ECLI:NL:GHAMS:2025:739

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
200.348.101/01 en 200.348.101/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie na echtscheiding en huurrecht voormalig echtelijke woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de echtscheiding tussen hem en de vrouw werd uitgesproken, de vrouw als huurster van de voormalig echtelijke woning werd aangewezen en de man werd verplicht om € 100,- per kind per maand aan kinderalimentatie te betalen. De man is het niet eens met de hoogte van de kinderalimentatie en stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om deze te voldoen. De vrouw is het eens met de beschikking van de rechtbank en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

De man heeft zijn hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding en het huurrecht ingetrokken, maar houdt vol dat hij de kinderalimentatie niet kan betalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man financiële gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat hij geen inkomen heeft en leeft van giften. De vrouw betwist dit en stelt dat de man wel degelijk verdiencapaciteit heeft. Het hof oordeelt dat de man op dit moment onvoldoende draagkracht heeft om de eerder vastgestelde kinderalimentatie te betalen en stelt deze vast op € 25,- per kind per maand, met ingang van de datum van de beschikking van het hof. De eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor wat betreft de kinderalimentatie, en de man wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schorsing van de beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.348.101/01 en 200.348.101/02
zaaknummers rechtbank: C/15/351351 / FA RK 24-1838
beschikking van de meervoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak van
[de man],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
verzoeker in hoger beroep en in het incident,
hierna: de man,
advocaat: mr. L. Scheffer te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep en in het incident,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. A.M. Buitenhuis te Nieuw-Vennep.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de echtscheiding tussen partijen, het huurrecht van de voormalig echtelijke woning en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen van partijen (hierna: de kinderalimentatie).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft bij beschikking van 19 augustus 2024 (hierna: de bestreden beschikking) onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bepaald dat de vrouw als huurster in de voormalig echtelijke woning mag blijven wonen en dat de man € 100,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen.
1.3
De man is het daar niet mee eens. Hij heeft naar eigen zeggen onvoldoende draagkracht om de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. De vrouw is het wel eens met de bestreden beschikking. De man heeft zijn hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding en het huurrecht van de voormalig echtelijke woning ter zitting in hoger beroep ingetrokken.

