ECLI:NL:GHAMS:2025:709

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
200.339.638/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling fee arbeidsbemiddeling na opzegging tijdens proeftijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van een opdrachtgever tot terugbetaling van een fee aan een arbeidsbemiddelaar. De opdrachtgever, [appellant], had de bemiddelaar, [geïntimeerde], ingeschakeld voor het vervullen van vacatures. Na het beëindigen van de arbeidsovereenkomsten van twee kandidaten tijdens hun proeftijd, vorderde [appellant] 50% van de betaalde fee terug. De bemiddelaar verweerde zich door te stellen dat de opdrachtgever de factuur te laat had betaald, waardoor er niet voldaan was aan de voorwaarden voor terugbetaling. Het hof oordeelde dat het verweer van [geïntimeerde] slaagde, omdat de opdrachtgever de factuur niet tijdig had voldaan. Het hof concludeerde dat de vordering van [appellant] moest worden afgewezen, omdat de late betaling een uitzonderingsgrond vormde die de terugbetaling uitsloot. De rechtbank had eerder in eerste aanleg de vordering van [appellant] ook afgewezen, en het hof bekrachtigde dit vonnis. De kosten van het geding in hoger beroep werden aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.339.638/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/737636/ HA ZA 23-715
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 maart 2025
in de zaak van
[appellant] ,
gevestigd te [plaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. G.G.W.G. van der Valk-van den Bosch te 's-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.A.C. van Kempen te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellant] bemiddeld bij het vervullen van openstaande vacatures. [appellant] vordert terugbetaling van 50% van de fee die zij voor twee van de door [geïntimeerde] geworven kandidaten heeft betaald, nu beide kandidaten tijdens hun proeftijd bij [appellant] zijn gestopt. [geïntimeerde] stelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor terugbetaling, omdat [appellant] de fee te laat heeft betaald. Dat verweer slaagt en de vordering van [appellant] wordt afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 26 maart 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 21 februari 2024 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog haar vorderingen zal toewijzen, en [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.

3.Feiten

De rechtbank heeft in onderdeel 2 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief I betoogt [appellant] dat de feitenvaststelling op onderdelen onvolledig dan wel onjuist is. Voor zover gegrond en relevant zal het hof hiermee rekening houden bij de opsomming van de feiten. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen deze neer op het volgende.
3.1.
[geïntimeerde] is een recruitmentbureau dat arbeidszoekenden in contact brengt met (potentiële) werkgevers.
3.2.
[appellant] is een bedrijf dat software ontwikkelt voor ondernemingen op het gebied van bedrijfsvoering.
3.3.
[appellant] heeft [geïntimeerde] gevraagd drie kandidaten te werven en te selecteren voor drie
verschillende functies bij [appellant] . Daartoe hebben partijen op 1 juli 2022 een
assignment agreementgesloten (hierna: de overeenkomst), waaraan
general terms and conditions(hierna: de algemene voorwaarden) zijn gehecht.
3.4.
Op grond van de overeenkomst heeft de opdrachtgever onder omstandigheden recht op ofwel gedeeltelijke terugbetaling van de bemiddelingskosten ofwel vervanging van de bemiddelde kandidaat (hierna: de garantieregeling):

Article 5 Warranty conditions
1. If the employment of a Candidate is terminated within the first (2) months of the term of
the Candidate's contract, the Recruitment and Selection Assignment will be considered unsuccessful unless:
a. a) The Client does not notify [geïntimeerde] in writing of the termination of the Employment Contract within five (5) working days after the termination of the Employment Contract.
b) The termination is the result of the Client’s modification or failure to fulfill its promise or commitment to the Candidate of the Employment Contract.
c) The essential characteristics of the job have changed.
d) The termination of the Employment Contract is the result of coercion, staff reduction, restructuring, reorganization, merger or acquisition.
e) Client has failed to make full payment of the Fee within the payment period.
f) Client has failed to comply with other provisions of this Agreement.
2. In the case described in the previous paragraph, [geïntimeerde] will either
a. a) credit 50% of the Fee excluding VAT.
b) find a replacement.”
