ECLI:NL:GHAMS:2025:779

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
23-002048-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake veroordeling voor voorbereidingshandelingen tot invoer van cocaïne op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1967 en werkzaam bij een vrachtafhandelaar op Schiphol, was eerder vrijgesproken voor het voorbereiden van de invoer van 320 kilo cocaïne. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na onderzoek ter terechtzitting op verschillende data in februari en maart 2025. De verdachte had informatie uitgewisseld met medeverdachten over de vlucht met cocaïne, douanecontroles en zijn beschikbaarheid. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De advocaat-generaal had een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar het hof legde een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde drugshandel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002048-23
datum uitspraak: 24 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2023 in de strafzaak onder parketnummer
15-298474-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
[adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18, 19, 26 en 27 februari en 17 maart 2025 en, overeenkomstig artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte (hierna ook aangeduid bij diens achternaam) en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 20 januari 2021 tot en met 24 mei 2021, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Diemen en/of te Den Haag en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of vervoeren van een grote handelshoeveelheid verdovende middelen (cocaïne), zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
  • zich en/of een ander of anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen, en/of
  • één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en)
immers, hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk:
C.01 periode 20 januari 2021 - 24 mei 2021
  • (meermalen) (via telecommunicatie en/of persoonlijk) contact gehad en/of overleg gevoerd en/of informatie uitgewisseld (onder meer over het hebben van voor de invoer relevante foto's) en/of nummers (van vrachtplaten) en/of over de loslocatie van vrachtplaten en/of over het geplaatst zijn van voornoemde verdovende middelen op de betreffende vlucht en/of over de controle van de douane van de betreffende vlucht, althans gesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik met betrekking tot het invoeren en vervoeren van (een) grote (handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
  • zich gereed gehouden te assisteren bij het uithalen en/of verder vervoeren van voornoemde verdovende middelen uit het betreffende vliegtuig van de luchthaven Schiphol en/of
  • informatie gevraagd dan wel gegeven over de personele bezetting bij [bedrijf 1] en/of
  • in of nabij het vliegtuig waar voornoemde verdovende middelen zich zouden bevinden gezocht, althans laten zoeken, en/of
  • een of meer film- of foto-opname gemaakt en/of gedeeld dan wel verzocht (van de in het betreffende vliegtuig aanwezige vrachtplaten en/of lading en/of douanecontroles) en/of
  • een of meer geldbedragen gegeven en/of ontvangen voor verrichtte diensten en/of
  • een of meer actietelefoons voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waartegen beroep

Het vonnis waartegen het beroep is gericht zal worden vernietigd, omdat het hof, anders dan de politierechter, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komt.

Bewijsoverwegingen

Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat de politierechter een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 10a van de Opiumwet. Het geven van inlichtingen dient te worden aangemerkt als een ‘pleeghandeling’ in zin van dit artikel. De verdachte heeft zich dan ook, door aan de medeverdachte [medeverdachte 1] informatie te verstrekken ten behoeve van de invoer van cocaïne, schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen. [verdachte] heeft weliswaar op 7 en 10 mei 2021 een tweetal telefoongesprekken gevoerd, maar het is niet duidelijk waar deze gesprekken over gingen. Voor zover wel kan worden vastgesteld dat [verdachte] in deze gesprekken inlichtingen aan [medeverdachte 1] heeft verstrekt, is zijn rol in materiële en intellectuele zin te beperkt geweest om te kunnen spreken van medeplegen. De overige ten laste gelegde handelingen zien niet op de voorbereiding van een invoer van verdovende middelen.
Oordeel van het hof
Identificatie: telefoonnummers en bijnamen
Het tegen [verdachte] en de medeverdachten gepresenteerde bewijs bestaat in belangrijke mate uit opgenomen telefoongesprekken en sms-berichtenwisselingen. [medeverdachte 1] heeft als verdachte in eerste aanleg het gebruik van de door de Koninklijke Marechaussee (hierna ook: KMar) aan hem toegeschreven telefoonnummers erkend. Deze verklaring van [medeverdachte 1] is ter terechtzitting in hoger beroep in de zaak van de verdachte in zijn dossier gevoegd. [medeverdachte 2] heeft tijdens de behandeling in hoger beroep als getuige erkend dat hij de gebruiker was van de door het onderzoeksteam aan hem toegeschreven telefoonnummers. De identificatie van de overige gebruikers van de in het dossier genoemde telefoonnummers is door de verdediging niet betwist. Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen [1] telkens van de hierna genoemde telefoonnummers vast wie daarvan de gebruiker is en heeft daarbij tevens - voor zover relevant - de gebruikte bijnamen vermeld:
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] in gebruik bij [medeverdachte 1] ; [2]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] in gebruik bij [medeverdachte 1] ; [3]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3] in gebruik bij [medeverdachte 1] ; [4]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 4] in gebruik bij [medeverdachte 1] ; [5]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 5] in gebruik bij [medeverdachte 1] ; [6]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 6] in gebruik bij [medeverdachte 1] ; [7]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 7] in gebruik bij [medeverdachte 1] ; [8]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 8] in gebruik bij [medeverdachte 1] ; [9]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 9] in gebruik bij [medeverdachte 1] ; [10]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 10] in gebruik bij [medeverdachte 2] [11] (bijnaam [bijnaam 1] en [bijnaam 2] ); [12]
 telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer 11] en eindigend op [telefoonnummer 17] in gebruik bij [medeverdachte 2] ; [13]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 12] in gebruik bij [medeverdachte 3] ; [14]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 13] in gebruik bij [medeverdachte 3] ; [15]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 14] in gebruik bij [medeverdachte 3] ; [16]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 15] in gebruik bij [medeverdachte 3] ; [17]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 16] in gebruik bij [medeverdachte 3] ; [18]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 18] in gebruik bij [medeverdachte 3] ; [19]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 19] in gebruik bij [medeverdachte 3] ; [20]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 20] in gebruik bij [medeverdachte 4] ; [21]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 21] in gebruik bij [medeverdachte 5] ; [22]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 22] in gebruik bij [medeverdachte 6] (bijnaam [bijnaam 3] ); [23]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 23] in gebruik bij [medeverdachte 6] ; [24]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 24] in gebruik bij [verdachte] ; [25]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 25] in gebruik bij [verdachte] ; [26]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 26] in gebruik bij [medeverdachte 7] (bijnaam [bijnaam 4] ); [27]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 27] in gebruik bij [medeverdachte 7] ; [28]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 28] in gebruik bij [medeverdachte 7] ; [29]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 29] in gebruik bij [medeverdachte 8] (bijnaam [bijnaam 5] ); [30]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 30] in gebruik bij [medeverdachte 8] ; [31]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 31] in gebruik bij [medeverdachte 8] ; [32]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 32] in gebruik bij [medeverdachte 9] ; [33]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 33] in gebruik bij [medeverdachte 9] en [34]
 telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 34] in gebruik bij [medeverdachte 9] . [35]
[verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 8] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] waren in de ten laste gelegde periode allen werkzaam op Schiphol. [medeverdachte 1] werkte bij vrachtafhandelingsbedrijf [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) en alle anderen werkten bij vrachtafhandelingsbedrijf [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). [36] [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] waren werkzaam in de vrachtloods [37] en [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] op het platform voor het laden en lossen van vliegtuigen. [38] Voordat [medeverdachte 1] bij [bedrijf 2] werkte, was hij ook in dienst van [bedrijf 1] . [39] Beide bedrijven liggen direct aan weerszijden van landingsbaan [landingsbaan] . [40] De medeverdachte [medeverdachte 6] was werkzaam bij het transportbedrijf [bedrijf 3] [41] De medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 9] waren niet werkzaam op Schiphol. [42] [medeverdachte 9] werkte in de telefoonwinkel van zijn oom. [43]
Overwegingen
Op basis van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen [44] kan het volgende worden vastgesteld over de gebeurtenissen in de periode van 20 januari tot en met 24 mei 2021 (zaaksdossier C.01).
