ECLI:NL:GHAMS:2025:737

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
200.342.403/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen minderjarige en vader in het kader van het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de minderjarige [minderjarige 1] en haar vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 14 maart 2024 aangevochten, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat [minderjarige 1] eenmaal per twee weken op dinsdag na school contact had met haar vader, waarbij de mogelijkheid bestond om extra omgangsmomenten af te spreken. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de omgangsregeling te wijzigen, zodat de omgang onder begeleiding van dhr. [naam] zou blijven plaatsvinden. Het hof heeft echter vastgesteld dat de begeleiding door dhr. [naam] niet meer beschikbaar was en dat [minderjarige 1] momenteel geen draagkracht heeft voor een omgangsregeling met haar vader. Het hof concludeert dat een omgangsregeling in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1]. Daarom heeft het hof bepaald dat er geen omgangsregeling zal gelden tussen [minderjarige 1] en haar vader. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en dat de omgangsregeling wordt gewijzigd, waarbij de mogelijkheid voor toekomstig contact open blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.342.403/01
zaaknummer rechtbank: C/15/313863 / FA RK 21-1137
beschikking van de meervoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. E.B. Warmerdam-Wolfs te Alkmaar.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de omgangsregeling tussen [minderjarige 1] (14 jaar) en de vader.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), heeft in een beschikking van 14 maart 2024 (hierna: de bestreden beschikking) een omgangsregeling vastgesteld tussen [minderjarige 1] en de vader in die zin dat [minderjarige 1] eenmaal per twee weken op dinsdag na school gedurende ten minste twee uur contact heeft met de vader, waarbij [minderjarige 1] met de vader in onderling overleg nadere afspraken kan maken en extra of ruimere omgangsmomenten kan afspreken.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 12 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 5 juli 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 23 juli 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 3 oktober 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 22 januari 2025;
- een bericht van de zijde van de moeder van 24 januari 2025;
- een bericht van de zijde van de vader van 24 januari 2025;
- een bericht van de zijde van de vader van 24 januari 2025.
2.4
De ouders hebben het hof verzocht om een beslissing op basis van de overgelegde stukken te nemen en daarom heeft de op 6 februari 2025 geplande mondelinge behandeling geen doorgang gevonden. Op 6 februari 2025 heeft het hof de datum van de beschikking bepaald op 18 maart 2025.
2.5
Het hof heeft op 12 maart 2025 een brief ontvangen van [minderjarige 1] , waarin zij aangeeft op gesprek te willen komen bij het hof. Naar aanleiding van deze brief is [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De voorzitter heeft op 17 maart 2025 met [minderjarige 1] gesproken. Het standpunt van [minderjarige 1] stemt overeen met hetgeen de ouders daarover hebben meegedeeld.

3.De feiten

3.1
Deze zaak heeft betrekking op het minderjarige kind van de ouders:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2010 te [plaats A] .
3.2
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn verder de ouders van:
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2007 te [plaats A] .
3.3
De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 1] woont bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 11 november 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, – voor zover hier van belang – de volgende omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de vader bepaald:
- [minderjarige 1] verblijft bij de vader iedere dinsdag van 8:00 uur tot 18:00 uur (bij school van 15:00 uur tot 18:00 uur), het moment waarop de moeder [minderjarige 1] bij de vader ophaalt;
- [minderjarige 1] verblijft één keer per veertien dagen (tezamen met [minderjarige 2] ) op zaterdag van 9:00 uur tot 18:00 uur bij de vader.
3.5
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn van 28 september 2015 tot 28 maart 2018 onder toezicht van De Jeugd- en Gezinsbeschermers gesteld geweest, waarbij een van de doelen was het komen tot afspraken over de omgang tussen de vader en de kinderen.
3.6
Bij arrest van 17 maart 2020 heeft dit hof een opbouwregeling in de omgang bepaald waarna met ingang van 1 augustus 2020 de in het dictum van de beschikking van
11 november 2015 vastgelegde omgangsregeling onverkort dient te worden uitgevoerd.
3.7
De moeder heeft de rechtbank op 25 februari 2021 verzocht om wijziging van de omgangsregeling, nadat de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader enige tijd stil had gelegen. Door de rechtbank zijn tussenbeschikkingen gewezen waarin bij wijze van voorlopige regeling is bepaald dat de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader begeleid plaatsvindt. Die begeleiding heeft vanaf medio 2021 plaatsgevonden door de heer [naam] (hierna: dhr. [naam] ) op basis van een door de gemeente [gemeente] verstrekte jeugdvoorziening. Tussentijds is er, na een incident tijdens de begeleide omgang op 15 november 2022, geen omgang geweest tussen [minderjarige 1] en de vader. Na de tussenbeschikking van 16 februari 2023 is de door dhr. [naam] begeleide omgang hervat.
