ECLI:NL:GHAMS:2025:691

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
23-001565-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld door twee of meer verenigde personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal te vergemakkelijken, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen, zoals vastgelegd in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten vonden plaats op 19 januari 2022 te Hoorn, waar de verdachte samen met een medeverdachte twee gouden kettingen heeft weggenomen van de aangever, waarbij geweld is gebruikt. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de aangever en de medeverdachte heeft meegewogen, evenals aanvullend bewijs dat in hoger beroep is gepresenteerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de diefstal en dat er sprake was van een nauwe samenwerking met de medeverdachte. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 244 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en daarnaast een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Tevens is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001565-23
datum uitspraak: 18 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 mei 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-054560-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1989,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2025 en 18 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw en de vertegenwoordiger van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2022 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee gouden kettingen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of aan andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zijn medeverdachte een zet te geven, om hem, die medeverdachte, meer kracht bij te zetten bij het binnendringen van de woning van die [benadeelde] , en/of
- die [benadeelde] vast te pakken bij zijn schouder en/of de kraag van zijn trui en/of die [benadeelde] (met een vuist) op/tegen zijn ribben te slaan en/of twee gouden kettingen (met kracht) van de nek van die [benadeelde] af rukken/trekken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de duw niet kan worden aangemerkt als een bijdrage aan het met kracht binnendringen in de woning en dat het slaan tegen de ribben niet kan worden bewezen op basis van de inhoud van het dossier. De verdediging heeft zich voor het overige gerefereerd aan de bewezenverklaring van de rechtbank.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de duw en zal worden veroordeeld voor diefstal in vereniging vergezeld van geweld door het slaan tegen de ribben van de aangever.
Oordeel van het hof
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de zet, die de verdachte tegen de rug van de medeverdachte [medeverdachte] gaf kan worden aangemerkt als een relevante bijdrage aan het met kracht binnendringen van de woning van het slachtoffer. De verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw ten aanzien van het slaan tegen de ribben en overweegt daartoe het volgende.
De aangever verklaart in zijn verhoor op 20 januari 2022 dat hij door de medeverdachte [medeverdachte] (de lange man) op zijn ribben is geslagen, toen hij de deur probeerde dicht te doen. In hoger beroep zijn stukken aan het dossier toegevoegd die ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg ontbraken. Dit betreft een uittreksel van een huisartsenjournaal en twee berichten van de afdeling radiologie van het Dijklander ziekenhuis van 21 januari 2022. Uit de inhoud van deze stukken volgt dat de aangever op 21 januari 2022 naar de huisarts is gegaan en dat deze niet alleen het letsel ten gevolge van het wegrukken van de kettingen heeft vastgesteld, maar ook dat de ribben links op meerdere plekken erg pijnlijk waren en dat daarbij ook sprake was van veel pijn in de linker bovenbuik, waarbij de huisarts beschrijft dat hij verdachte daar tijdens het onderzoek niet goed kon betasten (‘palpatie niet goed uit te voeren’). Uit de stukken blijkt verder dat in verband met aanhoudende pijnklachten aan de ribben (pijn)medicatie is voorgeschreven en dat aangever door de huisarts is doorverwezen naar het Dijklander Ziekenhuis voor beeldonderzoek. Naar het oordeel van het hof bieden deze stukken steun aan de verklaring van de aangever dat hij tijdens de confrontatie op 19 januari 2022 door de medeverdachte [medeverdachte] tegen zijn ribben is geslagen. De verklaringen van de aangever vinden voorts steun in het proces-verbaal analyse camerabeelden van 21 januari 2022, waaruit blijkt dat de medeverdachte de woning van de aangever binnendringt waarop tussen hen gedurende 12 seconden een worsteling plaatsvindt bij de voordeur/hal, vóórdat de medeverdachte de ketting van de nek van de aangever aftrekt en samen met de verdachte wegrent.
Nauwe en bewuste samenwerking
Het hof is verder van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten gericht op het voltooien van het delict. Dit blijkt onder meer uit de voorafgaande Whatsapp-berichten tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van 4 maart 2022. Hieruit blijkt dat sprake is van een gecoördineerd bezoek aan het adres van de aangever op verzoek van de verdachte. Blijkens de Whatsapp-berichten zou het om veel geld gaan en hielden de verdachte en zijn mededader er rekening mee dat er geweld toegepast zou kunnen worden. [medeverdachte] schreef in een van de WhatsAppberichten waarin de plannen werden beraamd onder meer: “nou, die stompen we zo”. Beide verdachten waren vervolgens lijfelijk aanwezig bij de diefstal met geweld en de verdachte heeft zich toen een worsteling in de deuropening ontstond niet gedistantieerd. Het hof betrekt in haar oordeel dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft beaamd dat hij de medeverdachte heeft gevraagd om mee te gaan naar de aangever om zijn kettingen af te pakken.