- Op 27 januari 2021 belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] stelt een vraag over een taxi voor volgende week. [medeverdachte 1] vraagt toestemming aan [medeverdachte 3] om verder te gaan. [medeverdachte 3] geeft hiervoor toestemming en laat weten dat er daar iets niet klopt, met die man van het belhuis, dus [medeverdachte 1] moet voorzichtig zijn. [medeverdachte 1] zegt dat hij maar één dag heeft ‘gedingest’. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] spreken vervolgens af elkaar morgen te ontmoeten. [45] De volgende dag ontmoeten beiden elkaar inderdaad in een loods in [plaatsnaam] die bij [medeverdachte 3] in gebruik is. [46]
- Tijdens een telefoongesprek op 1 februari 2021 zegt [medeverdachte 3] dat hij dacht dat [medeverdachte 1] vandaag zou gaan spelen. [medeverdachte 1] antwoordt ontkennend en zegt dat hij dat niet zonder toestemming van [medeverdachte 3] doet. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] bespreken dat 10 februari van [medeverdachte 3] is. [medeverdachte 3] zegt dat zijn mensen hebben gevraagd of vrijdag 5 februari mogelijk is: op die dag komt het hier aan. [medeverdachte 1] zegt tot slot tegen [medeverdachte 3] dat die van hen al dinges is: de keuken (
KMar: het cocaïnetransport, in aanmerking genomen dat in deze zaak, zoals ook hierna wordt besproken, de cocaïne is vervoerd in houten kisten met de vorm en afmetingen van keukenkastjes) is al zo ver dat je kunt plaatsen. [47]
- Tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] vindt vervolgens tot 6 mei 2021 geen telefonisch contact plaats. [48]
- Op 6 februari 2021 omstreeks 10.30 uur heeft een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] . [medeverdachte 1] vertelt [medeverdachte 6] dat hij maandag een verhuizing heeft en zegt daarbij dat het niet bij hem (
KMar: [bedrijf 2]) is maar aan de overkant, waar hij voorheen was (
KMar: [bedrijf 1]). [medeverdachte 1] zegt dat hij dadelijk zal kijken of de mensen klaar zijn met het afbreken van die kasten; hij heeft gisteren pas gehoord dat ze die keukenkast gaan afbreken. [medeverdachte 6] reageert dat hij die maandag vrij is en dat ze hem zien als hij dan op zijn werk is, maar hij zal kijken wat hij voor [medeverdachte 1] kan doen, want hij kan ook een ander ding voor hem bekijken (
KMar: kijken of hij iemand anders kon regelen om het voor die maandag geplande cocaïnetransport op te halen en verder te transporteren). [49] Later die dag bellen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] elkaar opnieuw. [medeverdachte 1] deelt mee dat de verhuizing volgende week doorgaat, want de mensen gaan de keukenkast afmaken. Ze bespreken dat [medeverdachte 6] vrij zal nemen en dinges (
KMar: een transportmiddel voor het ophalen en verder transporteren van de cocaïne) voor [medeverdachte 1] zal zoeken. [50]
- Op 5 maart 2021 om 18.31 uur stuurt [medeverdachte 8] een sms-bericht aan [medeverdachte 1] met de tekst ’13 NR SCAN 1x ROOD’. [51] Die ochtend was een vlucht van [luchtvaartmaatschappij] binnengekomen bij [bedrijf 1] , waarbij door de douane 12 vrachtplaten voor controle waren geselecteerd en waarbij 1 plaat fysiek was gecontroleerd. [52] De dag daarop bellen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] met elkaar. [medeverdachte 8] deelt mee dat ze 13 hebben meegenomen en dat 1 is gevallen. [medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 8] of deze een papier voor hem kan weghalen om te zien welke rood was. [medeverdachte 1] zegt tegen [medeverdachte 8] dat hij even moet laten weten als hij het papier heeft, dan kan hij het morgen bij hem gooien, waarna [medeverdachte 8] zegt dat hij dit zal doen. [53]
- Op 7 maart 2021 belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] en meldt dat het gisteren achter rustig (
KMar: wat douane-activiteiten betreft) was, waarop [medeverdachte 1] antwoordt dat er iets was gekomen op die dag van ons: iets is rood daar en daarom hebben de mannen zich teruggetrokken. [54]
- Later die dag bellen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] met elkaar. [medeverdachte 8] zegt dat hij de papieren net heeft weggehaald en dat hij deze in de brievenbus van [medeverdachte 1] zal gooien; [medeverdachte 1] bevestigt later per sms-bericht dat hij deze heeft ontvangen. [medeverdachte 1] vraagt of hun dag heel was en niet mix (
de KMar: of het gaat om een mix-vrachtplaat, die in de loods van [bedrijf 1] uit elkaar wordt gehaald ten behoeve van de verdere verzending aan de verschillende geadresseerden, of om een vrachtplaat die in zijn geheel wordt doorgestuurd naar de geadresseerde). [medeverdachte 8] bevestigt dat het om een hele gaat en hij merkt op dat hij van vandaag ook heeft gekeken en dat er niks naar achter is gegaan (
KMar: dat er geen vrachtplaten/containers naar de douanescan zijn gegaan voor een controle). [55]
- Op 8 maart 2021 belt [medeverdachte 9] met [medeverdachte 1] . Desgevraagd door [medeverdachte 1] of hij al nieuws heeft, antwoordt [medeverdachte 9] dat iedereen op [medeverdachte 1] aan het wachten is voor twee data (
KMar: twee data waarop een cocaïnetransport kan plaatshebben). [56]
- Op 28 april 2021 vraagt [medeverdachte 1] telefonisch aan [medeverdachte 2] wat er vandaag was. [medeverdachte 2] antwoordt dat er geen een van hen was gekomen (
KMar: geen controle door de douane). [57]
- Tijdens een telefoongesprek op 4 mei 2021 zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 9] dat hij bezig is met die 24 deze maand (
KMar: het cocaïnetransport op 24 mei 2021). [medeverdachte 9] reageert dat hij naar [medeverdachte 1] zal toegaan, zodat ze samen kunnen gaan typen. [58]