3.5.
Over een deel van lid 1 en over lid 2 van de garantieregeling hebben partijen voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst gecorrespondeerd en onderhandeld. Dit geldt ook voor de betaaltermijn van de facturen van [geïntimeerde] , die uiteindelijk op 14 dagen is gesteld in de algemene voorwaarden:

Prices, payment and suspension
(…)
4.2
The payment term for invoices of [geïntimeerde] is fourteen (14) days.
(…)”
3.6.
[geïntimeerde] heeft verschillende kandidaten voorgesteld aan [appellant] . [appellant] is uiteindelijk onder meer met twee kandidaten ( [naam 1] en [naam 2] ) een arbeidsovereenkomst aangegaan. Voor haar bemiddeling ter zake deze twee kandidaten heeft [geïntimeerde] op 21 oktober 2022 een factuur naar [appellant] gestuurd, waarmee zij € 51.504,00 exclusief btw in rekening heeft gebracht. Op die factuur staat vermeld als factuurdatum 21 oktober 2022, en verder:
“Please pay the invoice with number [nummer] before 04-11-2022”
3.7.
[appellant] heeft de factuur op 5 november 2022 voldaan.
3.8.
De twee kandidaten zijn op 1 december 2022 bij [appellant] in dienst getreden, met een proeftijd van twee maanden. Beide arbeidsovereenkomsten zijn binnen deze termijn beëindigd. De arbeidsovereenkomst van [naam 2] is door [appellant] op 19 januari 2023 beëindigd en die van [naam 1] door hemzelf op 30 januari 2023.
3.9.
Op 24 januari 2023 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] per e-mail laten weten dat zij voor [naam 2] een creditfactuur wenste te ontvangen. Op 31 januari 2023 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] gemeld dat de arbeidsovereenkomst met [naam 1] eveneens beëindigd was en heeft zij voorgesteld een afspraak te maken om de afwikkeling ten aanzien van beide kandidaten te bespreken. Daarna is tussen partijen nog een aantal maal (telefonisch) contact geweest.
3.10.
Op 14 april 2023 heeft [appellant] [geïntimeerde] per e-mail verzocht om 50% van de fee voor beide kandidaten aan haar terug te betalen. [geïntimeerde] heeft op 17 april 2023 aan [appellant] , eveneens per e-mail, laten weten niet tot terugbetaling over te gaan omdat de factuur niet binnen de afgesproken betaaltermijn is betaald zodat [appellant] op grond van artikel 5 lid 1 sub e van de overeenkomst geen aanspraak op terugbetaling kan maken.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 25.752,00 uit hoofde van de garantieregeling, zijnde de terugbetaling van 50% van de door [appellant] betaalde fee voor het werven door [geïntimeerde] van de twee kandidaten.
4.2.
De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen op grond van het volgende. Op basis van een tekstuele uitleg van de garantieregeling komt de samenhang tussen lid 1 en lid 2 daarvan erop neer dat het recht op terugbetaling of vervanging afhankelijk is van (i) of de bemiddelde arbeidsovereenkomst binnen de tweemaandentermijn is geëindigd en (ii) of sprake is van een uitzonderingsgeval. Gelet op de overeengekomen veertiendagentermijn voor betaling, staat vast dat [appellant] de factuur te laat heeft betaald. Daarmee doet zich een uitzonderingsgrond voor, zodat geen aanspraak bestaat op terugbetaling of creditering. Het beroep op die uitzondering door [geïntimeerde] is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Het gaat om een zakelijke overeenkomst waarbij de risico’s aan de hand van objectieve criteria tussen partijen zijn verdeeld en de toepassing van artikel 5 lid 1 sub e is niet zodanig onaanvaardbaar dat die bepaling buiten toepassing moet worden verklaard.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd, waarbij grieven II en III uiteen vallen in een aantal subgrieven. [appellant] heeft in hoger beroep geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
5.2.