3.8
De gemeente [gemeente] heeft, na een bezwaarprocedure, de voorziening in de vorm van begeleiding van de omgang door dhr. [naam] toegekend tot en met 31 december 2024. Op
14 september 2024 heeft dhr. [naam] partijen bericht dat hij de door de gemeente beschikbaar gestelde betrokkenheid beëindigt.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat [minderjarige 1] eenmaal per twee weken op dinsdag na school gedurende ten minste twee uur contact heeft met haar vader, waarbij [minderjarige 1] met haar vader in onderling overleg nadere afspraken kan maken en extra of ruimere omgangsmomenten kan afspreken. Ook heeft de rechtbank bepaald dat de begeleiding van dhr. [naam] binnen twee maanden na de datum van de beschikking volledig dient te worden afgebouwd in overleg tussen [minderjarige 1] , de vader en dhr. [naam] .
4.2
De moeder verzoekt primair de bestreden beschikking te vernietigen en haar inleidende verzoek alsnog toe te wijzen in die zin dat de huidige omgangsregeling als volgt wordt gewijzigd:
- [minderjarige 1] heeft eenmaal per twee weken op dinsdag na school gedurende ten minste twee uur contact met haar vader onder begeleiding van dhr. [naam] , waarbij de begeleiding van de heer [naam] zal blijven voortduren totdat [minderjarige 1] aangeeft niet langer de omgang onder begeleiding te willen laten plaatsvinden.
Subsidiair verzoekt de moeder de omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de vader (ambtshalve) zodanig te wijzigen als het hof in goede justitie juist acht.
4.3
De vader voert geen verweer. Wel heeft hij in zijn bericht van 3 oktober 2024 een standpunt ingenomen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
In artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De standpunten
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de begeleiding van dhr. [naam] binnen twee maanden na de datum van de beschikking volledig dient te worden afgebouwd. Hoewel het contact tussen [minderjarige 1] en de vader is verbeterd, blijft [minderjarige 1] aangeven zonder de begeleiding van dhr. [naam] niet met haar vader te willen afspreken. De moeder vindt het wenselijk dat de begeleiding van de omgang in stand blijft totdat [minderjarige 1] aangeeft niet langer behoefte te hebben aan de begeleiding van dhr. [naam] .
5.3
De vader refereert zich aan het verzoek van de moeder in hoger beroep. Omdat de begeleiding door dhr. [naam] inmiddels per september 2024 is gestopt, voelt de vader zich gedwongen zich terug te trekken. De vader schrijft in zijn bericht van 3 oktober 2024 dat hij niet anders kan dan [minderjarige 1] in liefde loslaten. Hij benadrukt dat zijn deur altijd openstaat voor [minderjarige 1] en hij hoopt dat zij op termijn toch weer de ruimte kan voelen om fijn contact met haar vader te onderhouden.
De beoordeling door het hof
5.4
Uit de overgelegde stukken is het volgende gebleken. Vanaf 2015 hebben er meerdere juridische procedures tussen de ouders plaatsgevonden over de omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de vader. In dat kader hebben verschillende interventies plaatsgevonden en is meerdere malen geprobeerd met behulp van diverse instanties omgang tussen [minderjarige 1] en de vader tot stand te brengen. Meerdere keren is gestart met begeleide omgang, maar werd de omgang stopgezet omdat het afdwingen hiervan uiteindelijk niet in het belang van [minderjarige 1] werd geacht. Vanwege de zorgen over de niet goed lopende omgangsregeling is [minderjarige 1] in 2015 onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is in 2018 beëindigd. In 2021 is dhr. [naam] betrokken geraakt als begeleider van de omgang en onder zijn begeleiding is de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader hervat. Uit de omgangsverslagen blijkt dat het contact tussen [minderjarige 1] en de vader gedurende enige tijd iets is verbeterd. De omgang is echter (wederom) stil komen te liggen naar aanleiding van een incident tussen [minderjarige 1] en de vader tijdens het omgangsmoment op 15 november 2022. Beide ouders vonden het daarna belangrijk dat de omgang onder begeleiding van dhr. [naam] weer werd hervat. Bij beschikking van 16 februari 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de begeleide omgang niet wekelijks, maar eenmaal per twee weken zou plaatsvinden, in de hoop dat dit voor [minderjarige 1] minder dwingend zou voelen en een positief effect zou hebben op het onderlinge contact tussen [minderjarige 1] en de vader. De omgang onder begeleiding van dhr. [naam] is vervolgens hervat. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat de door
dhr. [naam] geboden begeleiding van de omgang moet worden afgebouwd, omdat de rechtbank geen aanleiding meer zag om de omgang nog langer onder begeleiding te laten plaatsvinden.
