ECLI:NL:GHAMS:2025:720

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
200.310.749
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding vordering door ouder tegen school en docent wegens gebrek aan toetsinzage en lesverlening

In deze zaak vordert de appellant, een ouder, schadevergoeding van de voormalige school van zijn zoon en een docent, omdat zij geen inzage in toetsen hebben gegeven en hebben geweigerd zijn zoon les te geven. De appellant stelt dat de school en de docent hem onterecht hebben behandeld, wat heeft geleid tot schade voor zijn zoon. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de vorderingen van de appellant afgewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen namens zijn minderjarige zoon, omdat hij niet de juiste machtiging had. De appellant heeft in hoger beroep zes grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat deze grieven geen doel treffen. Het hof concludeert dat de school en de docent niet in wanprestatie zijn vervallen en dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De uitspraak van de kantonrechter wordt bevestigd, en de appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.310.749/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 9426781/ CV EXPL 21-6050
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 april 2025
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats 1] (gemeente [plaats 2] ),
appellant,
advocaat: mr. A. Coskun te Heemskerk,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats 3] ,
en
STICHTING DUNAMARE ONDERWIJSGROEP,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.G. Hofman te Heemstede.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] vordert schadevergoeding omdat [geïntimeerde] , als [functie 1] [vak] op de voormalige school van zijn zoon, en de voormalige school (samengevat) geen toetsinzage hebben verschaft en hebben geweigerd zijn zoon nog les te geven en een gelijkwaardige school voor hem te regelen. Het hof wijst de vorderingen af.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 4 april 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 5 januari 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord;
- akte van de zijde van [appellant] d.d. 23 mei 2023, met één productie;
- akte van de zijde van [appellant] d.d. 18 juni 2024;
- antwoordakte van de zijde van [naam 1] d.d. 16 juli 2024.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten, met bepaling dat zo één der geïntimeerden betaald heeft, de ander gekweten zal zijn.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 3.1 t/m 3.18 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Dunamare is een zogenoemd ‘samenwerkingsbestuur’ in de zin van artikel 53c van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Als zodanig is Dunamare het bevoegd gezag van het [school] (locatie [straat] ) te [plaats 1] (hierna: de school). De school is een openbare school voor voortgezet onderwijs.
3.2
[geïntimeerde] is [functie 1] [vak] op de school. Tussen haar en Dunamare bestaat een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.3
[appellant] en zijn echtgenote, [naam 2] (hierna: de moeder), zijn ouders van een leerling (hierna: de zoon of de leerling) die in het schooljaar 2020/2021 in de havo/vwo brugklas van de school is gestart.
3.4
Naar aanleiding van de volgens [appellant] lage waarderingen bij een aantal vakken, waaronder de opmerking van [geïntimeerde] dat ze ‘twijfelt’ of de leerling het vwo-niveau aan kan, schrijft [appellant] eind maart 2021 diverse e-mails. Deze komen erop neer dat hij van de leerkrachten of de school eist dat hij inzage krijgt in de scoring en/of een onderbouwing van de scoring en dat de leerling zijn verdiende cijfers krijgt. [geïntimeerde] geeft per e-mail uitleg aan [appellant] wat betreft haar twijfel, maar wijzigt haar mening niet. [appellant] accepteert de uitleg niet en beschuldigt [geïntimeerde] van onprofessioneel en racistisch handelen. In zijn e-mail van 30 maart 2021 schrijft [appellant] [geïntimeerde] onder meer het volgende:
“(…) U beweert dat [de leerling, hof] moeite zou hebben met het leren van [vak]. Vreemd! Opeens is het zo geworden? Nooit eerder aan ons vermeld! Kinderen die moeite hebben met het leren, halen niet groeiende cijfers zoals 7,8. Uw beoordeling vanTwijfel
drukt uit dat u of niet logisch kunt denken of u onder invloed van uw racisten mentaliteit en uw vooroordelen [leerling, hof] een hogere opleiding niet gunt. Door lagere opmerking wens u hem te verhinderen en verlagen,ondanks hij hoge cijfers heeft.Deze dient u alsnog te corrigeren aangezien aannemelijk maken voor de rechter, commissie en bureaus wordt moeilijk voor u. (..)”
3.5
