ECLI:NL:GHAMS:2025:78

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.306.981/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot tussenkomst door cessionaris in hoofdzaak van passagiers tegen luchtvaartmaatschappij

In deze zaak heeft AirHelp Limited, een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in Hong Kong, een incidentele vordering tot tussenkomst ingesteld in een hoofdzaak waarin passagiers compensatie vorderen van Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) vanwege een vertraagde vlucht. KLM heeft betoogd dat de passagiers hun vorderingen aan AirHelp hebben gecedeerd, waardoor AirHelp als cessionaris wenst tussen te komen in de hoofdzaak. De kantonrechter heeft de incidentele vordering tot tussenkomst afgewezen, waarna AirHelp in hoger beroep is gegaan.

De zaak is op 14 januari 2025 behandeld door het Gerechtshof Amsterdam. AirHelp heeft in hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en haar vordering tot tussenkomst zal toewijzen. KLM heeft verzocht om bekrachtiging van het vonnis. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het beroep van AirHelp beoordeeld en vastgesteld dat het bestreden vonnis een eindvonnis is, waardoor AirHelp ontvankelijk is in haar beroep.

Het hof heeft vervolgens de feiten van de zaak beoordeeld, waaronder de vervoerovereenkomst tussen KLM en de passagiers, de annulering van de vlucht en de compensatie die KLM aan de passagiers heeft toegekend op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. AirHelp heeft gesteld dat zij belang heeft bij tussenkomst om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen en omdat de vervaltermijn voor haar vordering inmiddels is verstreken.

Het hof heeft de zaak naar de rol van 11 februari 2025 verwezen voor verdere uitlatingen van AirHelp en KLM over de tijdigheid van de incidentele vordering en de vraag of er een eindvonnis is gewezen in de hoofdzaak. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.306.981/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8398065 CV EXPL 20-5139
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 januari 2025
inzake
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AIRHELP LIMITED,
gevestigd te Hong Kong,
appellante,
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp,
tegen
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Lustenhouwer te Rotterdam.
Partijen worden hierna AirHelp en KLM genoemd.

1.De zaak in het kort

AirHelp heeft een incidentele vordering tot tussenkomst ingesteld in een hoofdzaak tussen een aantal passagiers die compensatie van KLM vorderen in verband met een vertraagde vlucht. KLM heeft zich op het standpunt gesteld dat de passagiers hun vorderingen op KLM aan AirHelp hebben gecedeerd en AirHelp wenst als cessionaris tussen te komen in de hoofdzaak. De kantonrechter heeft de incidentele vordering tot tussenkomst afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

AirHelp is bij dagvaarding van 14 februari 2022, waarin de grieven zijn opgenomen, in hoger beroep gekomen van een vonnis van 31 januari 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen in het door AirHelp opgeworpen incident tot tussenkomst in de hoofdzaak van [naam 1] , [naam 2] [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] (hierna tezamen: ‘de passagiers’) als eisers en KLM als gedaagde. Bij de appeldagvaarding zijn producties gevoegd. Daarna heeft KLM een memorie van antwoord ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
AirHelp heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog haar incidentele vordering tot tussenkomst zal toewijzen in de lopende procedure in de hoofdzaak, met beslissing over de proceskosten.
KLM heeft geconcludeerd dat, zo begrijpt het hof, het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Beoordeling