Alles afwegend en in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan op de hierna vermelde wijze.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 januari 2022 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander, twee gouden kettingen, die toebehoorden aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of het bezit van het gestolene te verzekeren, door
die [benadeelde] vast te pakken bij zijn trui en die [benadeelde] tegen zijn ribben te slaan en twee gouden kettingen (met kracht) van de nek van die [benadeelde] af rukken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in de bijlage van het promis vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen aanvult op na te melden wijze.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof is van oordeel dat het op pagina 10 van het vonnis opgenomen bewijsmiddel, inhoudende het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde] , gedaan op 20 januari 2022 (p. 62-63) dient te worden aangevuld. Voor de leesbaarheid zal de tekst van het betreffende bewijsmiddel geheel worden vervangen.
De inhoud van het betreffende bewijsmiddel komt te luiden:
Een proces-verbaal van verhoor aangever van 20 januari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde pagina 62).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 20 januari 2022 heb ik telefonisch aangever [benadeelde] gehoord. [benadeelde] verklaarde:
Ik zei gelijk zoiets van dat we uitgepraat waren en probeerde met kracht de deur dicht te doen, maar de lange man hield de deur tegen. Ik kreeg toen een vuistslag op mijn ribben.
Voorts is het hof van oordeel dat de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aangevuld dienen te worden met de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2025, de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] bij de raadsheer-commissaris en het uittreksel huisartsenjournaal van [benadeelde] .
De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2025; Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Wat [medeverdachte] in het verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard klopt.
Een proces-verbaal van verhoor van 6 november 2024, opgemaakt door mr. H.S.G. Verhoeff, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 november 2024 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van getuige [medeverdachte] :
U vraagt mij wat [verdachte] mij verteld heeft toen hij mij vroeg om mee te gaan.
[verdachte] vertelde mij dat hij nog 2500 euro van [benadeelde] tegoed had en dat [benadeelde] twee mooie gouden kettingen had. Hij vroeg mij om mee te gaan naar de woning van [benadeelde] om [benadeelde] te intimideren en de kettingen af te pakken.
Een huisartsenjournaal van de periode 21 januari 2022 tot 19 april 2022 betreffende [benadeelde] . Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Datum 21-01-2022
O - paar rode plekjes in de hals ribben li op meerdere plekken erg pijnlijk, maar ook erg veel pijn li in de bovenbuik, palpatie niet goed uit te voeren.
Het hiervoor vermelde bewijsmiddel, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis en daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 146 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en aan de verdachte een straf op te leggen die geen (hernieuwde) vrijheidsbeneming met zich brengt. Ten slotte heeft de raadsvrouw betoogd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en dat rekening dient te worden gehouden met het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 30 januari 2025.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging. Daarbij is hij met een ander naar de woning van de aangever gegaan en hebben zij onder toepassing van geweld de gouden kettingen van zijn nek afgetrokken. De minderjarige zoon van de aangever was ten tijde van het misdrijf in de woning aanwezig. De woning is een plek waar aangever zich bij uitstek veilig had moeten kunnen voelen. Door zo te handelen heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht en op de lichamelijke integriteit van aangever. Het toegepaste geweld heeft niet alleen pijn en letsel veroorzaakt, maar ook langdurige gevoelens van angst en onveiligheid bij hem teweeggebracht. Uit hetgeen door Slachtofferhulp Nederland namens aangever ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt dat hij sinds het misdrijf constant op zijn hoede is, minder spontaan is geworden en het vertrouwen in anderen kwijt is. Daarbij komt dat dit soort delicten gevoelens van onveiligheid in de maatschappij versterken. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, vormt in beginsel slechts de oplegging van een substantiële gevangenisstraf een passende reactie op het door de verdachte begane feit. Een en ander brengt met zich dat het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht vindt doen aan de ernst van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het feit is begaan alsmede gelet op de recidive van de verdachte. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het hier gaat om een feit dat in vereniging is gepleegd, waarbij fysiek geweld niet geschuwd is en dat de verdachte het initiatief heeft genomen om brute kracht in de persoon van de medeverdachte in te schakelen.