Daarnaast is [appellant] het niet eens met bepaalde cijfers voor de vakken Engels, wiskunde, Nederlands en lichamelijke opvoeding. De docenten van deze vakken hebben volgens [appellant] te lage cijfers gegeven en geen inzage geboden in die cijfers en geen oplossing geboden. De teamleider van de brugklas adviseert de docenten om te wachten met het beantwoorden van e-mails totdat zij [appellant] heeft gesproken. Zij tracht [appellant] vervolgens tot een gesprek te bewegen, maar dat lukt niet. Ook de [functie 3] probeert meerdere malen in gesprek te komen met [appellant] , maar ook dat lukt niet.
3.6
Vervolgens kondigt [appellant] aan de school te gaan dagvaarden. De gemachtigde van de school reageert en dringt er bij [appellant] op aan in gesprek te gaan met de school in plaats van te gaan procederen. Hij vermeldt uitdrukkelijk dat de school domicilie kiest op het kantoor van gemachtigde.
3.7
Op 2 april 2021 kondigt [appellant] in een brief gericht aan [geïntimeerde] aan haar te gaan dagvaarden. De gemachtigde van de school wijst er in zijn reactie op dat [appellant] de verhoudingen daarmee op scherp stelt, zodanig dat het de vraag is of het onderling vertrouwen nog wel kan worden hersteld.
3.8
Op 6 april 2021 stuurt de [functie 3] [appellant] een aantal brieven, die er in de kern op neer komen dat hij een gesprek noodzakelijk acht om te bezien of het vertrouwen kan worden hersteld. De [functie 3] wijst erop dat de leerling mogelijk geschorst zal worden. Gedurende die schorsing kunnen de mogelijkheden tot herstel van vertrouwen worden onderzocht en als dat niet mogelijk is, zal een verwijderingsprocedure worden opgestart.
3.9
Op 6 april 2021 dagvaardt [appellant] de [functie 3] in persoon op zijn woonadres en ook de school.
3.1
Op 7 april 2021 doet de [functie 3] opnieuw een poging om in gesprek te komen met [appellant] . [appellant] wijst dat af. Op 9 april 2021 vindt een gesprek plaats tussen de moeder, de [functie 3] en de teamleider van de brugklas. [appellant] stelt vervolgens dat wat in het gespreksverslag is opgenomen, onjuist of onwaar is.
3.11
Op 13 april 2021 bericht de school [appellant] dat het voornemen bestaat de leerling te verwijderen van school, omdat er door de opstelling van [appellant] geen enkele basis meer is voor verdere samenwerking tussen de school en de ouders. [appellant] reageert per e-mail op 13 april 2021. Hij merkt op dat hij inziet dat zijn opstelling ongewenste gevolgen heeft voor zijn zoon en biedt zijn excuses aan voor de communicatie als die hard is overgekomen.
3.12
In haar reactie van 16 april 2021 verklaart de school zich bereid om de verwijdering op te schorten, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Deze komen erop neer dat [appellant] geen contact meer heeft met de school, dat alleen de moeder dat nog mag doen, dat de leerling geen lessen meer bijwoont van [geïntimeerde] maar voor het vak [vak] een alternatief zal moeten worden gevonden, en dat alle procedures worden ingetrokken.
3.13
In zijn brief van 19 april 2021 aan de school schrijft [appellant] dat de voorwaarden volstrekt onacceptabel zijn. [appellant] dagvaardt diezelfde dag de voorzitter van het College van Bestuur in persoon op zijn woonadres en (wederom) ook de school. Ook dagvaardt [appellant] [geïntimeerde] in persoon op haar woonadres.
3.14
Op 12 mei 2021 vindt een gesprek plaats tussen [naam 3] , lid College van Bestuur van Dunamare, met [appellant] en de moeder. Om uit de impasse te komen stelt zij voor dat gedurende een half jaar aan de voorwaarden van de school wordt voldaan, onder meer dat er geen contact tussen [appellant] en de school is. [appellant] wil dat absoluut niet, waarna het College van Bestuur haar beslissing tot verwijdering doorzet.
3.15
De leerling wordt per 18 mei 2021 van de school verwijderd op grond van een besluit van het College van Bestuur van Dunamare van 22 april 2021 (hierna: het besluit). [appellant] maakt (eveneens op 22 april 2021) bezwaar tegen het besluit. De leerling wordt na zijn verwijdering van de school op het [functie 2] in [plaats 1] aangemeld en geplaatst.
3.16
[appellant] gaat in beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en verzoekt daarnaast om een bestuursrechtelijke voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 17 juni 2021 verklaart de voorzieningenrechter het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk. Tegen deze uitspraak stelt [appellant] hoger beroep in. Tevens verzoekt [appellant] de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
3.17
Op 8 juli 2021 verklaart Dunamare het bezwaar tegen het besluit ongegrond. [appellant] gaat daartegen in beroep. De rechtbank stuurt het beroep aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) door ter behandeling. Bij uitspraak van 6 april 2022 (202104123/1/A2 en 202104123/2/A2) verklaart de Raad van State het beroep van [appellant] ongegrond en wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
3.18
Op 14 juli 2021 dagvaardt [appellant] de docente lichamelijke opvoeding op haar woonadres.