- Op 7 mei 2021 sturen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] verschillende sms-berichten aan elkaar. [medeverdachte 1] schrijft dat hij zich op hun dingen gaat focussen. Hij kijkt voor verschillende data: week 21, maar ook eerder. [medeverdachte 3] reageert dat hij al groen licht heeft gegeven vanaf maandag en dat hij heeft gezegd dat we weer ready zijn (
KMar: dat hij vanaf maandag weer cocaïne kan laten binnenkomen op Schiphol). [59]
- Die avond bellen [medeverdachte 1] en [verdachte] met elkaar. [verdachte] zegt dat hij van [bijnaam 2] (
het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 2]) hoorde (dat het) 22, 24 of zoiets zou zijn (
KMar: een cocaïnetransport voor 22 of 24 mei 2021), wat [medeverdachte 1] bevestigt. [verdachte] zegt dat hij daar zijn best voor moet doen, maar dat dat wel gaat lukken. Hij zit in een rotstuk, met alleen maar late diensten en dagdiensten. [medeverdachte 1] vraagt wanneer hij weer een vroege dienst heeft en of hij dan wel samen met [bijnaam 2] is. [verdachte] antwoordt dat dat wel gaat lukken en dat hij dat zal regelen. Volgens [medeverdachte 1] moet hij het echter niet regelen; het moet automatisch gaan. [medeverdachte 1] zegt dat hij ook wil weten van die laatste dinges en vraagt of het daar druk was, hoofdpijn. [verdachte] zegt dat er twee waren. Volgens [medeverdachte 1] kunnen ze er dan wel een beetje om spelen en dat bevestigt [verdachte] : het zijn steekproeven. [medeverdachte 1] zegt vervolgens dat hij een dinges via die andere had gedaan en dat dit voor die vriend van hem is die hij niet zo lang had gezien, voor wie ze altijd waren (
KMar: [medeverdachte 3]). [60]
- Een minuut of tien later belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 2] of hij er maandagochtend is en of hij kan kijken wie er zijn, dan kan hij misschien die dag voor zijn vriend regelen, niet die van de telefoon (
KMar: [medeverdachte 9]) maar die oude (
KMar: [medeverdachte 3]). [medeverdachte 2] antwoordt dat hij morgen zal kijken. [medeverdachte 1] zegt dat binnen (
KMar: de binnenploeg in de vrachtloods) is geregeld, binnen is geen probleem; alleen buiten (
KMar: de buitenploeg op het platform). [61]
- Op 10 mei 2021 belt [verdachte] met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt aan [verdachte] of hij volgende week inderdaad niks heeft, wat [verdachte] bevestigt. [medeverdachte 1] zegt dat ze dan aan [bijnaam 2] gaan vasthouden. Daarbij bespreken ze de datum van 24 (
KMar: 24 mei 2021). Volgens [medeverdachte 1] is 17 goed als ze het redden, maar 24 staat sowieso vast. [62]
- Op 15 mei 2021 belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zegt dat de laatste twee nummers 18 en 20 zijn. [medeverdachte 3] vraagt vervolgens of de dagen veranderd zijn, waarop [medeverdachte 1] antwoordt dat de dagen hetzelfde zijn: je hebt vier nummers, maar hij geeft alleen de laatste twee. De dagen waar het om gaat zijn de woensdag en de vrijdag. Als [medeverdachte 3] opmerkt dat het woensdag 19 is, reageert [medeverdachte 1] dat woensdag 18 is en licht hij toe dat hij het heeft over het nummer van de auto, het kentekennummer. [medeverdachte 1] zegt vervolgens dat 24 ook kan, hij denkt dat [bijnaam 1] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) er dan is. [63] Even later stuurt [medeverdachte 3] nog een sms-bericht aan [medeverdachte 1] met de mededeling dat hij 24 moet regelen; hij betaalt ervoor. [64] Uit het dossier blijkt dat op woensdag 19 mei 2021 een vrachtvlucht van [luchtvaartmaatschappij] met vluchtnummer [vluchtnummer 1] en op vrijdag 21 mei 2021 een vrachtvlucht van [luchtvaartmaatschappij] met vluchtnummer [vluchtnummer 2] waren ingepland. [65]
- Later die dag belt [medeverdachte 7] naar [medeverdachte 1] en deelt hem desgevraagd mee dat de kinderen (
KMar: medewerkers van de douane) er vandaag waren, ze waren met drie. Drie kinderen stonden te kijken. [medeverdachte 1] reageert dat ze geen domme mensen zijn; ze gaan met geduld wachten: geen hoofdpijn. [66]
- Op 17 mei 2021 bellen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] met elkaar. [medeverdachte 7] zegt dat hij wil doorgeven dat het vandaag druk was. Ze bespreken dat de drukte wellicht te maken heeft met een soort training. [67]
- Op 20 mei 2021 bellen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] met elkaar. [medeverdachte 1] zegt dat hij voor zaterdag (
het hof begrijpt: 22 mei 2021) heeft afgesproken met die taxi (
KMar: [medeverdachte 6]) en dat ze dan gelijk ook even gaan kijken waar de winkel (
KMar: de locatie op Schiphol voor het ophalen en verder transporteren van het cocaïnetransport op 24 mei 2021) is. [medeverdachte 9] reageert dat ze dat zullen doen. [68] Op 22 mei 2021 heeft vervolgens een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 6] . Rond 13.00 uur rijden ze gezamenlijk naar een locatie in [plaatsnaam] , waar ze uitstappen en er met handgebaren wordt gewezen naar de landingsbaan, [landingsbaan] , waar zich ook het pand van [bedrijf 1] bevindt. [69]
- Diezelfde dag belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] , die hem meedeelt dat hij extra dag heeft gedraaid; het was gisteren rustig. [70]
- Op 23 mei 2021 belt [medeverdachte 9] [medeverdachte 1] met de mededeling dat hij vannacht is gebeld. Ze hebben het niet binnen kunnen krijgen, want er waren te veel mensen daar (