5.5
Aan de hand van het verloop van de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader kan het hof vaststellen dat de begeleiding van de omgang door dhr. [naam] een positief effect heeft gehad op de omgang. Vaststaat echter dat de gemeente de door haar beschikbaar gestelde begeleiding na 2024 niet meer zou voortzetten en uit het bericht van dhr. [naam] van 14 september 2024 blijkt dat die begeleiding om inhoudelijke redenen sindsdien door hem niet meer wordt geboden. De wens van de moeder om ten aanzien van de omgang de wil van [minderjarige 1] te volgen in de zin dat contact niet zonder begeleiding van dhr. [naam] zal plaatshebben, is daarom niet meer te realiseren. Omdat dit verzoek van de moeder in de praktijk niet meer kan worden uitgevoerd, kan het hof de door haar verzochte regeling niet meer bepalen. Het hof zal het primaire verzoek van de moeder in hoger beroep dan ook afwijzen.
5.6
Vervolgens dient het hof zich te buigen over de vraag of de omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de vader moet worden gewijzigd, zoals subsidiair is verzocht door de moeder. Het hof overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat een kind en een ouder recht hebben op contact met elkaar. Het is voor een kind van groot belang om beide ouders te kennen en een goede band met hen te onderhouden. Er kunnen echter omstandigheden zijn die maken dat een zwaarwegend belang van het kind meebrengt dat door de rechter juist geen omgangsregeling wordt vastgesteld. Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van het hof in dit geval sprake. Het hof concludeert dat, ondanks de diverse interventies die in de afgelopen tien jaren hebben plaatsgevonden, het nog steeds niet is gelukt om een structurele omgangsregeling tot stand te brengen tussen [minderjarige 1] en de vader. Hoewel er jaren zijn geweest waarin het contact is verbeterd, is [minderjarige 1] blijven aangeven dat zij alleen contact wil met de vader als dat wordt begeleid door dhr. [naam] . Zowel de moeder als dhr. [naam] constateren dat bij [minderjarige 1] momenteel nog grote weerstand bestaat om haar vader toe te laten in haar leven. Vooralsnog lijkt er geen ruimte te bestaan om hierover met [minderjarige 1] in gesprek te gaan. Het is volgens dhr. [naam] nodig dat onderzocht wordt waarom [minderjarige 1] haar vader niet kan/wil toelaten in haar leven. Alle vormen van druk, doorzetten en vasthouden aan omgang hebben niet het beoogde resultaat gehad. Dhr. [naam] heeft geadviseerd om passende hulp in te zetten, gericht op hetgeen [minderjarige 1] nodig heeft om vanuit zichzelf open te kunnen staan voor omgang met haar vader. Hieruit trekt het hof de conclusie dat er momenteel geen draagkracht is bij [minderjarige 1] voor een omgangsregeling met haar vader. Ook tijdens het kindgesprek met de voorzitter heeft [minderjarige 1] herhaaldelijk aangegeven dat zij op dit moment niet wil dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld. Naar het oordeel van het hof is een omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de vader op dit moment dan ook in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] .
5.7
Gezien het voorgaande zal het hof bepalen dat geen omgangsregeling zal gelden tussen [minderjarige 1] en de vader. Het hof merkt hierbij op dat het formeel niet vaststellen van een omgangsregeling niet betekent dat er in de (nabije) toekomst geen omgang kan plaatsvinden tussen [minderjarige 1] en de vader. Het staat [minderjarige 1] altijd vrij om contact op te nemen met haar vader. De vader heeft in dit kader aangegeven dat zijn deur altijd open staat voor [minderjarige 1] .
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 11 november 2015, dat geen omgangsregeling geldt tussen [minderjarige 1] en de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. J.F. Miedema en mr. M.C. Braak, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 25 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.