4.Eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij vonnis:
“gedaagden aansprakelijk te stellen voor het vergoeden van schadevergoeding en nadeelcompensatie en hen te veroordelen:
In vergoeding van schadecompensatie zoals genoemd onder hoofdsom ad Eur 20.000;
In een schadecompensatie ad Eur 1.000 per week zolang de leerling geen Franse les kan volgen.
Het totaal van de nadeelcompensatie, schadevergoedingen en dwangsom zal niet hoger zijn dan Eur 25.000. Indien de ene betaalt wordt de andere gedaagde gevrijwaard voor de betaling;
In nasalaris van Eur 131 indien binnen 7 dagen niet volledig wordt voldaan aan het vonnis, nu gedaagde zijn bewezen weigerende partijen;
In de proceskosten van dit geding, nu hier is sprake van derden rechtsbijstand en de gemaakte/te maken kosten volledig veroorzaakt door gedaagden.”
4.2
De kantonrechter overweegt dat [appellant] ontvankelijk is voor zover hij uit eigen naam schadevergoeding van [geïntimeerden] vordert. Voor zover hij bedoeld heeft om ook namens zijn zoon schade te vorderen, is hij volgens de kantonrechter niet-ontvankelijk, omdat zijn zoon minderjarig is en niet van een machtiging van de kantonrechter is gebleken, zulks terwijl dat op grond van artikel 1:235k Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) jo. artikel 1:349 lid 1 BW wel is vereist. [appellant] is eveneens niet-ontvankelijk voor zover hij heeft bedoeld om ook namens de moeder vergoeding van schade te vorderen, nu de moeder geen partij is bij de procedure en niet is gebleken dat de vorderingen mede op haar verzoek zijn ingesteld. De kantonrechter overweegt dat [appellant] geen recht heeft op immateriële schadevergoeding, nu geen sprake is van het (verwijtbaar) opzettelijk toebrengen van nadeel, of van schade aan de eer en goede naam van [appellant] of een andere aantasting van zijn persoon. Voor zover [appellant] materiële schadevergoeding beoogt te vorderen, heeft hij die vordering naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Van wanprestatie is geen sprake. Ook de gevorderde dwangsom van € 1.000,- per week zolang de leerling geen Franse les kan volgen, wordt afgewezen, omdat de leerling al geruime tijd op een andere school zit, zodat [appellant] daarbij geen praktisch belang heeft. De kantonrechter wijst de vorderingen van [appellant] af en veroordeelt [appellant] in de proceskosten.