Het hof ziet zich evenwel geconfronteerd met het volgende. De verdachte is op 30 januari 2025 door de rechtbank Alkmaar veroordeeld ter zake van diefstal in vereniging. Daarbij is een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 18 maanden met aftrek, waarvan 10 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank Alkmaar heeft alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de opgelegde straf verbonden en daartoe onder meer overwogen dat uit het reclasseringsadvies van 2 januari 2025 blijkt dat de verdachte nog nooit ambulante behandeling gericht op verslaving heeft ontvangen en dat wordt geadviseerd om dit in te zetten. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk en met de uitvoering van de bijzondere voorwaarden is net een begin gemaakt.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de verdachte is toegelaten tot begeleid wonen bij [instelling] en dat hij sinds 14 februari 2025 het traject volgt. Gelet op hetgeen de verdachte hieromtrent ter terechtzitting naar voren heeft gebracht lijkt het de goede kant op te gaan. In het voordeel van de verdachte weegt het hof daarom mee dat hij een positieve wending aan zijn leven lijkt te willen geven met behulp van de reclassering.
Omdat de positieve ontwikkelingen nog relatief pril zijn en de verdachte de fout lijkt in te gaan als hij zijn middelengebruik niet onder controle heeft, acht het hof het aangewezen om een fors deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, als stok achter de deur. Daarnaast zal het hof de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van maximale duur opleggen. Hiermee wil het hof enerzijds de ernst van het feit benadrukken en beoogt het de verdachte anderzijds te stimuleren op het goede pad te blijven.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 244 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Aangever [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 9.888,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 7.488,00 als vergoeding voor materiële schade en € 2.400,00 ter compensatie van immateriële schade. De materiële schade bestaat uit;
- € 6.750,00 twee gouden kettingen (€ 11.750,00 – uitkering verzekering á € 5000,00)
- € 294,00 twee weken zwaar beperkt (richtlijn huishoudelijke hulp)
- € 444,00 zes weken licht beperkt (richtlijn huishoudelijke hulp)
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 8.200,00. Het hof begrijpt dat bedoeld is € 8.250,00, nu ter zitting de onderbouwing van het bedrag bestond uit € 6.750,00 voor de gouden kettingen en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de huishoudelijke hulp niet is onderbouwd noch aannemelijk is gemaakt, zodat deze post moet worden afgewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft zij betoogd dat onderhavig feit geen feit betreft waaruit naar zijn aard psychisch letsel voortvloeit. De raadsvrouw heeft het hof verder verzocht om, in het geval van toewijzing, de beslissing van de rechtbank te bekrachtigen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiele schade
Het hof neemt over hetgeen ten aanzien van de weggenomen kettingen is overwogen onder ‘7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel’ in het vonnis waarvan beroep. Hetgeen hieromtrent in hoger beroep door of namens de verdachte is aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 6.750,00. Het hof is van oordeel dat dit hoofdelijk opgelegd dient te worden, nu sprake is van het plegen van diefstal met geweld in vereniging en de schade door de daders gezamenlijk is veroorzaakt. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de gestelde kosten voor huishoudelijke hulp onvoldoende onderbouwd zijn. In zoverre kan de benadeelde partij daarom ten aanzien van deze schadepost in zijn vordering niet worden ontvangen.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in de persoon is aangetast. Op basis van het uittreksel huisartsenjournaal betreffende de aangever is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Gelet op de onderbouwing van de vordering, de verwijzing naar vergelijkbare gevallen, het bewezenverklaarde geweld, waaronder het slaan op de ribben, en de grote en langdurige psychische impact die het incident volgens de schriftelijke slachtofferverklaring en het uittreksel huisartsenjournaal op de benadeelde partij heeft gehad, stelt het hof de door de benadeelde partij geleden immateriële schade naar billijkheid vast op € 1.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd, gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
244 (tweehonderdvierenveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
240 (tweehonderdveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.250,00 (achtduizend tweehonderdvijftig euro) bestaande uit € 6.750,00 (zesduizend zevenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 900,00 (negenhonderd euro) aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.250,00 (achtduizend tweehonderdvijftig euro) bestaande uit € 6.750,00 (zesduizend zevenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 76 (zesenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 19 januari 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.W.T. Klappe en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 maart 2025.