Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
STICHTING DUNAMARE ONDERWIJSGROEP,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
drukt uit dat u of niet logisch kunt denken of u onder invloed van uw racisten mentaliteit en uw vooroordelen [leerling, hof] een hogere opleiding niet gunt. Door lagere opmerking wens u hem te verhinderen en verlagen,ondanks hij hoge cijfers heeft.Deze dient u alsnog te corrigeren aangezien aannemelijk maken voor de rechter, commissie en bureaus wordt moeilijk voor u. (..)”
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
grief 2betoogt [appellant] dat de kantonrechter er ten onrechte aan voorbij gaat dat nog altijd geen toetsinzage is verleend, terwijl een leerling/ouder daar wel recht op heeft, en dat de kantonrechter er ten onrechte vanuit gaat dat nimmer sprake kan zijn van enige wanprestatie. Volgens [appellant] heeft hij nog altijd belang bij toetsinzage en uitleg inzake de puntentoekenning, omdat een onterechte onvoldoende een schending in goede naam/eer oplevert. Deze grief faalt. De kantonrechter heeft niet geoordeeld dat nimmer sprake kan zijn van enige wanprestatie, maar heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld welke verbintenis [geïntimeerde] niet behoorlijk is nagekomen. Ook in hoger beroep voldoet [appellant] niet aan zijn stelplicht op dit punt. Voor zover [appellant] bedoelt te betogen dat hij immateriële schade lijdt door de weigering om hem toetsinzage en uitleg inzake de totstandkoming van de puntentoekenning te verschaffen, faalt dit betoog. Het argument dat een (onterechte) onvoldoende een schending in goede naam of eer oplevert kan hem (wat daar verder ook van zij) niet baten, omdat de onvoldoende niet van [appellant] is maar van zijn zoon. Voor zover [appellant] met deze grief wil betogen dat hij materiële schade heeft geleden als gevolg van het ontbreken van toetsinzage, faalt de grief eveneens. [appellant] volstaat immers met het opsommen van een aantal schadeposten en de bijbehorende bedragen, maar onderbouwt deze – door [geïntimeerden] betwiste - schade in het geheel niet, en legt ook niet waarom deze schade het gevolg van de door hem gestelde wanprestatie zou zijn.
grieven 3 en 4betoogt [appellant] dat in de procedure in eerste aanleg sprake was van strijd met een goede procesorde vanwege het feit dat de zaak op zitting is behandeld alvorens op het door [appellant] ingediende verzoek om wraking was beslist, en vanwege het feit dat de opmerkingen van [appellant] op het proces-verbaal en een aantal door hem ingediende stukken niet in behandeling zijn genomen. Het hof gaat aan dit betoog voorbij, reeds omdat [appellant] aan de door hem gestelde strijd met de goede procesorde geen rechtsgevolg heeft verbonden. De grieven falen.
grief 6betoogt [appellant] dat de kantonrechter er ten onrechte vanuit gaat dat niet van [geïntimeerde] verlangd kon worden om nog les te geven aan de zoon van [appellant] . Volgens [appellant] is de weigering om les te geven aan de zoon disproportioneel, omdat onbegrijpelijk is hoe de veiligheid van [geïntimeerde] in gevaar zou komen door les te geven. Deze grief faalt. Uit de hierboven onder 3.4 weergegeven correspondentie blijkt dat [appellant] herhaaldelijk de confrontatie met [geïntimeerde] en de school heeft opgezocht en zich daarbij heeft bediend van ongepaste en kwetsende beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde] . Tegen deze achtergrond bezien levert de weigering van [geïntimeerde] om nog les te geven aan de leerling geen wanprestatie op.