5.Beoordeling

5.1
Van deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in hoger beroep onder aanvoering van zes genummerde grieven.
5.2
Grief 1is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] zonder een machtiging van de kantonrechter niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vorderingen voor zover die namens zijn minderjarige zoon en zijn vrouw zijn ingesteld. Volgens [appellant] dient hij ontvankelijk te worden verklaard in de vordering namens zijn zoon omdat sprake is van lastgeving door zijn zoon. Ook zijn vrouw moet ontvankelijk worden verklaard omdat zij materiële schade heeft en bij de zitting aanwezig was. Deze grief faalt. In de door [appellant] bij akte van 23 mei 2023 overgelegde lastgeving staat dat de zoon zijn vader lastgeving verleent om niet namens hem, maar voor hem in rechte op te treden. Ook op grond van deze lastgeving kan derhalve niet worden aangenomen dat [appellant] de vorderingen in de onderhavige procedure namens zijn zoon heeft ingesteld. Ook voor zover [appellant] bedoeld heeft in de onderhavige procedure vergoeding van door de moeder geleden schade te vorderen, is hij niet-ontvankelijk. Het enkele feit dat de moeder ook schade zou hebben geleden, en bij de zitting aanwezig was in de bestuursrechtelijke procedure, is onvoldoende om aan te nemen dat zij partij bij de procedure is of dat de vorderingen op haar naam zijn ingesteld.
5.3
Met
grief 2betoogt [appellant] dat de kantonrechter er ten onrechte aan voorbij gaat dat nog altijd geen toetsinzage is verleend, terwijl een leerling/ouder daar wel recht op heeft, en dat de kantonrechter er ten onrechte vanuit gaat dat nimmer sprake kan zijn van enige wanprestatie. Volgens [appellant] heeft hij nog altijd belang bij toetsinzage en uitleg inzake de puntentoekenning, omdat een onterechte onvoldoende een schending in goede naam/eer oplevert. Deze grief faalt. De kantonrechter heeft niet geoordeeld dat nimmer sprake kan zijn van enige wanprestatie, maar heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld welke verbintenis [geïntimeerde] niet behoorlijk is nagekomen. Ook in hoger beroep voldoet [appellant] niet aan zijn stelplicht op dit punt. Voor zover [appellant] bedoelt te betogen dat hij immateriële schade lijdt door de weigering om hem toetsinzage en uitleg inzake de totstandkoming van de puntentoekenning te verschaffen, faalt dit betoog. Het argument dat een (onterechte) onvoldoende een schending in goede naam of eer oplevert kan hem (wat daar verder ook van zij) niet baten, omdat de onvoldoende niet van [appellant] is maar van zijn zoon. Voor zover [appellant] met deze grief wil betogen dat hij materiële schade heeft geleden als gevolg van het ontbreken van toetsinzage, faalt de grief eveneens. [appellant] volstaat immers met het opsommen van een aantal schadeposten en de bijbehorende bedragen, maar onderbouwt deze – door [geïntimeerden] betwiste - schade in het geheel niet, en legt ook niet waarom deze schade het gevolg van de door hem gestelde wanprestatie zou zijn.
5.4
Met de
grieven 3 en 4betoogt [appellant] dat in de procedure in eerste aanleg sprake was van strijd met een goede procesorde vanwege het feit dat de zaak op zitting is behandeld alvorens op het door [appellant] ingediende verzoek om wraking was beslist, en vanwege het feit dat de opmerkingen van [appellant] op het proces-verbaal en een aantal door hem ingediende stukken niet in behandeling zijn genomen. Het hof gaat aan dit betoog voorbij, reeds omdat [appellant] aan de door hem gestelde strijd met de goede procesorde geen rechtsgevolg heeft verbonden. De grieven falen.
5.5
Grief 5strekt ten betoge dat de kantonrechter eraan voorbij is gegaan dat [geïntimeerden] wanprestatie hebben gepleegd doordat zij weigerden Franse les te geven aan de leerling en hem geen alternatieve lessen hebben geboden, zodat hij twee maanden thuis zat zonder les. Voorts hebben zij geen gelijkwaardige school voor de leerling geregeld. Daarmee hebben zij volgens [appellant] in strijd met hun zorgplicht gehandeld. Deze grief faalt. [geïntimeerden] hebben onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van State van 6 april 2022 betwist dat zij hun zorgplicht hebben geschonden. Uit die uitspraak blijkt dat de schoolleiding tijdens de schorsing van de zoon heeft voorzien in een alternatief digitaal onderwijsprogramma en dat de school actieve medewerking heeft verleend aan de overdracht van de zoon van [appellant] aan een andere school. Gelet hierop heeft [appellant] zijn beroep op een schending van de zorgplicht door [geïntimeerden] onvoldoende onderbouwd.
5.6
Met
grief 6betoogt [appellant] dat de kantonrechter er ten onrechte vanuit gaat dat niet van [geïntimeerde] verlangd kon worden om nog les te geven aan de zoon van [appellant] . Volgens [appellant] is de weigering om les te geven aan de zoon disproportioneel, omdat onbegrijpelijk is hoe de veiligheid van [geïntimeerde] in gevaar zou komen door les te geven. Deze grief faalt. Uit de hierboven onder 3.4 weergegeven correspondentie blijkt dat [appellant] herhaaldelijk de confrontatie met [geïntimeerde] en de school heeft opgezocht en zich daarbij heeft bediend van ongepaste en kwetsende beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde] . Tegen deze achtergrond bezien levert de weigering van [geïntimeerde] om nog les te geven aan de leerling geen wanprestatie op.
5.7
De slotsom is dat de grieven geen doel treffen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, zoals in het dictum vastgesteld.

6.BESLISSING

Het hof:
6.1
bekrachtigt het bestreden vonnis;
6.2
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 2.235,27 aan verschotten, € 3.142,- voor salaris en € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.3
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.T. van der Meer, T.S. Pieters en R.L. de Graaff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025.