Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
STICHTING DUNAMARE ONDERWIJSGROEP,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
grief 2betoogt [appellant] dat er, in tegenstelling tot wat de kantonrechter heeft geoordeeld, wel degelijk sprake is van schade voor het huishouden van [appellant] . Deze grief faalt. [appellant] volstaat met het opsommen van een aantal schadeposten en de bijbehorende bedragen, maar onderbouwt deze schade in het geheel niet. In het licht van de betwisting door [geïntimeerden] van de gestelde schade heeft [appellant] zijn vordering ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd.
grieven 4 en 5betoogt [appellant] dat in de procedure in eerste aanleg sprake was van strijd met een goede procesorde vanwege het feit dat de zaak op zitting is behandeld alvorens op het door [appellant] ingediende verzoek om wraking was beslist, en vanwege het feit dat de opmerkingen van [appellant] op het proces-verbaal en een aantal door hem ingediende stukken niet in behandeling zijn genomen. Het hof gaat aan dit betoog voorbij, reeds omdat [appellant] aan de door hem gestelde strijd met de goede procesorde geen rechtsgevolg heeft verbonden. De grieven falen.
grieven 7 en 8betoogt [appellant] dat de rechtbank eraan voorbij gaat dat [geïntimeerden] ook eigen schuld hebben aan zijn emotionele opwellingen waardoor de school disproportioneel heeft gehandeld met de verwijdering. Volgens [appellant] kleven er inhoudelijke bezwaren aan de uitspraak van de Raad van State en heeft de Raad van State niet beoordeeld of Dunamare rechtmatig heeft gehandeld. De grieven falen. [appellant] miskent dat de Raad van State in de onder 3.16 genoemde uitspraak het verwijderingsbesluit heeft beoordeeld en rechtmatig heeft bevonden. De rechtmatigheid van het verwijderingsbesluit dient het hof in deze procedure derhalve tot uitgangspunt. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de uitspraak van de Raad van State niet enkel betrekking op procedurele aspecten. Voor zover de door [appellant] gevorderde schade voortvloeit uit het verwijderingsbesluit of daarmee samenhangt, stuit zijn vordering op hetgeen hiervoor is overwogen af.
grief 9betoogt [appellant] dat toetsinzage en herziening zijn recht is, en dat de school ten onrechte de discussie over de communicatie is aangegaan in plaats van over de toetsen. Voorts is het verwijderingsbesluit volgens [appellant] geen gezamenlijke beslissing van de school of het bestuur. De grief faalt. Voor zover [appellant] daarmee bedoelt dat hij wel belang heeft bij inzage in toetsen, cijfers en het dossier, en aanspraak heeft op de in dat verband gevorderde dwangsommen, faalt dit betoog, nu de zoon van [appellant] al geruime tijd op een andere school zit en [appellant] niet heeft onderbouwd waarom hij (tegen die achtergrond) nog belang bij inzage heeft. Voor zover [appellant] met deze grief de rechtmatigheid van het verwijderingsbesluit ter discussie stelt, geldt dat dit besluit, gelet op de uitspraak van de Raad van State van 6 april 2022, formele rechtskracht heeft, zodat het hof (zoals in het voorgaande overwogen) van de rechtmatigheid van dit besluit heeft uit te gaan.