2.Het procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 14 november 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij heeft daarbij ook verzocht de werking van die beschikking te schorsen voor zover het de kinderalimentatie betreft.
2.2
De vrouw heeft op 17 december 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder nog de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de man van 26 november 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 20 januari 2025 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 27 januari 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 30 januari 2025 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ter zitting is namens de man een nader stuk ingediend, bestaande uit twee pagina’s. De vrouw heeft meegedeeld hiertegen geen bezwaar te hebben. De stukken zijn bovendien kort en eenvoudig te doorgronden, zodat het hof op deze stukken acht slaat en deze deel uitmaken van het procesdossier.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2013 gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, te weten [minderjarige 1] , [in] 2015, [minderjarige 2] , [in] 2016 en [minderjarige 3] , [in] 2021 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking houdende voorlopige voorzieningen van de rechtbank Noord-Holland van 29 maart 2024 is, voor zover nu van belang, bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de voormalig echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna: de woning). Verder is bepaald dat de man een voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw dient te betalen van € 100,- per kind per maand.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover nu van belang, bepaald dat de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Ook is bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning en dat de man € l00,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, allebei met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
De man heeft aanvankelijk verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de echtscheiding, het huurrecht van de woning en de kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw rechtdoende, te bepalen dat - voor zover de vrouw niet meer met de kinderen in de woning woont - het huurrecht van de woning aan de man toekomt en de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van de datum van de te wijzen beschikking op nihil te stellen, althans op het minimumbedrag van € 25,- per kind per maand, althans op een zodanig bedrag en vanaf een zodanige datum als het hof in goede justitie juist acht. Ter zitting heeft hij het beroep met betrekking tot de echtscheiding en het huurrecht ingetrokken.
Daarnaast verzoekt de man de werking van de bestreden beschikking te schorsen voor zover het de kinderalimentatie betreft. Ook dit verzoek heeft hij ter zitting in hoger beroep ingetrokken.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Omdat de man ter zitting in hoger beroep zijn grieven ten aanzien van de echtscheiding en het huurrecht van de woning heeft ingetrokken, hoeft het hof hierop niet meer te beslissen. Ook heeft de man zijn schorsingsverzoek ter zitting ingetrokken, waardoor het niet meer door het hof kan worden beoordeeld. Het hof zal de man daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
5.2
Aan de orde is dan nog de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie. De man stelt dat hij in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd, waardoor de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan en de bestreden beschikking niet aan de wettelijke maatstaven voldoet. De man heeft onvoldoende draagkracht om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 100,- per kind per maand te betalen. Hij heeft geen inkomen en leeft naar eigen zeggen van giften en opbrengsten van vriendendiensten. Sinds hij de woning heeft moeten verlaten, heeft hij geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij is op zoek naar een woning en daarnaast bezig met het aanvragen van een bijstandsuitkering. De man lijdt aan een depressie, waarvoor hij antidepressiva slikt. Ook is hij in behandeling bij Fivoor. De man stelt dat hij in staat en bereid is een bijdrage van € 25,- per kind per maand te betalen met ingang van de datum van de beschikking van het hof. Hij heeft naar eigen zeggen geen financiële mogelijkheden om een bijdrage met terugwerkende kracht te betalen, aldus de man ter zitting in hoger beroep.
5.3
De vrouw voert verweer. Zij stelt dat de man verdiencapaciteit heeft en in ieder geval een uitkering kan aanvragen of een baan kan gaan zoeken. Bij het bepalen van zijn draagkracht dient volgens haar in ieder geval met het wettelijk minimumloon rekening gehouden te worden. De vrouw gelooft niet dat de man geen inkomen heeft gelet op zijn uitgaven. Zij voert ter zitting in hoger beroep aan dat indien het hof een lagere kinderalimentatie zal vaststellen, deze wijziging pas in dient te gaan per de datum van de beschikking van het hof en dat tot deze datum de bijdrage van € 100,- per maand in stand dient te blijven.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
In de procedure in eerste aanleg is de man niet verschenen en waren ook geen financiële gegevens van hem bekend. Hierdoor heeft de rechtbank de behoefte van de kinderen en de draagkracht van partijen niet afzonderlijk vastgesteld en is de door de vrouw verzochte kinderalimentatie van € 100,- per kind per maand toegewezen. In de procedure in hoger beroep heeft de man alsnog een aantal financiële gegevens overgelegd, waaronder twee verklaringen van de Belastingdienst van zijn geregistreerd inkomen in 2022 en 2023. Uit deze stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de man geen inkomen uit arbeid heeft en ook (nog) geen uitkering ontvangt. De door de vrouw als productie 6 overlegde uitdraai van de website “mijn.toeslagen.nl”, waarin een geschat inkomen van de man in 2025 van € 44.000,- wordt vermeld, maakt dit niet anders. Dit inkomen is slechts een vooraf opgegeven schatting en staat dus niet vast. De man leeft naar eigen zeggen van giften en verricht vriendendiensten tegen beloning, hetgeen de vrouw ter zitting in hoger beroep ook heeft erkend. Daarnaast heeft de man onbetwist gesteld en met stukken onderbouwd dat hij eind 2024 door de huisarts is gediagnosticeerd met een depressie en dat hij antidepressiva slikt. Verder heeft de man onweersproken gesteld dat hij onder behandeling is bij Fivoor en op het moment geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Onder deze omstandigheden ziet het hof op dit moment onvoldoende aanknopingspunten om de man een verdiencapaciteit toe te kennen en/of een hogere kinderalimentatie vast te stellen dan de minimumbijdrage van € 25,- per kind per maand, te weten € 75,- voor drie kinderen gezamenlijk, zoals de man ter zitting in hoger beroep heeft gesteld te kunnen betalen. Overeenkomstig het verzoek van de man zal het hof vaststellen dat de man deze bijdrage met ingang van heden dient te voldoen. De vrouw heeft ter zitting verklaard het met deze ingangsdatum eens te zijn. Aangezien de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum (datum inschrijving echtscheidingsbeschikking) in de toekomst ligt, is van een terugbetalings-verplichting aan de zijde van de vrouw geen sprake. Dit neemt niet weg dat de man op grond van de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Noord-Holland van 29 maart 2024 (zie onder 3.2) gehouden is tot heden een voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw te betalen van € 100,- per kind per maand.
5.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.348.101/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 19 augustus 2024 ten aanzien van de daarin vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van heden op € 25,- (zegge: vijfentwintig euro) per kind per maand, ofwel € 75,- (zegge: vijfenzeventig euro) per maand voor de kinderen gezamenlijk, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met zaaknummer 200.348.101/02:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde schorsingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.T. Hoogland en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 25 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.