ECLI:NL:GHAMS:2025:803

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
23-002930-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere vermogensdelicten met deels voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor vier vermogensdelicten, waaronder diefstal in woningen en het pinnen met een gestolen pinpas. De feiten vonden plaats in Amsterdam tussen mei en september 2024. De verdachte heeft zich meerdere keren toegang verschaft tot woningen en goederen weggenomen, waaronder geldbedragen en persoonlijke bezittingen van de slachtoffers. Tijdens de zittingen in hoger beroep is de vordering van de advocaat-generaal besproken, evenals de verdediging van de verdachte en de benadeelde partijen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die voortvloeien uit de bewezenverklaarde feiten. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002930-24
datum uitspraak: 20 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 december 2024 in de strafzaak onder de parketnummers 13-286629-24 en 13-004193-22 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de benadeelde partij [benadeelde 1] (bijgestaan door mevrouw Bak van Slachtofferhulp Nederland) naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 mei 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, in een woning aan de [adres 1] , alwaar verdachte en/of zijn mededader zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 1100 euro en/of een of meer cadeaubonnen van [website] en/of een of meer enveloppen met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/ hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
2.
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in een woning aan de [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een zonnebril (RayBan) en/of een rijbewijs en/of een OV-kaart en/of een ABN Amro bankpas en/of twee creditcards en/of een advocatuurpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
3.
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een pinautomaat en/of bij een tankstation heeft weggenomen een of meer geldbedragen toebehorende aan [benadeelde 2] , terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, namelijk een gestolen pinpas met bijbehorende pincode waarmee verdachte heeft gepind;
4.
hij op of omstreeks 1 september 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in een woning aan de [adres 3] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een horloge (merk Danish Design) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel, immers heeft verdachte een slotenkastje aan de buitenzijde van de voordeur geforceerd en/of is verdachte vervolgens met de daaruit weggenomen sleutel de woning binnengegaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof onder meer tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 mei 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, in een woning aan de [adres 1] , alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 1.100 euro en cadeaubonnen van [website] en enveloppen met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer] ;
2.
hij op 20 juli 2024 te Amsterdam, in een woning aan de [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zonnebril (RayBan) en een rijbewijs en een
OV-kaart en een ABN Amro bankpas en twee creditcards en een advocatuurpas, toebehorende aan
[benadeelde 2] , terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3.
hij op 20 juli 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat en bij een tankstation heeft weggenomen geldbedragen toebehorende aan [benadeelde 2] , terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, namelijk een gestolen pinpas met bijbehorende pincode waarmee verdachte heeft gepind;
4.
hij op 1 september 2024 te Amsterdam, in een woning aan de [adres 3] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge (merk Danish Design), toebehorende aan [benadeelde 1] , terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, immers is verdachte met de weggenomen sleutel de woning binnengegaan.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden op te leggen, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, zodat de verdachte het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf reeds heeft uitgezeten en hem een stok achter de deur wordt geboden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier vermogensdelicten. Gedurende een periode van enkele maanden heeft hij zich driemaal toegang verschaft tot woningen en goederen weggenomen (waarvan één keer samen met een andere dader), waaronder een pinpas waarmee hij geldbedragen heeft gepind. Hiermee heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de slachtoffers. Bovendien heeft hij hun gevoel van veiligheid, dat eenieder bij uitstek in zijn eigen woning zou moeten hebben, ernstig aangetast. Dit geldt des te meer nu tijdens twee van de inbraken/insluipingen de slachtoffers in hun woning waren. Eén van de slachtoffers werd ’s ochtends wakker en trof de verdachte in haar slaapkamer aan, hetgeen – mede blijkens haar slachtofferverklaring – een buitengewoon beangstigende ervaring is geweest. Met zijn handelen heeft de verdachte aldus getoond uitsluitend te handelen vanuit zijn eigen gewin.
Gelet op de ernst van de feiten acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden. De door de rechtbank opgelegde straf doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van de feiten. Van deze gevangenisstraf zal het hof de verdachte een gedeelte in voorwaardelijke vorm opleggen, met een proeftijd van 3 jaren, om de verdachte ervan te weerhouden om nogmaals strafbare feiten te plegen. Bijzondere voorwaarden worden niet opgelegd, nu uit het reclasseringsadvies van 19 november 2024 naar voren komt dat weliswaar het risico op herhaling hoog wordt ingeschat, maar door de reclassering geen mogelijkheden worden gezien tot risicobeperking of gedragsverandering.
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet het hof geen aanleiding om de straf te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 988,84 en bestaat uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 738,84. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft betoogd dat de vordering voor een bedrag van € 250,00 niet kan worden toegewezen, nu niet is gebleken dat het de verdachte was die dit geldbedrag met de pinpas van de benadeelde partij heeft gepind.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 738,84. De gevorderde materiële schade is tot dit bedrag voldoende onderbouwd, niet betwist en nu deze het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal dit deel van de vordering worden toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van het overige bedrag van € 250,00, dat op 20 juli 2024 om 10.52 uur met de pinpas van de benadeelde partij is gepind, is het hof – overeenkomstig het verweer van de verdediging – van oordeel dat niet is gebleken dat het de verdachte was die dit bedrag heeft gepind, zodat de vordering voor dit bedrag zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.409,00 en bestaat uit € 1.250,00 aan immateriële schade en € 159,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De verdediging heeft ten aanzien van deze vordering geen verweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Immers is bewezenverklaard dat de verdachte een horloge heeft weggenomen, die blijkens de onderbouwing van de benadeelde partij € 159,00 kost. De gevorderde materiële schade is voldoende onderbouwd, niet betwist en nu deze het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal dit deel van de vordering volledig worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Blijkens de onderbouwing van de vordering is bij de benadeelde partij sprake van ASS, PTSS, en persoonlijkheidsproblematiek met recidiverende depressies. Als gevolg van het handelen van de verdachte – een insluiping in een woning waarbij de benadeelde partij, terwijl zij naar bed was gegaan om te slapen, werd geconfronteerd met de verdachte – is sprake van een verslechtering van haar toestandsbeeld waardoor zij klinisch opgenomen is geweest op de herstelkliniek van het [organisatie 1] en de [organisatie 2] . Er was sprake van veel angst, paniekaanvallen en dissociaties. Haar oude PTSS leefde weer op, met herbelevingen van ook oude gebeurtenissen. Daarmee is sprake van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof zal, alle omstandigheden in ogenschouw nemend en gelet op de vergoedingen die in soortgelijke gevallen worden toegekend, de immateriële schade begroten op een bedrag van € 1.250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat ook dit deel van de vordering volledig zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 september 2022, parketnummer 13-004193-22 voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 225,00. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om de vordering toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld om de vordering af te wijzen, en subsidiair om de proeftijd met 1 jaar te verlengen.
Het hof acht termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 738,84 (zevenhonderdachtendertig euro en vierentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 738,84 (zevenhonderdachtendertig euro en vierentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 juli 2024.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.409,00 (duizend vierhonderdnegen euro) bestaande uit € 159,00 (honderdnegenenvijftig euro) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.409,00 (duizend vierhonderdnegen euro) bestaande uit € 159,00 (honderdnegenenvijftig euro) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
1 september 2024.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 14 november 2024, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 september 2022, parketnummer 13-004193-22, voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 225,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. H.A. van Eijk en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van
mr. A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 maart 2025.
=========================================================================
[…]
[…]