ECLI:NL:GHAMS:2025:721

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
200.310.562
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Transavia voor beschadigde bagage en verzoek om inzage in schooldossiers

In deze zaak heeft appellant, [appellant], schadevergoeding gevorderd van de Stichting Dunamare Onderwijsgroep, omdat de school van zijn zoon geen inzage heeft gegeven in toetsen en bepaalde cijfers niet wilde herzien. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat hij niet-ontvankelijk werd verklaard voor vorderingen namens zijn minderjarige zoon en zijn vrouw. Het hof heeft in hoger beroep de grieven van [appellant] beoordeeld, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de school wanprestatie heeft gepleegd door geen inzage in toetsen te geven en dat de school onterecht zijn zoon heeft verwijderd. Het hof oordeelt dat de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat de school haar zorgplicht niet heeft geschonden en dat het verwijderingsbesluit rechtmatig is. De grieven van [appellant] worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.310.562/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 9150128 \ CV EXPL 21-2516
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 april 2025
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats 1] (gemeente [plaats 2] ),
appellant,
advocaat: mr. A. Coskun te Heemskerk,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats 3] ,
en
STICHTING DUNAMARE ONDERWIJSGROEP,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.G. Hofman te Heemstede.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] vordert schadevergoeding omdat de voormalige school van zijn zoon en de voormalige [functie 1] van die school geen inzage hebben gegeven in de toetsen van de zoon van [appellant] en bepaalde cijfers van zijn zoon niet wilden herzien. Ook vordert [appellant] dwangsommen voor iedere keer dat de school weigert inzage in toetsen, cijfers en het dossier van zijn zoon te verstrekken en thuisonderwijs te verzorgen, alsmede voor het geval zijn zoon van school wordt verwijderd. Het hof wijst de vorderingen af.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 4 april 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 5 januari 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord;
- akte van de zijde van [appellant] d.d. 23 mei 2023, met één productie;
- akte van de zijde van [appellant] d.d. 18 juni 2024;
- antwoordakte van de zijde van [geïntimeerden] d.d. 16 juli 2024.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [appellant] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties en de nakosten, met bepaling dat waar de ene geïntimeerde betaald heeft, de andere gekweten zal zijn.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] , dan wel tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 3.1 t/m 3.18 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Dunamare is een zogenoemd ‘samenwerkingsbestuur’ in de zin van artikel 53c van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Als zodanig is Dunamare het bevoegd gezag van het [school] (locatie [straat] ) te [plaats 1] (hierna: de school).
3.2
De school is een openbare school voor voortgezet onderwijs. [geïntimeerde] was [functie 1] van de school in het schooljaar 2020/2021.
3.3
[appellant] en zijn echtgenote, [naam 1] (hierna: de moeder), zijn ouders van een leerling (hierna: de zoon of de leerling) die in het schooljaar 2020/2021 in de havo/vwo brugklas van de school is gestart.
3.4
Naar aanleiding van de volgens [appellant] lage waarderingen bij een aantal vakken en de opmerking van de [functie 2] [vak] dat ze ‘twijfelt’ of de leerling het vwo-niveau aan kan, schrijft [appellant] eind maart 2021 diverse e-mails. Deze komen erop neer dat hij van de leerkrachten of de school eist dat hij inzage krijgt in de scoring en/of een onderbouwing van de scoring en dat de leerling zijn verdiende cijfers krijgt. De [functie 2] [vak] geeft per e-mail uitleg aan [appellant] wat betreft haar twijfel, maar wijzigt haar mening niet. [appellant] accepteert de uitleg niet en beschuldigt de [functie 2] [vak] van onprofessioneel en racistisch handelen. Daarnaast is [appellant] het niet eens met bepaalde cijfers voor de vakken Engels, wiskunde, Nederlands en lichamelijke opvoeding. De docenten van deze vakken hebben volgens [appellant] te lage cijfers gegeven en geen inzage geboden in die cijfers en geen oplossing geboden. De teamleider van de brugklas tracht [appellant] vervolgens tot een gesprek te bewegen, maar dat lukt niet. Ook de [functie 1] , [geïntimeerde] , probeert meerdere malen in gesprek te komen met [appellant] , maar ook dat lukt niet.
3.5
Vervolgens kondigt [appellant] aan de school te gaan dagvaarden. De gemachtigde van de school reageert en dringt er bij [appellant] op aan in gesprek te gaan met de school in plaats van te gaan procederen. Hij vermeldt uitdrukkelijk dat de school domicilie kiest op het kantoor van gemachtigde.
