, tweede drie weken vader;
schooljaar 2025/2026:
herfstvakantie: moeder;
kerstvakantie: eerste week vader, tweede week moeder;
voorjaarsvakantie: vader;
meivakantie: eerste week moeder, tweede week vader (indien maar 1 week meivakantie: deze week opsplitsen);
zomervakantie: eerste drie weken vader, tweede drie weken moeder;
vanaf 2026/2027weer zelfde als 2024/2025 etc.
Het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem te bepalen is afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende te bepalen dat
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vader is;
- een zorgregeling geldt waarbij
[minderjarige 2] :in de even weken van maandag tot en met vrijdag bij de vader en op zaterdag en zondag bij de moeder en in de oneven weken van maandag tot en met woensdag naar school bij de moeder en van woensdag uit school tot en met zondag bij de vader is;
[minderjarige 1] :een keer in de twee weken (in de oneven weekenden) bij de vader is;
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] :op de verjaardag van een ouder bij de betreffende ouder zijn en in de even jaren op hun verjaardag bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder zijn;
althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist vindt, kosten rechtens.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de omgang van [minderjarige 1] bij de vader geleidelijk moet worden opgebouwd.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:253a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan – voor zover in deze zaak van belang – omvatten:
a. een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling), alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De standpunten
5.2
De vader vindt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoeken heeft afgewezen.
De hoofdverblijfplaats van de kinderen is tijdens de echtscheidingsprocedure bij de moeder bepaald omdat de vader door het uiteengaan van partijen tijdelijk geen woonruimte had. Inmiddels heeft de vader passende woonruimte, is [minderjarige 2] het grootste deel van de tijd bij hem en is hij feitelijk de hoofdverzorger van [minderjarige 2] . De juridische situatie zou in overeenstemming met de werkelijkheid moeten worden gebracht. Dat door het wijzigen van de hoofdverblijfplaats het gevoel van ongelijkheid van de kinderen zou worden versterkt, ziet de vader niet. De vader zal de kinderen altijd gelijkwaardig blijven behandelen. Bovendien is de beslissing van de rechtbank in strijd met de wens van [minderjarige 2] . [minderjarige 2] voelt zich meer op zijn gemak bij de vader en heeft het gevoel dat de moeder hem ongelijk behandelt en negeert. Hij is tot bloei gekomen sinds hij bij de vader woont. Hij heeft meer zelfvertrouwen, presteert beter op school en heeft plezier in hobby’s en sporten.
De vader houdt evenveel van beide kinderen en doet er alles aan om hen buiten het conflict tussen de ouders te houden. Eind december 2023 hebben de ouders met goed resultaat de hulpverlening van Altra afgesloten. Het eindresultaat was dat zij voldoende met elkaar konden communiceren. Zij zijn toen de zorgregeling overeengekomen zoals die tot op heden feitelijk wordt uitgevoerd. Desondanks heeft de moeder verzocht een co-ouderschapsregeling te bepalen voor beide kinderen. Ook heeft zij een kinder- en gezinscoach ingeschakeld zonder daarover te overleggen met de vader en buiten het advies van Altra om. De rechtbank heeft de brief van deze kinder- en gezinscoach meegenomen in haar oordeel terwijl de vader het niet eens is met de inhoud van die brief. De kinder- en gezinscoach heeft [minderjarige 2] maar één keer gezien en heeft de vader niet eens betrokken in haar onderzoek.
De bestreden beschikking houdt de ouders verdeeld terwijl zij eindelijk een zorgregeling waren overeengekomen die voor alle betrokkenen aanvaardbaar is. Door de verzochte zorgregeling komt de vader tegemoet aan de behoeften van de kinderen. De vader zou graag zien dat aan deze zorgregeling invulling wordt gegeven door middel van parallel solo ouderschap.
De vader zou het goed vinden om [minderjarige 1] vaker te zien maar heeft het idee dat [minderjarige 1] dat niet wil en laat het daarom bij hem. De vader betreurt deze situatie echter wel en stelt daarom voor om [minderjarige 1] met een kinderpsycholoog te laten praten. [minderjarige 1] kan dan leren los te komen van de verhalen van de moeder, aldus de vader.
5.3
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld het oneens te zijn met de verzoeken van de vader. Zij vindt dat de balans in de zorgregeling zoals die nu feitelijk wordt uitgevoerd ontbreekt. De kinderen zouden bij de ouders moeten verblijven volgens de zorgregeling zoals die bij de bestreden beschikking is bepaald. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vader bepalen zou de disbalans juist in stand houden. De moeder ziet dat [minderjarige 2] loyaal is aan de vader en precies doet wat de vader van hem verwacht. Hierdoor studeert [minderjarige 2] onevenredig veel. Als [minderjarige 2] vaker bij de moeder zou zijn, zou hij ook andere ervaringen kunnen opdoen.
De moeder probeert [minderjarige 1] te stimuleren om naar de vader te gaan. Dit lukt echter niet door het opvliegende karakter van de vader waarmee [minderjarige 1] moeilijk kan omgaan. De moeder denkt dat een coach [minderjarige 1] zou kunnen motiveren om het contact met zijn vader te verbeteren. Dit kan echter niet alleen van de kant van [minderjarige 1] komen, de vader zou zich als volwassene ook moeten inzetten voor het verbeteren van het contact.