KMar: te veel douane/politie op de plaats van verzending in Ecuador); ze konden niet naar binnen. [71] [medeverdachte 1] belt vervolgens onmiddellijk [medeverdachte 3] om hem te zeggen dat de mannen gisteren niet in die portiek konden gaan. [medeverdachte 3] reageert dat hij even gaat kijken wat die andere mensen zeggen. [medeverdachte 1] merkt nog op dat ze zeiden er was dinges, beveiliging en zo. [medeverdachte 3] vraagt [medeverdachte 1] om die mensen even een uurtje of twee uur stand-by te houden. [72] Een paar minuten later belt [medeverdachte 1] nogmaals met de vraag of de taxi moet worden gewijzigd. [medeverdachte 1] licht toe dat zij een eigen taxi hebben, namelijk die [bijnaam 3] (
het hof stelt, zoals hiervoor is overwogen, vast: [medeverdachte 6]). [73]
- Later die middag belt [medeverdachte 9] met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 9] merkt op dat hij zegt dat alles vol is maar dat ze niet naar binnen konden gaan; [medeverdachte 9] heeft ook foto’s gekregen dat ze daar voor de deur stonden. [medeverdachte 1] zegt vervolgens dat hij niet weet wat hij tegen de jongens moet zeggen en dat hij maar even niets heeft gezegd. [medeverdachte 9] antwoordt dat hij daarom wat aan [medeverdachte 1] zal geven, zodat hij het aan die gasten (
KMar: de medewerkers van [bedrijf 1] en de chauffeurs die bij het geannuleerde cocaïnetransport betrokken zijn) kan geven. [74]
- Om 19:50 uur belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zegt dat hij tegen [bijnaam 5] heeft gezegd dat hij het even moet aanhouden. [75]
- Iets na 21.00 uur heeft [medeverdachte 1] een ontmoeting met [medeverdachte 3] . [76] Na deze ontmoeting belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] . Hij vraagt [medeverdachte 2] om naar zijn woning te komen. [77] Rond 22:45 uur is [medeverdachte 2] bij de woning van [medeverdachte 1] . [78] Tijdens dat bezoek, om 23:11 uur, hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] telefonisch contact en zegt [medeverdachte 3] dat alles op schema ligt. [79]
- De volgende ochtend, op 24 mei 2021 om 7:51 uur, laat [medeverdachte 1] telefonisch aan [medeverdachte 3] weten dat ‘hij’ vroeger zal komen en er al over drie kwartier is en de taxi er ook eerder moet zijn. [80] Om 8:21 uur belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] en zegt hem dat hij het gelijk moet weghalen als die grote ding (
KMar: de mobiele scan) er niet is. [81] [medeverdachte 2] belt om 8:31 uur terug en zegt tegen [medeverdachte 1] dat ze er zijn en dat het vol is, maar hij heeft de grote nog niet gezien (
KMar: de douane is er, maar hij heeft de mobiele scan nog niet gezien). [82] Een paar minuten later belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 7] en vraagt hem of het inderdaad vol is. [medeverdachte 7] antwoordt dat de kinderen er zijn met vijf of zes stuks (
KMar: de douane met vijf of zes auto’s). [medeverdachte 1] zegt [medeverdachte 7] dat hij moet kijken wat ze doen en dat hij voorzichtig moet zijn; anders moet hij het laten en het later doen. [83]
- Om 8:41 uur landt het vrachtvliegtuig met vluchtnummer [vluchtnummer 3] , afkomstig uit Ecuador, op Schiphol. De vracht uit dit vliegtuig wordt afgehandeld door [bedrijf 1] . [84]
- Om 9:04 uur informeert [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] dat de hele kist leeg moet, ook de T’s. [medeverdachte 1] zegt tegen [medeverdachte 2] dat hij hem dan moet achterlaten. [85] [medeverdachte 1] licht vervolgens [medeverdachte 3] in dat alles naar achteren moet, naar de televisie. [86] Om 9.31 uur geeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] door dat de chauffeur eruit kan gaan: het is hoofdpijn. [87]
- Rond 9:36 uur worden tijdens het lossen van het vrachtvliegtuig vijf bloemendozen aangetroffen, die zijn verstevigd met een houten bekisting. In de bloemendozen wordt in totaal 320 kilogram cocaïne aangetroffen. [88]
- Om 9:39 uur belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] en vraagt of ze hebben meegenomen wat erin was gezet. [medeverdachte 1] antwoordt dat alles – ook alle T’s – naar achteren moest, maar dat ze nog bezig zijn. Daarom heeft hij [bijnaam 5] laten kijken, zodat hij alvast kijkt hoe en wat. [medeverdachte 3] zegt dat die foto's moet maken als hij kan. [medeverdachte 1] zegt tegen [medeverdachte 3] dat hij zelf ook even er langs is gereden en ook daarbuiten waren strepen (
KMar: douane). [89] Een kwartier later bellen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] opnieuw en zegt [medeverdachte 1] dat ‘ze’ ter plekke aan het kijken zijn; [bijnaam 5] heeft van ver gekeken en heeft daarom geen foto kunnen maken. [90]
- [medeverdachte 2] belt om 10:06 uur met [medeverdachte 1] en zegt hem dat die mensen het hebben gevonden. Die vijf waren er; ze hebben het in hun eigen auto gedaan. Alles hebben ze meegenomen, zelfs de T. [medeverdachte 2] zegt dat hij niets kon doen. De mannen hebben het daar gescand; toen hebben ze het gezien en bij zich gehouden. [91]
Dit feitenrelaas is naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat [medeverdachte 1] zich, in samenwerking met [verdachte] en de hiervoor genoemde medeverdachten, in de ten laste gelegde periode heeft bezig gehouden met de voorbereiding van de invoer van cocaïne. De inhoud van de gesprekken, in onderlinge samenhang beschouwd, maakt duidelijk dat de verdachten overleg voerden over:
  • de invoer van cocaïne, waarbij zij spraken over de plek waar de cocaïne zou worden verborgen (keukenkast), in welk soort vracht (T, heel, mix) deze vervolgens zou worden geplaatst,
  • controles (rood, scan) door de douane (strepen, kinderen) met de daarbij gebruikte scanapparatuur (grote, televisie),
  • de wijze waarop de cocaïne vanaf [bedrijf 1] moest worden vervoerd (verhuizing, taxi), en
  • met uiteindelijk de vaststelling dat de cocaïne op 24 mei 2021 was ontdekt (die mensen hebben het gevonden).