3.6
Op 2 april 2021 kondigt [appellant] in een brief gericht aan de [functie 2] [vak] aan haar te gaan dagvaarden. De gemachtigde van de school wijst er in zijn reactie op dat [appellant] de verhoudingen daarmee op scherp stelt, zodanig dat het de vraag is of het onderling vertrouwen nog wel kan worden hersteld.
3.7
Op 6 april 2021 stuurt [geïntimeerde] [appellant] een aantal brieven, die er in de kern op neer komen dat hij een gesprek noodzakelijk acht om te bezien of het vertrouwen kan worden hersteld. [geïntimeerde] wijst erop dat de leerling mogelijk geschorst zal worden. Gedurende die schorsing kunnen de mogelijkheden tot herstel van vertrouwen worden onderzocht en als dat niet mogelijk is, zal een verwijderingsprocedure worden opgestart.
3.8
Op 6 april 2021 dagvaardt [appellant] [geïntimeerde] in persoon op zijn woonadres en ook de school.
3.9
Op 7 april 2021 doet [geïntimeerde] opnieuw een poging om in gesprek te komen met [appellant] . [appellant] wijst dat af. Op 9 april 2021 vindt een gesprek plaats tussen de moeder, [geïntimeerde] en de teamleider van de brugklas. [appellant] stelt vervolgens dat wat in het gespreksverslag is opgenomen, onjuist of onwaar is.
3.1
Op 13 april 2021 bericht de school [appellant] dat het voornemen bestaat de leerling te verwijderen van school, omdat er door de opstelling van [appellant] geen enkele basis meer is voor verdere samenwerking tussen de school en de ouders. [appellant] reageert per e-mail op 13 april 2021. Hij merkt op dat hij inziet dat zijn opstelling ongewenste gevolgen heeft voor zijn zoon en biedt zijn excuses aan voor de communicatie als die hard is overgekomen.
3.11
In haar reactie van 16 april 2021 verklaart de school zich bereid om de verwijdering op te schorten, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Deze komen erop neer dat [appellant] geen contact meer heeft met de school, dat alleen de moeder dat nog mag doen en dat alle procedures worden ingetrokken.
3.12
In zijn brief van 19 april 2021 aan de school schrijft [appellant] dat de voorwaarden volstrekt onacceptabel zijn. [appellant] dagvaardt diezelfde dag de voorzitter van het college van bestuur in persoon op zijn woonadres en (wederom) ook de school. Ook dagvaardt [appellant] de [functie 2] [vak] in persoon op haar woonadres.
3.13
Op 12 mei 2021 vindt een gesprek plaats tussen [naam 2] , lid College van Bestuur van Dunamare, met [appellant] en de moeder. Om uit de impasse te komen stelt zij voor dat gedurende een half jaar aan de voorwaarden van de school wordt voldaan, onder meer dat er geen contact tussen [appellant] en de school is. [appellant] wil dat absoluut niet, waarna het College van Bestuur haar beslissing tot verwijdering doorzet.
3.14
De leerling wordt per 18 mei 2021 van de school verwijderd op grond van een besluit van het College van Bestuur van Dunamare van 22 april 2021 (hierna: het besluit). [appellant] maakt (eveneens op 22 april 2021) bezwaar tegen het besluit. De leerling wordt na zijn verwijdering van de school op het KSH College in [plaats 1] aangemeld en geplaatst.
3.15
[appellant] gaat in beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en verzoekt daarnaast om een bestuursrechtelijke voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 17 juni 2021 verklaart de voorzieningenrechter het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk. Tegen deze uitspraak stelt [appellant] hoger beroep in. Tevens verzoekt [appellant] de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
3.16
Op 8 juli 2021 verklaart Dunamare het bezwaar tegen het besluit ongegrond. [appellant] gaat daartegen in beroep. De rechtbank stuurt het beroep aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) door ter behandeling. Bij uitspraak van 6 april 2022 (202104123/1/A2 en 202104123/2/A2) verklaart de Raad van State het beroep van [appellant] ongegrond en wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
3.17
Op 14 juli 2021 dagvaardt [appellant] de [functie 2] lichamelijke opvoeding op haar woonadres.