[appellant] stelt zich, samengevat, op het standpunt dat zij recht heeft op terugbetaling van 50% van de bemiddelingsfee op grond van artikel 5 lid 2 van de overeenkomst. De uitzondering van artikel 5 lid 1 sub e – het recht op terugbetaling vervalt als de factuur te laat is betaald – dient buiten toepassing te blijven omdat (i) dat in lijn is met de bedoelingen van partijen (grief II) en (ii) de toepassing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (grief III).
5.3.
Voordat het hof toekomt aan de beoordeling van de stellingen van [appellant] , stelt het vast dat [appellant] geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat zij de factuur te laat heeft betaald (r.o. 4.13 van het bestreden vonnis). Voor de verdere beoordeling neem het hof derhalve als vaststaand feit tussen partijen aan dat [appellant] de factuur van [geïntimeerde] (één dag) te laat heeft betaald.
Ad (i): de uitleg van artikel 5 lid 1 sub e van de garantieregeling en de bedoeling van partijen
5.4.
Het hof stelt voorop dat het voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (Haviltex). Daarbij kan groot gewicht toekomen aan de taalkundige betekenis van de gekozen woorden, bijvoorbeeld indien de overeenkomst tot stand is gekomen tussen professionele partijen, die zijn bijgestaan door juridisch adviseurs. Niettemin kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden toegekend. Zo komt ook betekenis toe aan de context van de desbetreffende bepalingen, de wijze van totstandkoming van de overeenkomst, de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de ene of andere uitleg, de aard van de overeenkomst en de gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst, waaronder de wijze waarop partijen aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven.
5.5.
In dit geval is sprake van een zakelijke overeenkomst tussen professionele partijen die bovendien hebben onderhandeld over (een deel van) artikel 5 lid 1 en 2. De bewoordingen van artikel 5 lid 1 en lid 2 zijn duidelijk: een beroep op terugbetaling of een vervangende kandidaat (lid 2) kan alleen indien geen van de uitzonderingsgevallen onder a tot en met f zich voordoet (lid 1). Het opnemen van de uitzonderingsgevallen in lid 1 zou betekenisloos zijn als lid 2 alleen zou teruggrijpen op de eerste zin van lid 1. Een van die uitzonderingsgevallen is wanneer de factuur van [geïntimeerde] te laat is betaald (lid 1 onder e: “
Client has failed to make full payment of the Fee within the payment period”). Zoals het hof hiervoor in 5.3 heeft overwogen, staat vast dat [appellant] de factuur te laat heeft betaald. Op basis van de tekstuele uitleg van de garantieregeling betekent dat dat zij haar recht op een vervangende kandidaat of terugbetaling van de fee is verloren.
5.6.
[appellant] meent dat de uitzondering van artikel 5 lid 1 sub e niet geschreven is voor de situatie waarin de factuur slechts één dag te laat is betaald. Ook was het [appellant] niet duidelijk dat een minimale overschrijding van de betaaltermijn tot gevolg zou hebben dat haar beroep op de garantieregeling zou vervallen, nu zij tijdens de onderhandelingen over de overeenkomst niet werd bijgestaan door juridisch adviseurs. De meest voor de hand liggende uitleg van lid 1 sub e is dat het daarin bepaalde geldt voor situaties waarin de fee geheel of gedeeltelijk niet is voldaan op het moment dat een beroep op de garantieregeling wordt gedaan, steeds aldus [appellant] . Deze door [appellant] aangevoerde feiten en omstandigheden leiden niet tot de conclusie dat een andere betekenis aan de garantieregeling moet worden toegekend. Het hof licht dat als volgt toe.
5.7.