Het hof volgt de KMar dan ook in de hiervoor telkens cursief weergegeven duiding van de gesprekken. Het verweer dat niet duidelijk is waar de door [verdachte] op 7 en 10 mei 2021 gevoerde gesprekken over gingen, slaagt dus niet. Overigens heeft [verdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij ook gesprekken over verdovende middelen heeft gevoerd. Bij de duiding van de gesprekken betrekt het hof ook nog dat de inhoud van deze gesprekken steun vindt in objectieve onderzoeksresultaten, zoals vluchtgegevens, observaties en de cocaïne die daadwerkelijk op 24 mei 2021, verborgen in de vijf bloemendozen, is aangetroffen. Ook betrekt het hof dat de medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat de conclusies van de KMar juist zijn: hij heeft de in het dossier genoemde gesprekken gevoerd, deze hebben te maken met de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen die hij samen met anderen heeft verricht. De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft, als getuige gehoord ter terechtzitting in hoger beroep, verklaard dat hij van [medeverdachte 1] een telefoon heeft gekregen waarmee hij hem desgevraagd van informatie over douanecontroles heeft voorzien, hij voor hem in de gaten hield wat er op het laad- en losplatform gebeurde, hij wist dat het in deze om cocaïne ging en dat hij op 24 mei doorgaf wat er met de lading van de desbetreffende vlucht gebeurde.
Volgens de verdediging is de rol van [verdachte] van onvoldoende gewicht geweest om te kunnen spreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Voor de juridische duiding van deze rol is het noodzakelijk om stil te staan bij de strekking van artikel 10a van de Opiumwet.
In artikel 10a van de Opiumwet zijn als zelfstandig misdrijf bepaalde gedragingen strafbaar gesteld, die beogen de (internationale) handel in drugs met een onaanvaardbaar risico (harddrugs) voor te bereiden of te bevorderen. Dergelijke gedragingen zijn pas dan strafbaar, indien bij de dader het opzet heeft bestaan om een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid van de Opiumwet (onder meer het bereiden, vervoeren, verkopen, afleveren en het binnen- of buiten het grondgebied van Nederland brengen van lijst 1 middelen) voor te bereiden of te bevorderen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het de bedoeling is met de zelfstandige strafbaarstelling van die gedragingen mogelijk te maken dat in een vroeg stadium van de organisatie van die (internationale) handel in (hard)drugs kan worden ingegrepen vanwege het gevaarzettingskarakter daarvan. Vanwege dit karakter is de algemene terugtredingsmogelijkheid, zoals neergelegd in artikel 46b Wetboek van Strafrecht, ook niet van toepassing op voorbereidings- of bevorderingsdelicten die in artikel 10a van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.
Voor een bewezenverklaring in de zin van artikel 10a van de Opiumwet is, naast opzet van de dader, ook vereist dat deze aan die intentie uiting heeft gegeven door een of meer van de in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet omschreven voorbereidings- of bevorderingshandelingen te verrichten. Niet is vereist dat reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf (als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet deze handelingen dienen. Indien de voorbereidings- of
bevorderingshandelingen wel gericht zijn op een misdrijf dat in de voorstelling van de verdachte concrete vormen heeft aangenomen, ontneemt het enkele feit dat de voorbereidingshandelingen niet meer kunnen dienen om het begaan van juist dat concrete misdrijf voor te bereiden of te bevorderen, omdat inmiddels ingetreden omstandigheden aan de verwezenlijking van dat misdrijf in de weg staan, aan die handelingen niet hun zelfstandig strafbare karakter. Dat geldt ook als met die voorbereidings- of bevorderingshandelingen een begin is gemaakt, nadat die verhinderende omstandigheid zich heeft
voorgedaan, zoals de inbeslagneming van de verdovende middelen. Voor de toepasselijkheid van artikel 10a van de Opiumwet is evenmin noodzakelijk dat het beraamde feit waarop de voorbereidings- of bevorderingshandelingen zijn gericht, niet is gerealiseerd en er evenmin sprake is van een strafbare poging tot dat feit, zodat strafbaarheid ook aanwezig is, indien op het voorbereidingsdelict als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet is gevolgd. Voorbereidingshandelingen zijn dus zowel strafbaar wanneer de pleger in de voorbereidingsfase is blijven steken als wanneer het voorgenomen misdrijf waarop de voorbereidingshandelingen zich richten, is gerealiseerd dan wel een poging daartoe is ondernomen. Handelingen die plaatsvinden in de uitvoerings- of voltooiingsfase van het delict kunnen eveneens onder het bereik van artikel 10a van de Opiumwet vallen.
Naar hun aard kunnen voorbereidings- of bevorderingshandelingen verwantschap vertonen met gedragingen die over het algemeen met de deelnemingsvorm ‘medeplichtigheid’ in verband worden gebracht (artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 2: een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen trachten te verschaffen). Dat neemt echter niet weg dat dergelijke handelingen in artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 2 van de Opiumwet als zelfstandige misdrijven strafbaar zijn gesteld.
Uit het hiervoor opgenomen feitenrelaas volgt dat [verdachte] tijdens de gesprekken op 7 en 10 mei 2021 met [medeverdachte 1] informatie heeft uitgewisseld over de mogelijke datum van de vlucht met de cocaïne, de bezetting bij [bedrijf 1] – zowel zijn eigen beschikbaarheid als die van [medeverdachte 2] – en de (intensiteit van de) controles die de douane in die periode uitvoerde. Ook heeft hij met [medeverdachte 2] gesproken over de mogelijke datum van de desbetreffende vlucht. Aldus heeft hij getracht zich en een ander gelegenheid en inlichtingen te verschaffen over de voorgenomen invoer van cocaïne. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan de in artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 2, Opiumwet bedoelde gedraging.