4.Eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij vonnis:
“Gedaagden aansprakelijk te stellen voor het vergoeden van schadevergoeding en nadeelcompensatie en hen te veroordelen:
In vergoeding van schadecompensatie zoals genoemd onder hoofdsom ad Eur 10.000;
In een dwangsom van Eur 3.000 iedere keer dat de school weigert, ontwijkt of negeert op het eerste verzoek tot inzage in toetsen, cijfers en leerlingdossier om binnen 3 werkdagen te bieden;
In een dwangsom als schadevergoeding en compensatie ad Eur 12.000 als gedaagden de leerling van school verwijderen of zulke situatie creëren dat het noodzakelijk wordt om het kind van de school weg te halen. Dit bedrag zal na de eerste verschijning van zulke situatie of verwijdering, welke eerst komt, per direct verschuldigd zijn;
Het totaal van de nadeelcompensatie en schadevergoedingen en dwangsom zal niet te boven gaan dan Eur 25.000,-. Indien de éne betaalt wordt de andere gedaagde gevrijwaarde voor de betaling;
In nasalaris van Eur 131 indien binnen 14 dagen niet volledig wordt voldaan aan het vonnis, nu gedaagde zijn bewezen weigerende partijen;
In de proceskosten van dit geding, nu hier is sprake van derden rechtsbijstand en de gemaakte/te maken kosten volledig veroorzaakt door gedaagden.”
En bij vermeerdering van eis:
“Aangezien gedaagden, ondanks verzoeken en waarschuwingen, continue onrechtmatige daad plegen en doorgaan met agressie en aangezien zij de ernstig benadelende schorsing reeds op 6.4.2021 hebben aangekondigd, hebben zij zich verschuldigd gemaakt van de nadeelcompensatie ad Eur 12.000 welke per direct opeisbaar is en waarvoor in de dagvaarding reeds aangekondigd is. Hiermee is de hoofdsom verhoogd met Eur 12.000.
VERMEERDERING IN EIS EX. ART. 130 RV
12. Aangezien tijdens een schorsing heeft een school de verplichting (WVO) om het onderwijs van het kind thuis te zorgen zolang andere school hem niet toelaat, zijn gedaagden aansprakelijk en verantwoordelijk om aan deze verplichtingen onverwijld, tijdig en volledig te voldoen. Eiser wenst een dwangsom van Eur 200 per dag waarop tekort is geschoten aan deze verplichtingen door de school. Dit bedrag zal oplopen totdat het totale bedrag van de vordering Eur 25.000 heeft bereikt.
13. Eiser beperkt dit geding tevens tot de vordering van schadevergoeding met betrekking tot de tekortkomingen, nalatigheid en verzuim aan verplichtingen door gedaagden tot de dag van de schorsing d.d. 14.4.2021, inclusief het weigeren van toetsinzage, herziening alsmede het weigeren om de klachten in behandeling te nemen en criminele intimidatie zoals beschreven onder punt 11 en 12 in deze akte. Eiser merkt op dat er nog veel meer schades zijn welke in dit geding niet zijn aangevoerd en welke in een afzonderlijke zaak wordt gevorderde.
Gezien bovenstaande punten en motivering verzoekt eiser om de genoemde 2 bedragen in de vordering op te nemen en voor zover mogelijk bij voorbaat uit voerbaat, toe te wijzen.”