Het hof is van oordeel dat de onderhandelingen daarover noch de bewoordingen van de garantieregeling aanknopingspunten bieden voor de door [appellant] voorgestane uitleg. Voor wat betreft de onderhandelingen weegt daarbij mee dat uit de feiten niet blijkt dat [appellant] de consequenties van die regeling niet heeft begrepen door het ontbreken van juridische bijstand. [geïntimeerde] heeft er terecht op gewezen dat, hoewel [appellant] niet werd bijgestaan door juridisch adviseurs, de onderhandelingen over de overeenkomst namens [appellant] zijn gevoerd door iemand met een juridische achtergrond. Uit de correspondentie tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de overeenkomst blijkt dat [appellant] over (onder andere) artikel 5 lid 1 sub a van de overeenkomst en artikel 4 van de algemene voorwaarden specifieke vragen heeft gesteld, die door [geïntimeerde] zijn beantwoord, waarna partijen tot overeenstemming zijn gekomen. Daaruit leidt het hof af dat [appellant] de overeenkomst (en de algemene voorwaarden) zorgvuldig heeft gelezen en vragen heeft gesteld over de onderdelen die zij verduidelijkt of anders wilde zien. Aan de zijde van [appellant] was dus voldoende kennis aanwezig om te begrijpen wat de overeenkomst inhield. Bij gebrek aan vragen van [appellant] over de bedoeling van artikel 5 lid 1 sub e en/of in welke gevallen die uitzondering niet van toepassing zou zijn, luidt de conclusie dat die bepaling voor [appellant] duidelijk was en dat geen behoefte bestond om daarover te onderhandelen. Daarnaast blijkt uit de bewoordingen niet dat artikel 5 lid 1 sub e onderscheid maakt tussen een minimale of langere overschrijding van de betaaltermijn. [geïntimeerde] heeft toegelicht dat (juist) over de betaaltermijn is onderhandeld tussen partijen en dat deze op 14 dagen is vastgesteld in ruil voor een garantietermijn van twee maanden in plaats van de voor [geïntimeerde] gebruikelijke één maand. Dat de uitzondering van artikel 5 lid 1 sub e zou zien op situaties waarin de factuur nog niet (geheel) is betaald als de garantieregeling wordt ingeroepen, zoals [appellant] stelt, volgt het hof evenmin. De tekst van de bepaling biedt voor die uitleg geen aanknopingspunten en andere aanwijzingen ontbreken. [geïntimeerde] heeft toegelicht dat zij met de garantieregeling een extra service wil bieden aan haar opdrachtgevers en dat zij aan die service voorwaarden verbindt, waaronder tijdige betaling van de factuur. Dat [appellant] meent dat [geïntimeerde] geen nadeel heeft ondervonden van de minimale termijnoverschrijding, is gelet op hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd ook onvoldoende om te komen tot een andere uitleg van artikel 5 lid 1 sub e. Daarbij verwijst het hof ook naar hetgeen zij op dit punt overweegt in 5.13.
5.8.
[appellant] heeft nog gewezen op de handelwijze van [geïntimeerde] nadat de arbeidsovereenkomsten met de twee door [geïntimeerde] aangedragen kandidaten waren beëindigd. Volgens [appellant] is [geïntimeerde] op zoek gegaan naar een vervanger en mocht [appellant] dat begrijpen als het uitvoering geven door [geïntimeerde] aan de garantieregeling. Als [geïntimeerde] van mening was dat de uitzondering van artikel 5 lid 1 sub e zich voordeed, had zij dat direct moeten aangeven, aldus [appellant] .
5.9.
Ook deze door [appellant] aangevoerde omstandigheden kunnen niet tot een andere uitleg van de garantieregeling leiden. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd weersproken dat zij uitvoering heeft gegeven aan de garantieregeling. Zij heeft omwille van de commerciële relatie een vervanger willen zoeken en niet aan [appellant] toegezegd dat zij aanspraak kon maken op terugbetaling van een gedeelte van de betaalde fee. De door [appellant] overgelegde verklaring van haar CEO leidt niet tot een ander oordeel: daaruit volgt slechts dat partijen met elkaar in gesprek zijn geweest over de (gevolgen van de) beëindigde arbeidsovereenkomsten en niet dat [geïntimeerde] terugbetaling zou hebben toegezegd. Dat [geïntimeerde] zich voor het eerst in april 2023 op de uitzondering van lid 1 sub e heeft beroepen, is eveneens onvoldoende om te oordelen dat zij daarvoor de garantieregeling van toepassing achtte.