Het verweer dat de rol van [verdachte] te klein zou zijn voor de ten laste gelegde strafrechtelijke aansprakelijkheid slaagt om deze reden dus niet.
Door de genoemde informatie (desgevraagd) te delen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , en door met hen te overleggen, heeft [verdachte] in zoverre nauw en bewust met hen samengewerkt. Dit betekent dat het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 7 tot en met 10 mei 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen,
immers, hebben hij, verdachte, en zijn mededaders, tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk:
C.01 periode 7 - 10 mei 2021
  • meermalen via telecommunicatie contact gehad en/of overleg gevoerd en/of informatie uitgewisseld over de controle van de douane van de betreffende vlucht, althans gesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik met betrekking tot het invoeren van een grote hoeveelheid verdovende middelen en/of
  • informatie gevraagd dan wel gegeven over de personele bezetting bij [bedrijf 1] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich en een ander daartoe gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd van 180 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
De verdediging heeft bij bewezenverklaring verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte heeft verantwoordelijkheid genomen in deze zaak en realiseert zich dat alleen hij verantwoordelijk is voor de gevolgen. De zaak heeft hem niet onbetuigd gelaten. Hij is zijn baan kwijtgeraakt en door deze zaak wordt hem ook de kans ontnomen om ooit weer op een vliegveld – de werkplek die hij enorm ambieert – te werken. De zaak heeft verder de relatie met zijn partner en dochter onder druk gezet en hij heeft enorm veel stress ervaren. Door de verdediging is erop gewezen dat gelet op het verweten feit, slechts een kortdurende gevangenisstraf aan de orde zou kunnen zijn. En juist die straf is ongewenst gelet op de huidige beperkte celcapaciteit. De verdachte heeft zijn leven op de rit en de negatieve gevolgen van een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zullen enorm zijn. De verdediging verzoekt ook om af te zien van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de extra waarborg die een dergelijke straf zou opleveren voor de verdachte niet nodig is, nu hij zich niet opnieuw zal inlaten met dergelijke feiten. De verdediging pleit voor een onvoorwaardelijke taakstraf waarbij zij zich ten aanzien van de hoogte van die straf refereert aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 24 mei 2021 is op de luchthaven Schiphol een vrachtvlucht binnengekomen vanuit Ecuador met daarin een vijftal bloemendozen waarin zich een hoeveelheid van 320 kilogram cocaïne bevond. De verdachte is niet vervolgd voor de invoer van deze hoeveelheid cocaïne maar voor de voorbereidingshandelingen daartoe. De verdachte heeft op 7 mei en 10 mei 2021 telefonisch contact gehad met de medeverdachte [medeverdachte 1] waarin hij aangeeft van de medeverdachte [medeverdachte 2] te hebben gehoord dat ‘
het 22 of 24 of zoiets zou worden’. De verdachte geeft aan dat hij het wel kan regelen. Er wordt gesproken over de aanwezigheid van de douane en steekproeven en de verdachte verstrekt informatie hierover aan de medeverdachte [medeverdachte 1] . De verdachte informeerde [medeverdachte 1] aldus over zijn aanwezigheid en die van andere collega’s van [bedrijf 1] op bepaalde data, over de vraag of de douane actief controleerde – en dat alles terwijl duidelijk was dat er op 24 mei 2021 een cocaïnetransport zou binnenkomen.
Internationale drugstransporten maar ook de voorbereidingen daarvan zijn als ernstige misdrijven. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Het gebruik van en de georganiseerde (internationale) handel in drugs leiden bovendien direct en indirect tot vele andere vormen van (zware) criminaliteit en vormen zo een bron van overlast voor de samenleving. De verdachte heeft met zijn handelen kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niets aangetrokken van de maatschappelijke gevolgen.
Strafverhogend acht het hof de omstandigheid dat de verdachte als werknemer van een vrachtafhandelaar op de luchthaven Schiphol misbruik heeft gemaakt van zijn positie.
De verdachte heeft ten overstaan van politierechter een bekennende verklaring afgelegd in die zin dat hij heeft verklaard zich schuldig te hebben gemaakt aan het ten laste gelegde. Toch meent het hof dat de verdachte geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over het bewezen verklaarde, in het bijzonder nu hij heeft verklaard dat hij onder ‘een soort dwang’ heeft gehandeld. Dit acht het hof, gelet op de inhoud van de gesprekken zoals die zich in het dossier bevinden, niet geloofwaardig. In de procesopstelling van de verdachte ziet het hof dan ook geen aanleiding om een lagere straf op te leggen.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof evenmin reden tot strafmatiging.
Het hof acht alles afwegende een taakstraf voor de duur van 240 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Dit is een hogere straf dan de straf die de advocaat-generaal heeft geëist, omdat naar het oordeel van het hof die geëiste straf onvoldoende tegemoet komt aan de ernst van het feit en in het bijzonder de rol die de verdachte daarin heeft gehad. Dat laatste is ook de reden voor het opleggen van de gevangenisstraf van 6 maanden, zij het in geheel voorwaardelijke vorm. Het enkel opleggen van een taakstraf – ook voor de maximale duur – acht het hof gelet op alle omstandigheden onvoldoende om aan de ernst van het feit tegemoet te komen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 maart 2025.

Voetnoten

1.Aangezien de hier bedoelde identificaties – met bijbehorende bijnamen – niet zijn betwist, volstaat het hof met de zakelijke weergave in het arrest van de redengevende inhoud en het opnemen van de vindplaats van de gebruikte bewijsmiddelen in voetnoten. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd ten overstaan van de rechtbank op 14 maart 2024: “Ik heb de telefoongesprekken die in het dossier staan gevoerd” en de verklaring van [medeverdachte 1] over het gebruik van het nummer [telnummer] afgelegd ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee op 14 juli 2020; E09, pagina 203.
3.Verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd ten overstaan van de rechtbank op 14 maart 2024: “Ik heb de telefoongesprekken die in het dossier staan gevoerd” en het proces verbaal identificatie gebruiker nummer [telnummer] en [telnummer] opgemaakt op 21 oktober 2021 door de opsporingsambtenaren van het CargoHarc team, dossier E3, pagina’s 54 tot en met 58 en het proces-verbaal bevindingen gebruiker nummer [telnummer] opgemaakt op 9 oktober 2020 door de opsporingsambtenaar van het CargoHarc team, dossier E3, pagina’s 384 tot en met 392.
