ECLI:NL:GHAMS:2025:722

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
200.339.904
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van artikel 475aa Rv en de verplichtingen van banken ten opzichte van deurwaarders

In deze zaak gaat het om de uitleg van artikel 475aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat de deurwaarder de bevoegdheid geeft om aan een bank te vragen of deze geldmiddelen van een schuldenaar onder zich heeft. Hoist Finance AB, de geïntimeerde, stelt dat de bank verplicht is om deze vraag positief te beantwoorden als de schuldenaar een bankrekening bij de bank aanhoudt, ongeacht of deze rekening een positief saldo heeft. De Coöperatieve Rabobank U.A., de appellante, is van mening dat zij de vraag negatief moet beantwoorden als er geen positief saldo is.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg de uitleg van Hoist gevolgd en Rabobank veroordeeld om de deurwaarder de gevraagde verduidelijking te geven. Rabobank is hiertegen in hoger beroep gegaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Rabobank haar standpunt herhaald, waarbij zij aanvoert dat de tekst van artikel 475aa Rv niet anders kan worden begrepen dan dat de bank moet melden of de schuldenaar een bankrekening met een positief saldo aanhoudt.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de wetgever met artikel 475aa Rv een bredere bedoeling heeft gehad. De bevoegdheid van de deurwaarder en de verplichting van de bank zijn ruimer dan de tekst van de wet doet vermoeden. De bank is verplicht om te antwoorden op de vraag of de schuldenaar een bankrekening bij haar aanhoudt, ongeacht het saldo. De uitleg van Rabobank is dus onjuist en de grief faalt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Rabobank in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.339.904/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10898568\KK EXPL 24-47
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 maart 2025
in de zaak van
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. T.T. van Zanten te Utrecht,
tegen
HOIST FINANCE AB,
gevestigd te Stockholm (Zweden),
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam.
Partijen worden hierna Rabobank en Hoist genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
Dit kort geding draait om de uitleg van artikel 475aa Rv, dat de deurwaarder die gerechtigd is tot beslaglegging, bevoegd maakt om een bank te vragen of zij geldmiddelen van de schuldenaar onder zich heeft. Hoist vindt dat de desbetreffende bank de vraag positief moet beantwoorden als de schuldenaar een bankrekening bij haar aanhoudt, ook als die bankrekening geen positief saldo heeft. Rabobank vindt dat zij de vraag in zo’n geval negatief moet beantwoorden.
1.2.
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding, heeft zich bij de uitleg van Hoist aangesloten, en de uitleg van Rabobank verworpen. Daartegen komt Rabobank in dit hoger beroep op.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Rabobank is bij dagvaarding van 2 april 2024 in hoger beroep gekomen van een kortgedingvonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam op 5 maart 2024, onder bovenvermeld rol- en zaaknummer, heeft gewezen tussen Hoist als eiseres en Rabobank als gedaagde.
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
2.3.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 7 maart 2025 laten toelichten door hun advocaten, Rabobank tevens door mr. T.G.F. Hatt, advocaat te Utrecht, steeds aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. Hoist heeft nog producties in het geding gebracht.
2.4
Ter zitting van het hof is besproken dat Hoist de gelegenheid krijgt een specificatie over te leggen van de omvang van haar vordering op de (potentiële) beslagdebiteur en dat Rabobank zich hierover mag uitlaten. Mr. Slager heeft deze specificatie bij e-mail van 10 maart 2025 aan het hof gestuurd. Volgens de specificatie bedraagt de vordering per 7 november 2023, inclusief proceskosten, nakosten, executiekosten, rente en overige kosten € 1.850,27. Rabobank heeft daarop bij e-mail, eveneens van 10 maart 2025, gereageerd.
2.5.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.6.
Rabobank heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Hoist alsnog zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Hoist in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
Hoist heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Rabobank in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten.

3.Feiten

3.1.
De kantonrechter heeft in rov. 3 van het bestreden vonnis (onder 3.1 tot en met 3.6) de feiten opgesomd die bij de beoordeling van deze zaak tot uitgangspunt strekken. Deze feiten zijn in dit hoger beroep niet in geschil, zodat zij ook aan dit arrest ten grondslag worden gelegd. Deze feiten komen neer op het volgende.
( i) Op vordering van Hoist heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij vonnis van 21 juni 2023 [naam] (hierna: [naam] ) veroordeeld om aan Hoist Finance € 580,47 met rente en kosten te betalen. Het vonnis is op 10 juli 2023 aan [naam] betekend.
(ii) [naam] heeft niet aan zijn veroordeling voldaan.
(iii) In opdracht van Hoist heeft een deurwaarder bij brief van 22 december 2023, onder verwijzing naar artikel 475aa Rv, aan Rabobank gevraagd of zij geldmiddelen van [naam] onder zich heeft. Rabobank heeft ontkennend geantwoord.
(iv) Bij e-mail van 22 december 2023 heeft de deurwaarder Rabobank gevraagd om te verduidelijken of haar antwoord inhoudt dat [naam] geen bankrekening bij haar aanhoudt dan wel dat hij wel een bankrekening bij haar aanhoudt maar daarop geen positief saldo heeft.
( v) Rabobank heeft de deurwaarder nader geantwoord dat artikel 475aa Rv haar niet verplicht om de gevraagde verduidelijking te geven.