5.10.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat feiten en omstandigheden om tot een andere dan een tekstuele uitleg van de garantieregeling te komen, niet zijn komen vast te staan, ook nu er ter zake geen, laat staan een voldoende concreet, bewijsaanbod is gedaan, zodat grief II faalt.
Ad (ii): beroep op lid 1 sub e is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar
5.11.
[appellant] doet ook een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Zij stelt dat artikel 5 lid 1 sub e van de overeenkomst buiten toepassing dient te blijven, omdat dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
5.12.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het hof stelt voorop dat naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW terughoudend moet worden toegepast. Het is aan [appellant] om feiten en omstandigheden te stellen die een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW rechtvaardigen. [appellant] is daar niet in geslaagd. Het hof licht dit als volgt toe.
5.13.
[appellant] heeft verschillende omstandigheden aangevoerd, die volgens haar ertoe leiden dat de uitzondering van artikel 5 lid 1 sub e niet geldt in de onderhavige situatie. Die omstandigheden hebben betrekking op drie aspecten van de overeenkomst, namelijk de totstandkoming daarvan, de gang van zaken rondom de betaling van de factuur en de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten. Geen van deze omstandigheden leidt er echter toe dat toepassing van de uitzondering van artikel 5 lid 1 sub e naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, ook niet in onderlinge samenhang bezien.
Voor wat betreft de totstandkoming van de overeenkomst heeft het hof hiervoor in 5.7 al geoordeeld dat [appellant] een professionele partij is die ter zake voldoende kundig was om de (gevolgen van de) overeenkomst te begrijpen voordat zij deze sloot en dat voor [appellant] kennelijk duidelijk moet zijn geweest wat de gevolgen van artikel 5 lid 1 sub e waren, omdat over die bepaling verder niet is gesproken.
Ten aanzien van de betaling van de factuur heeft [appellant] onder meer aangevoerd dat geen sprake is geweest van betalingsonwil of -onmacht, dat [geïntimeerde] geen nadeel heeft ondervonden van de te late betaling en dat de termijnoverschrijding slechts één dag was. De betaaltermijn is onderdeel geweest van de onderhandelingen tussen partijen en [geïntimeerde] heeft op 21 oktober 2022 aangekondigd dat de factuur die dag verstuurd zou worden, zodat zonder nadere toelichting van [appellant] – die ontbreekt – niet valt in te zien waarom de factuur niet tijdig is betaald. [geïntimeerde] heeft bovendien gemotiveerd betwist dat zij geen nadeel leidt door te late betalingen van facturen. Tijdige betaling is voor haar niet alleen van belang voor haar cashflow, maar ook om te weten of zij gehoor moet geven aan de garantieregeling. Dat in dit geval sprake is van slechts een geringe termijnoverschrijding is in het licht hiervan niet relevant.
Tot slot stelt [appellant] dat het, kort gezegd, onredelijk is dat [appellant] heeft betaald voor kandidaten die niet (langer) bij haar werken. Hoewel te begrijpen is dat [appellant] teleurgesteld is dat de door [geïntimeerde] gevonden kandidaten minder lang voor [appellant] werkzaam zijn geweest dan zij had gehoopt, is dat geen omstandigheid die voor rekening van [geïntimeerde] dient te komen. [geïntimeerde] heeft haar opdracht, namelijk het bemiddelen bij de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en de kandidaten, immers vervuld en [appellant] was daarvoor de overeengekomen fee verschuldigd.
5.14.
Ook hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd kan niet tot het oordeel leiden dat de toepassing van artikel 5 lid 1 sub e naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zodat ook grief III faalt.
Slotsom
5.15.
De slotsom is dat de vordering van [appellant] tot terugbetaling van 50% van de fee moet worden afgewezen, omdat [appellant] de factuur van [geïntimeerde] niet tijdig heeft betaald. Grieven I, II en III treffen geen doel. Grieven IV en V hebben naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis, zodat deze geen afzonderlijke bespreking behoeven. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 2.175,00
- salaris advocaat € 1.571,00 (tarief III, 1 punt)
Totaal € 3.746,00

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 3.746,00 en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan en betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Kruithof, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en B.J. Engberts en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.