4.2
De kantonrechter overweegt dat [appellant] ontvankelijk is voor zover hij uit eigen naam schadevergoeding van [geïntimeerden] vordert. Voor zover hij bedoeld heeft om ook namens zijn zoon schade te vorderen, is hij volgens de kantonrechter niet-ontvankelijk, omdat zijn zoon minderjarig is en niet van een machtiging van de kantonrechter is gebleken, zulks terwijl dat op grond van artikel 1:235k Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) jo. artikel 1:349 lid 1 BW wel is vereist. [appellant] is eveneens niet-ontvankelijk voor zover hij heeft bedoeld om ook namens de moeder vergoeding van schade te vorderen, nu de moeder geen partij is bij de procedure en niet is gebleken dat de vorderingen mede op haar verzoek zijn ingesteld. De kantonrechter overweegt dat [appellant] geen recht heeft op immateriële schadevergoeding, nu geen sprake is van het (verwijtbaar) opzettelijk toebrengen van nadeel, of van schade aan de eer en goede naam van [appellant] of een andere aantasting van zijn persoon. Voor zover [appellant] materiële schadevergoeding beoogt te vorderen, heeft hij die vordering naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Van wanprestatie of onbehoorlijk bestuur is evenmin sprake. De door [appellant] gevorderde dwangsommen worden afgewezen. De eerste dwangsom (op inzage in toetsen, cijfers en het leerlingdossier) wordt afgewezen omdat de zoon van [appellant] al geruime tijd op een andere school zit. De tweede dwangsom (voor het geval [geïntimeerden] de leerling van school verwijderen) wordt afgewezen omdat de verwijdering het gevolg is van het besluit van het College van Bestuur van de school, waarover de kantonrechter niet bevoegd is te oordelen. De dwangsom die [appellant] heeft gevorderd in verband met de verplichting om thuisonderwijs te verzorgen zolang de zoon van [appellant] geschorst is, wordt ook afgewezen, omdat [appellant] daar geen praktisch belang meer bij heeft (gelet op het gegeven dat zijn zoon op een andere school is toegelaten), en de schorsing ook zodanig met het verwijderingsbesluit samenhangt dat de kantonrechter zich niet bevoegd acht daarvan kennis te nemen. De kantonrechter wijst de vorderingen af met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad - van [appellant] in de proceskosten en de wettelijke rente daarover.

5.Beoordeling

5.1
[appellant] heeft in hoger beroep tien genummerde grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis.
5.2
Grief 1is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] zonder een machtiging van de kantonrechter niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vorderingen voor zover die namens zijn minderjarige zoon en zijn vrouw zijn ingesteld. Volgens [appellant] dient hij ontvankelijk te worden verklaard in de vordering namens zijn zoon omdat sprake is van lastgeving door zijn zoon. Ook zijn vrouw moet ontvankelijk worden verklaard omdat zij materiële schade heeft en bij de zitting aanwezig was. Deze grief faalt. In de door [appellant] bij akte van 23 mei 2023 overgelegde lastgeving staat dat de zoon zijn vader lastgeving verleent om niet namens hem, maar voor hem in rechte op te treden. Ook op grond van deze lastgeving kan derhalve niet worden aangenomen dat [appellant] de vorderingen in de onderhavige procedure namens zijn zoon heeft ingesteld. Ook voor zover [appellant] bedoeld heeft in de onderhavige procedure vergoeding van door de moeder geleden schade te vorderen, is hij niet-ontvankelijk. Het enkele feit dat de moeder ook schade zou hebben geleden, en bij de zitting aanwezig was in de bestuursrechtelijke procedure, is onvoldoende om aan te nemen dat zij partij bij de procedure is of dat de vorderingen op haar naam zijn ingesteld.
5.3
Met
grief 2betoogt [appellant] dat er, in tegenstelling tot wat de kantonrechter heeft geoordeeld, wel degelijk sprake is van schade voor het huishouden van [appellant] . Deze grief faalt. [appellant] volstaat met het opsommen van een aantal schadeposten en de bijbehorende bedragen, maar onderbouwt deze schade in het geheel niet. In het licht van de betwisting door [geïntimeerden] van de gestelde schade heeft [appellant] zijn vordering ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd.
5.4
Grief 3strekt ten betoge dat de kantonrechter er ten onrechte aan voorbij gaat dat nog altijd geen toetsinzage is verleend, terwijl een leerling/ouder daar wel recht op heeft, en dat de kantonrechter er ten onrechte vanuit gaat dat nimmer sprake kan zijn van enige wanprestatie. Volgens [appellant] heeft hij nog altijd belang bij toetsinzage en uitleg inzake de puntentoekenning, omdat een onterechte onvoldoende een schending in goede naam/eer oplevert. Deze grief faalt. De kantonrechter heeft niet geoordeeld dat nimmer sprake kan zijn van enige wanprestatie, maar heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld welke verbintenis de school of [geïntimeerde] niet of niet behoorlijk is nagekomen, en dat [geïntimeerden] bovendien niet op correcte wijze in gebreke zijn gesteld. Tegen dit laatste oordeel heeft [appellant] niet gegriefd, zodat immateriële schadevergoeding wegens het uitblijven van toetsinzage reeds daarom niet kan worden toegewezen.