4.Verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd ten overstaan van de rechtbank op 14 maart 2024: “Ik heb de telefoongesprekken die in het dossier staan gevoerd” en het proces verbaal identificatie gebruiker nummer [telnummer] en [telnummer] opgemaakt op 21 oktober 2021 door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam, dossier E3, pagina’s 54 tot en met 58. Het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3] was gekoppeld aan het imeinummer [IMEI-nummer] , dossier E14, pagina 2110.
5.Verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd ten overstaan van de rechtbank op 14 maart 2024: “Ik heb de telefoongesprekken die in het dossier staan gevoerd” en het proces verbaal identificatie gebruiker [telnummer] , opgemaakt op 18 november 2020 door de opsporingsambtenaar van het CargoHarcteam, dossier E3, pagina’s 66 tot en met 68.
6.Verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd ten overstaan van de rechtbank op 14 maart 2024: “Ik heb de telefoongesprekken die in het dossier staan gevoerd” en het proces verbaal identificatie en het proces-verbaal identificatie en stemherkenning nummers [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] en [telnummer] opgemaakt op 14 april 2021 door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam, dossier E3, pagina’s 374 tot en met 376.
7.Verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd ten overstaan van de rechtbank op 14 maart 2024: “Ik heb de telefoongesprekken die in het dossier staan gevoerd” en het proces verbaal identificatie en stemherkenning nummers [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] en [telnummer] opgemaakt op 14 april 2021 door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam, dossier E3, pagina’s 374 tot en met 376.
8.Verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd ten overstaan van de rechtbank op 14 maart 2024: “Ik heb de telefoongesprekken die in het dossier staan gevoerd” en het proces-verbaal identificatie en stemherkenning nummers [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] en [telnummer] opgemaakt op 14 april 2021 door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam, dossier E3, pagina’s 374 tot en met 376.
9.Verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd ten overstaan van de rechtbank op 14 maart 2024: “Ik heb de telefoongesprekken die in het dossier staan gevoerd” en het proces verbaal identificatie en stemherkenning nummers [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] , [telnummer] en [telnummer] opgemaakt op 14 april 2021 door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam, dossier E3, pagina’s 374 tot en met 376.
10.Verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd ten overstaan van de rechtbank op 14 maart 2024: “Ik heb de telefoongesprekken die in het dossier staan gevoerd” en het proces verbaal identificatie en stemherkenning nummers [telnummer] , [telnummer] en [telnummer] opgemaakt op 27 oktober 2020 door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam, dossier E3, pagina’s 364 tot en met 367.
11.Verklaring van [medeverdachte 2] als getuige afgelegd in de zaak van de verdachte ten overstaan van het hof op 19 februari 2025 inhoudende dat hij de gesprekken als gebruiker van [telnummer] heeft gevoerd.
12.Bijnaam [bijnaam 1] : een schriftelijk bescheid te weten een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] gevoerd op 8 november 2020 om 13.01 uur, waarin de naam [bijnaam 6] wordt gekoppeld aan de (bij)naam ‘ [bijnaam 1] ’, dossier E3, pagina’s 88 en 89 (proces-verbaal bijnamen opgemaakt door de opsporingsambtenaar van het CargoHarcteam op 28 april 2024)
13.Verklaring [medeverdachte 2] als getuige afgelegd in de zaak van de verdachte ten overstaan van het hof op 19 februari 2025 inhoudende dat hij de gesprekken met nummers [telnummer] en [telnummer] heeft gevoerd.
14.Proces-verbaal van identiteit gebruiker telefoonnummer [telnummer] , opgemaakt door de Koninklijke Marechaussee op 13 februari 2020, dossier E3, pagina's 6 en 7.
15.Proces-verbaal van stemherkenning telefoonnummer [telnummer] , opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 7 mei 2021, dossier E3, pagina's 296 tot en met 299.
16.Proces-verbaal van identiteit gebruiker en stemherkenning telefoonnummer [telnummer] , opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 14 mei 2021, dossier E3, pagina's 306 tot en met 309.
17.Proces-verbaal van stemherkenning telefoonnummer [telnummer] , opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 1 december 2020, dossier E3, pagina's 130 tot en met 132.
18.Proces-verbaal van stemvergelijking/stemherkenning telefoonnummer [telnummer] opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 30 maart 2023, dossier map F, vijfde aanvulling, pagina's 15 tot en met 17.
19.Proces-verbaal van stemherkenning telefoonnummer [telnummer] , opgemaakt door de opsporingsambtenaar van het CargoHarcteam op 18 november 2020, dossier E3, pagina's 121 tot en met 123.
20.Proces-verbaal van identiteit gebruiker en stemherkenning telefoonnummer [telnummer] , opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 5 november 2020, dossier E3, pagina's 381 tot en met 383.
21.Proces-verbaal bevindingen ‘stemherkenning [telnummer] / [medeverdachte 4] ’ opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 29 oktober 2020, dossier E3, pagina’s 377 tot en met 380.
22.Proces-verbaal van bevindingen ‘ [medeverdachte 5] gebruik [telnummer] ’ opgemaakt door de opsporingsambtenaar van het CargoHarcteam op 17 december 2020, dossier E3, pagina’s 136 tot en met 141.
23.Proces-verbaal van bevindingen iPhone opgemaakt door de Koninklijke Marechaussee op 11 oktober 2021, dossier E4, pagina 2924. Bijnaam [bijnaam 3] : het proces-verbaal van bevindingen bijnamen, opgemaakt door de opsporingsambtenaar van het CargoHarcteam op 27 september 2021, dossier E3, pagina 415.
24.Proces-verbaal bevindingen ‘identiteit gebruiker [telnummer] ’ opgemaakt door de opsporingsambtenaar van het CargoHarcteam op 16 februari 2021, dossier E3, pagina’s 185 tot en met 187.
25.Proces-verbaal identificatie gebruiker telefoonnummer [telnummer] opgemaakt door de Koninklijke Marechaussee op 12 november 2020, dossier E3, pagina’s 63 t/m 65.
26.Proces-verbaal van stemherkenning gebruiker telefoonnummer [telnummer] opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 12 mei 2021, dossier E3, pagina’s 300 tot en met 305, in samenhang met het proces-verbaal zoals vermeld in de vorige noot.