3.1
AirHelp heeft een incidentele vordering ingesteld strekkend tot tussenkomst in de hoofdzaak op de voet van art. 217 Rv. In het bestreden vonnis is de incidentele vordering van AirHelp afgewezen. De grieven van AirHelp richten zich tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
3.2
Het hof beoordeelt eerst ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep. Niet blijkt dat appelverlof is verleend aan AirHelp. Dat is niet nodig. Ten opzichte van AirHelp is het bestreden vonnis namelijk een eindvonnis omdat, met de afwijzing van haar incidentele vordering tot tussenkomst in het dictum met veroordeling in de proceskosten, voor haar een eind is gekomen aan het geding in eerste aanleg. AirHelp is dus ontvankelijk in haar beroep.
3.3
Bij beoordeling van het hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) De passagiers hebben een vervoerovereenkomst gesloten met KLM uit hoofde waarvan KLM hen op 21 april 2018 van Singapore naar Amsterdam zou vervoeren en vervolgens van Amsterdam naar Glasgow. Als gevolg van annulering van de vlucht van Amsterdam naar Glasgow zijn de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen in Glasgow. KLM heeft de passagiers in verband hiermee compensatie toegekend op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europese Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening).
(ii) De vordering in de hoofdzaak, die strekt tot veroordeling van KLM – uitvoerbaar bij voorraad – tot betaling aan de passagiers van € 2.100 met rente, buitengerechtelijke kosten (€ 315) en proceskosten, stoelt op de stelling dat KLM op grond van de Verordening een hogere compensatie verschuldigd is aan de passagiers.
(iii) Nadat KLM in de hoofdzaak had aangevoerd dat de passagiers als gevolg van een cessie niet langer gerechtigd waren om hun vordering in de hoofdzaak in te stellen, heeft AirHelp het incident tot tussenkomst opgeworpen waarop in het bestreden vonnis is beslist.
3.4
AirHelp wenst als cessionaris van de door de passagiers in de hoofdzaak ingestelde vordering in de hoofdzaak tussen te komen met de, volgens haar stellingen, aan haar gecedeerde vordering tegen KLM. Het hof zal veronderstellenderwijs uitgaan van die cessie. AirHelp stelt dat zij belang heeft bij tussenkomst ter voorkoming van tegenstrijdige uitspraken en omdat de toepasselijke vervaltermijn van twee jaar van art. 8:1835 BW inmiddels is verstreken waardoor zij, als de vorderingen tegen de passagiers worden afgewezen of deze daarin niet-ontvankelijk worden verklaard, niet meer in staat zal zijn haar vordering in een aparte procedure in rechte geldend te maken.
3.5
Op grond van art. 217 Rv kan ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding vorderen daarin te mogen tussenkomen met een eigen vordering tegen (een van) de partijen in de hoofdzaak. Vereist is een voldoende belang om zich met dat doel te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die kunnen worden ondervonden van de uitspraak. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel dat de positie van de derde anderszins kan worden benadeeld. Indien aan deze eis van voldoende belang is voldaan en de incidentele vordering tot voeging volgens art. 218 Rv tijdig is ingesteld, is die vordering in beginsel toewijsbaar.
Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot tussenkomst kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan.
3.6
Op grond van art. 218 Rv wordt de vordering tot tussenkomst ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen. KLM voert aan dat niet aan deze eis is voldaan omdat de incidentele conclusie is genomen na de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en geen conclusie van repliek is genomen. AirHelp zal in de gelegenheid worden gesteld om zich hierover uit te laten.
3.7
Partijen zullen zich ook kunnen uitlaten over de vraag of inmiddels eindvonnis is gewezen in de hoofdzaak. Als dat zo is, is er geen aanhangig geding meer in de zin van art. 217 Rv waarin kan worden tussengekomen.
3.8
Het hof zal nu reeds het belang van AirHelp bij tussenkomst in de hoofdzaak beoordelen. Ook als eindvonnis is gewezen in de hoofdzaak, houdt AirHelp namelijk belang bij het door haar ingestelde hoger beroep in verband met haar veroordeling in de proceskosten in het incident. Voor het geval mocht blijken dat AirHelp haar vordering tot tussenkomst niet tijdig heeft ingesteld of kan instellen, is de beoordeling van haar belang bij tussenkomst ten overvloede.
3.9
In de regel wordt aangenomen dat het in art. 217 bedoelde belang aanwezig is wanneer degene, die volgens de tussenkomst vorderende partij zijn schuldenaar is, door een derde wordt aangesproken tot voldoening van de desbetreffende vordering. Niet valt in te zien, waarom in een zodanig geval een afzonderlijke procedure, die veelal tot vertraging aanleiding zal geven en gevaar voor tegenstrijdige beslissingen kan opleveren, noodzakelijk zou zijn. Verg. HR 14-03-2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF2833. Voorts wordt in de regel aangenomen dat tussenkomst mogelijk is voor een cessionaris die in een door zijn rechtsvoorganger ingesteld geding wenst op te komen om zijn eigen vorderingsrecht geldend te maken. Verg. HR 05-06-1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0620. Dat is wat AirHelp met haar incidentele vordering beoogt (zie rov. 3.4). Dat zij de door haar genoemde vervaltermijn ook had kunnen veiligstellen door een eigen procedure aanhangig te maken tegen KLM neemt dit belang niet weg. De vraag of zij daadwerkelijk als cessionaris haar eigen vorderingsrecht geldend kan maken dient in de hoofdzaak te worden beantwoord.
3.1
Het hof zal de zaak naar de rol van 11 februari 2025 verwijzen opdat (1) AirHelp zich kan uitlaten over de vraag of zij haar incidentele vordering tijdig heeft ingesteld en (2) partijen zich kunnen uitlaten over de vraag of eindvonnis is gewezen in de hoofdzaak.
3.11
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
4.1
verwijst de zaak naar de rol van 11 februari 2025 voor de in rov. 3.10 bedoelde uitlatingen van AirHelp en partijen;
4.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, L. Alwin en R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.