5.5
Met de
grieven 4 en 5betoogt [appellant] dat in de procedure in eerste aanleg sprake was van strijd met een goede procesorde vanwege het feit dat de zaak op zitting is behandeld alvorens op het door [appellant] ingediende verzoek om wraking was beslist, en vanwege het feit dat de opmerkingen van [appellant] op het proces-verbaal en een aantal door hem ingediende stukken niet in behandeling zijn genomen. Het hof gaat aan dit betoog voorbij, reeds omdat [appellant] aan de door hem gestelde strijd met de goede procesorde geen rechtsgevolg heeft verbonden. De grieven falen.
5.6
Grief 6strekt ten betoge dat [geïntimeerden] wanprestatie hebben geleverd door hun zorgplicht te schenden, nu zij geen alternatief onderwijs hebben geboden toen de zoon van [appellant] thuis zat en evenmin een gelijkwaardige school en onderwijs hebben geregeld. Deze grief faalt. [geïntimeerden] hebben onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van State van 6 april 2022 betwist dat zij hun zorgplicht hebben geschonden. Uit die uitspraak blijkt dat de schoolleiding tijdens de schorsing van de zoon heeft voorzien in een alternatief digitaal onderwijsprogramma en dat de school actieve medewerking heeft verleend aan de overdracht van de zoon van [appellant] aan een andere school. Het beroep op wanprestatie stuit bovendien af op hetgeen hierboven in r.o. 5.4 is geoordeeld.
5.7
Met
grieven 7 en 8betoogt [appellant] dat de rechtbank eraan voorbij gaat dat [geïntimeerden] ook eigen schuld hebben aan zijn emotionele opwellingen waardoor de school disproportioneel heeft gehandeld met de verwijdering. Volgens [appellant] kleven er inhoudelijke bezwaren aan de uitspraak van de Raad van State en heeft de Raad van State niet beoordeeld of Dunamare rechtmatig heeft gehandeld. De grieven falen. [appellant] miskent dat de Raad van State in de onder 3.16 genoemde uitspraak het verwijderingsbesluit heeft beoordeeld en rechtmatig heeft bevonden. De rechtmatigheid van het verwijderingsbesluit dient het hof in deze procedure derhalve tot uitgangspunt. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de uitspraak van de Raad van State niet enkel betrekking op procedurele aspecten. Voor zover de door [appellant] gevorderde schade voortvloeit uit het verwijderingsbesluit of daarmee samenhangt, stuit zijn vordering op hetgeen hiervoor is overwogen af.
5.8
Met
grief 9betoogt [appellant] dat toetsinzage en herziening zijn recht is, en dat de school ten onrechte de discussie over de communicatie is aangegaan in plaats van over de toetsen. Voorts is het verwijderingsbesluit volgens [appellant] geen gezamenlijke beslissing van de school of het bestuur. De grief faalt. Voor zover [appellant] daarmee bedoelt dat hij wel belang heeft bij inzage in toetsen, cijfers en het dossier, en aanspraak heeft op de in dat verband gevorderde dwangsommen, faalt dit betoog, nu de zoon van [appellant] al geruime tijd op een andere school zit en [appellant] niet heeft onderbouwd waarom hij (tegen die achtergrond) nog belang bij inzage heeft. Voor zover [appellant] met deze grief de rechtmatigheid van het verwijderingsbesluit ter discussie stelt, geldt dat dit besluit, gelet op de uitspraak van de Raad van State van 6 april 2022, formele rechtskracht heeft, zodat het hof (zoals in het voorgaande overwogen) van de rechtmatigheid van dit besluit heeft uit te gaan.
5.9
Grief 10behelst een opsomming van de door de school gestelde voorwaarden om de zoon van [appellant] op school te houden, waaruit volgens [appellant] de slechte intenties van de school blijken. Aangezien [appellant] aan deze opsomming geen rechtsgevolg verbindt, gaat het hof daaraan voorbij. Ook deze grief faalt.
5.1
Voor zover [appellant] in zijn toelichting in de akte van 18 juni 2024 nieuwe grieven heeft aangevoerd, laat het hof deze buiten beschouwing, omdat een appellant op grond van de tweeconclusieregel gehouden is zijn grieven tegen het bestreden vonnis in de eerste conclusie op te nemen.
5.11
[appellant] heeft geen bewijs aangeboden van feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Zijn bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
5.12
De slotsom is dat de grieven geen doel treffen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, zoals in het dictum vermeld.

6.BESLISSING

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 883,27 aan verschotten, op € 2.428,- voor salaris en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.T. van der Meer, T.S. Pieters en R.L. de Graaff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025.