27.Verklaring van [medeverdachte 7] over gebruik telefoonnummer [telnummer] en dat hij [bijnaam 4] wordt genoemd op 21 juli 2021, dossier E9, pagina 689.
28.Proces-verbaal stemvergelijking gebruiker telefoonnummers [telnummer] en [telnummer] opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 3 juni 2021, dossier E3, pagina 322 tot en met 327 en het proces-verbaal identificatie gebruiker telefoonnummers [telnummer] en [telnummer] opgemaakt door de opsporingsambtenaar van het CargoHarcteam op 6 juli 2021, dossier E3, pagina 328 tot en met 333.
29.Proces-verbaal stemvergelijking gebruiker telefoonnummers [telnummer] en [telnummer] opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 3 juni 2021, dossier E3, pagina 322 tot en met 327 en het proces-verbaal identificatie gebruiker telefoonnummers [telnummer] en [telnummer] opgemaakt door de opsporingsambtenaar van het CargoHarcteam op 6 juli 2021, dossier E3, pagina 328 tot en met 333.
30.Verklaring van [medeverdachte 8] over gebruiker telefoonnummer [telnummer] , afgelegd ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee op 26 juli 2021, dossier E9, pagina’s 958. Proces-verbaal stemherkenning gebruiker nummers [telnummer] en [telnummer] opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 28 januari 2021, dossier E3, pagina’s 165 tot en met 168 en het proces-verbaal identificatie gebruiker nummers [telnummer] en [telnummer] opgemaakt door de opsporingsambtenaar van het CargoHarcteam op 28 januari 2021, dossier E3, pagina’s 169 tot en met 173.
31.Een schriftelijk bescheid te weten een niet-ondertekend proces-verbaal historische verkeersgegevens nummer [telnummer] opgemaakt door de Koninklijke Marechaussee op 20 november 2020, dossier E3, pagina’s 69 tot en met 72.
32.Schriftelijk bescheid te weten de NFI-rapportage met betrekking tot het stemvergelijkend onderzoek van [persoon] van 26 september 2024.
33.Een schriftelijk bescheid te weten een niet-ondertekend proces-verbaal identificatie [medeverdachte 9] als gebruiker van de nummers [telnummer] , [telnummer] en [telnummer] opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 7 mei 2021, dossier E3, pagina’s 219 tot en met 226.
34.Een schriftelijk bescheid te weten een niet-ondertekend proces-verbaal identificatie [medeverdachte 9] als gebruiker van de nummers [telnummer] , [telnummer] en [telnummer] opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 7 mei 2021, dossier E3, pagina’s 219 tot en met 226.
35.Een schriftelijk bescheid te weten een niet ondertekend proces-verbaal identificatie [medeverdachte 9] als gebruiker van de nummers [telnummer] , [telnummer] en [telnummer] opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 7 mei 2021, dossier E3, pagina’s 219 tot en met 226 en het proces-verbaal identificatie gebruiker [telnummer] op 4 en 5 mei 2021, opgemaakt door de opsporingsambtenaren van het CargoHarcteam op 19 mei 2021, dossier E3, pagina’s 291 tot en met 295.
36.Dossier C.01, p. 11 ( [medeverdachte 1] ), p. 13 ( [medeverdachte 2] ), p. 14 ( [verdachte] ), p. 14 ( [medeverdachte 7] ) en p. 12 ( [medeverdachte 5] ). Dossier C.02, p. 5 ( [medeverdachte 4] ).
37.Dossier C.01, p. 20.
38.Dossier E.09, p. 1129-1130 ( [medeverdachte 2] ), p. 1687 ( [verdachte] ), p. 687 ( [medeverdachte 7] ), p. 807 ( [medeverdachte 4] ).
39.Dossier E.09, p. 206 en p. 325
40.Google Maps
41.Dossier C.01, p. 13.
42.Dossier C.01, p. 11 ( [medeverdachte 3] ) en 13 ( [medeverdachte 9] ).
43.Dossier C.01, p. 13.
44.De hieronder vermelde documenten uit map E.07 zijn geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Sv.
45.Dossier E.07, p. 504-506.
46.Dossier E.05, p. 1015-1017 en C.01, p. 39.
47.Dossier E.07, p. 279-280.
48.Dossier C.01, p. 29 en 77.
49.Dossier E.07, p. 353 – 354.
50.Dossier E.07, p. 389.
51.Dossier E.07, p. 380.
52.Dossier C.01, p. 0065 – 66 en E.04, p. 1709.
53.Dossier E.07, p. 381- 383.
54.Dossier E.07, p. 384.
55.Dossier E.07, p. 639-640 en p. 641.
56.Dossier E.07, p. 529.
57.Dossier E.07, p. 760-61.
58.Dossier E.07, p. 547.
59.Dossier E.07, p. 764, 765, 766, 767, 768, 769, 770, 772, 772, 773.
60.Dossier E.07, p. 910-911.
61.Dossier E.07, p. 774-775.
62.Dossier E.07, p. 411-413.
63.Dossier E.07, p. 418-419.
64.Dossier E.07, p. 648.
65.Dossier E.04, p. 2086-2088.
66.Dossier E.07, p. 540-541.
67.Dossier E.07, p. 783.
68.Dossier E.07, p. 653-654.
69.Dossier E.05, p. 1105-1107, dossier E.04, p. 2089-2092 en dossier C.01, p. 92.
70.Dossier E.07, p. 544.
71.Dossier E.07, p. 669.
72.Dossier E.07, p. 670
73.Dossier E.07, p. 672-673.
74.Dossier E.07, p. 674-675.
75.Dossier E.07, p. 545.
76.Dossier E.05, p. 1079-1081.
77.Dossier E.07, p. 659.
78.Dossier E.07, p. 789.
79.Dossier E.07, p. 661-662.
80.Dossier E.07, p. 663.
81.Dossier E.07, p. 913.
82.Dossier E.07, p. 424.
83.Dossier E.07, p. 425.
84.Dossier E.04, p. 186.
85.Dossier E.07, p. 426.
86.Dossier E.07, p. 677-678.
87.Dossier E.07, p. 680.
88.Dossier E.11, p. 51-53 en p. 63 en C.01, p. 9, 103 en 107.
89.Dossier E.07, p. 681-682.
90.Dossier E.07, p. 157.
91.Dossier E.07, p. 427-428.