De moeder denkt dat het vormgeven van de zorgregeling door middel van parallel solo ouderschap voor rust zou kunnen zorgen.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De beslissing houdt een duidelijke boodschap aan de kinderen in, namelijk dat zij voor de helft van de tijd bij de ene ouder mogen zijn en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Het risico bij het bepalen van die regeling is echter wel dat de verantwoordelijkheid voor de naleving daarvan bij de kinderen komt te liggen. Daarom adviseert de raad de ouders om elkaar niet af te vallen tegenover de kinderen en de zorgregeling vorm te geven door middel van parallel solo ouderschap. Om dit te laten slagen moeten de ouders echter wel volledig achter de invulling van hun ouderschap door middel van parallel solo ouderschap staan, anders worden de kinderen alsnog verantwoordelijk voor het uitvoeren van de zorgregeling, aldus de raad.
De beoordeling door het hof
5.5
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
De bij de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling verdeelt de zorg van de kinderen gelijk tussen de ouders. Sinds augustus 2023 wordt echter feitelijk uitvoering gegeven aan een regeling waarbij [minderjarige 2] 10 dagen bij de vader is en 4 dagen bij de moeder. [minderjarige 1] was om het weekend bij de vader, maar feitelijk gaat hij sinds september 2024 helemaal niet meer naar de vader. De ouders verschillen van mening hoe de zorgregeling in de toekomst eruit zou moeten zien.
Ter zitting in hoger beroep hebben beide ouders verklaard het nut in te zien van de invulling van hun zorg voor de kinderen door middel van parallel solo ouderschap. Het hof heeft hen meegegeven dat zij deze invulling van hun ouderschap samen kunnen vormgeven. Daarnaast hebben de ouders allebei uitgesproken het belang in te zien van een kinderpsycholoog dan wel een kindercoach.
5.6
Het hof is van oordeel dat het belangrijk is voor de kinderen dat zij contact hebben met hun beide ouders, met hen allebei substantieel tijd kunnen doorbrengen en van hen allebei kunnen leren. Beide ouders kunnen op hun eigen manier een waardevolle bijdrage leveren aan het leven van de kinderen. Daarom zou een gelijke verdeling van de zorg, zoals bij de bestreden beschikking bepaald, het meest in het belang van de kinderen zijn. Temeer omdat de kinderen elkaar in die regeling ook vaker zien. Gelet op de huidige stand van zaken is een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet goed uitvoerbaar. Doordat de ouders niet gezamenlijk de regie over de uitvoering van de zorgregeling nemen, worden de kinderen daarmee belast. Mede als gevolg hiervan ziet [minderjarige 1] de vader helemaal niet meer en ziet [minderjarige 2] de moeder weinig; bovendien gaat [minderjarige 2] in de omgangsweekenden bij de moeder ook nog zo nu en dan naar de vader. De band tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt in deze situatie ook onder druk te staan. In feite hebben de kinderen de ruimte en verantwoordelijkheid gekregen om de zorgregeling uit te voeren en kunnen zij weglopen bij een ouder als daar iets gebeurt wat hun niet bevalt. Het is aan de ouders om te investeren in een gedeeld beeld van het ouderschap en de zorgregeling en dat beeld naar de kinderen uit te dragen. Een traject solo ouderschap (bijvoorbeeld bij Altra), zoals de ouders hebben voorgesteld, zou daarbij kunnen helpen. Voor het hof is niet goed te beoordelen of een dergelijk traject kans van slagen heeft, omdat eerdere hulpinterventies niet hebben voorkomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ieder hun eigen weg tussen de ouders zijn gaan zoeken. Bovendien vindt het hof het zorgelijk dat de verhouding tussen [minderjarige 1] en de vader zo verstoord is en de verhouding tussen [minderjarige 2] en de moeder ook onder druk staat. In deze factoren ziet het hof aanleiding om een bijzondere curator voor beide kinderen te benoemen, zodat het hof een beter zicht krijgt op wat het belang van beide kinderen vergt.
Het hof is voornemens de bijzondere curator over de volgende vragen verslag uit te laten brengen:
1. Hoe is de relatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hun beider ouders?
2. Wat zijn de wensen van de kinderen bij het contact met beide ouders en komen de wensen van de kinderen overeen met wat in hun belang is?
3. Wat zijn de belemmeringen voor [minderjarige 1] in het contact(herstel) met zijn vader en welke hulp of interventies zijn mogelijk/nodig om die belemmeringen weg te nemen?
4. In hoeverre is op basis van uw bevindingen een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] in zijn belang te achten?
5. Is verdere hulp noodzakelijk en, zo ja, welke hulp of interventie zou passend kunnen zijn?
6. Welke andere bevindingen die relevant zijn voor de te nemen beslissing over de zorgregeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] volgen uit het onderzoek?
5.7
Het hof is voornemens op grond van artikel 1:250 lid 1 Burgerlijk Wetboek mevrouw [naam] , gevestigd aan de [A-straat] te [plaats B] , te benoemen tot bijzondere curator voor de duur van deze procedure in hoger beroep. Mevrouw [naam] heeft zich (telefonisch) bereid verklaard om als bijzondere curator voor de kinderen op te treden. Het hof zal de ouders twee weken de tijd geven om zich uit te laten over de door het hof voorgenomen benoeming van de bijzondere curator en de aan haar te stellen vragen.
5.8
De beslissing over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats wordt aangehouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek door de bijzondere curator.

6.De beslissing

Het hof:
stelt de ouders in de gelegenheid zich uiterlijk 20 april 2025 schriftelijk uit te laten over het voornemen van het hof om mevrouw [naam] te [plaats B] tot bijzondere curator over de kinderen te benoemen en de aan haar te stellen vragen, zoals opgenomen bij 5.6;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 1 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.