4.Eerste aanleg

4.1.
Hoist heeft in eerste aanleg gevorderd dat Rabobank wordt veroordeeld om de nadere vraag van de deurwaarder alsnog te beantwoorden. Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat artikel 475aa Rv de bank tot een antwoord op die vraag verplicht. Hoewel die verplichting niet met zoveel woorden in de bepaling staat, zou zij wel voortvloeien uit de ratio daarvan.
Rabobank heeft de vordering bestreden. Zij heeft aangevoerd dat artikel 475aa Rv een bank verplicht om te antwoorden op de vraag of zij geldmiddelen van de schuldenaar onder zich heeft. Als de schuldenaar geen bankrekening of een bankrekening met een negatief saldo bij de bank aanhoudt, zou de bank de vraag ontkennend moeten beantwoorden, omdat zij anders in strijd met onder meer de AVG zou handelen.
4.2.
De kantonrechter heeft artikel 475aa Rv uitgelegd overeenkomstig het standpunt van Hoist. Hij heeft Rabobank veroordeeld om de deurwaarder alsnog de gevraagde verduidelijking te verstrekken. Rabobank is veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.Beoordeling

5.1
Hoist heeft ter zitting van het hof en met de daarna toegezonden specificatie toegelicht – en Rabobank heeft beaamd – dat de omvang van de vordering ten tijde van de dagvaarding in eerste aanleg een hogere waarde had dan € 1.750.
5.2.
Hoist heeft ook in hoger beroep voldoende spoedeisend belang bij haar vordering.
5.3.
Rabobank heeft in hoger beroep één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd. Zij betoogt – evenals in eerste aanleg – dat de tekst van artikel 475aa Rv niet anders kan worden begrepen dan dat de bank desgevraagd aan de deurwaarder dient te melden of zij geldmiddelen van de schuldenaar onder zich heeft, dat wil zeggen of de schuldenaar een bankrekening met een positief saldo bij haar aanhoudt. Artikel 475aa Rv zou niet zo mogen worden gelezen dat de bank de deurwaarder moet melden dat de schuldenaar bij haar een bankrekening heeft, ongeacht of daarop enig batig saldo staat. Ook de AVG zou een dergelijke uitleg van de op zichzelf duidelijke tekst beletten, aldus steeds Rabobank.
5.4.
Aan Rabobank moet worden toegegeven dat de tekst van artikel 475aa Rv steun biedt aan het standpunt dat een bank, desgevraagd, aan de deurwaarder moet melden of zij al dan niet
activavan de schuldenaar onder zich heeft. Maar de wetsgeschiedenis van artikel 475aa Rv leert – naar Rabobank niet bestrijdt – dat de wetgever met artikel 475aa Rv een andere bedoeling heeft gehad. In de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 35225 (TK 2018-2019, nr. 3) staat immers (p. 48, zie ook al p. 3) dat met de bepaling voor de deurwaarder de bevoegdheid wordt ingevoerd “om voorafgaand aan de beslaglegging aan banken te vragen of de schuldenaar bij hen een bankrekening aanhoudt.” Nadat was geconstateerd dat sommige banken uit artikel 475aa Rv afleiden dat zij de vraag van de deurwaarder ontkennend moeten beantwoorden als de schuldenaar weliswaar een bankrekening bij hen aanhoudt maar daarop geen batig saldo heeft, heeft het ministerie een wijziging van artikel 475aa Rv voorbereid (Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met aanpassingen in het beslag- en executierecht (Verzamelwet beslag- en executierecht), KetenID: [nummer] , strekkende tot enkele wijzigingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering die nodig zijn als gevolg van, onder meer, praktijkervaringen met het herziene beslag- en executierecht), waarbij de zinsnede “of deze geldmiddelen van die schuldenaar onder zich heeft”, wordt vervangen door “of de schuldenaar bij haar een betaalrekening of spaarrekening aanhoudt”. In de memorie van toelichting (p. 1) staat dat de wijziging “verduidelijkt” dat artikel 475aa Rv tot doel heeft de deurwaarder de bevoegdheid te geven om aan een bank te vragen of een schuldenaar er bankiert.
5.5.
Aldus blijkt de bevoegdheid van de deurwaarder respectievelijk de verplichting van de bank ruimer dan uit de tekst van artikel 475aa Rv zou kunnen worden afgeleid. De bank is gehouden tot beantwoording van de vraag van de deurwaarder of de schuldenaar al dan niet een rekening bij haar aanhoudt. De uitleg van artikel 475aa Rv door Rabobank is dus onjuist. Van de gestelde strijd met de AVG is dan geen sprake.
5.6.
De grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Rabobank is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 798
- salaris advocaat
€ 1.716(tarief I, 2 punten)
Totaal € 2.514

6.Beslissing

Het hof:
6.1
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt Rabobank in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Hoist vastgesteld op € 2.514 en op € 178 voor nasalaris, te vermeerderen als Rabobank niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling van dit arrest voldoet en betekening van dit arrest plaatsvindt, met € 92,00 voor aanvullend nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot;
6.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. K.A.J. Bisschop, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.C. van Schaick, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.