ECLI:NL:GHAMS:2025:690

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
23-002028-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van 20,3 kilogram cocaïne in een woning, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 20,3 kilogram cocaïne in een woning, wat in strijd is met artikel 2 onder C van de Opiumwet. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat hem een gevangenisstraf van vijf jaar had opgelegd. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging in overweging heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 augustus 2014 te Amsterdam opzettelijk cocaïne aanwezig heeft gehad. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met een medeverdachte. Het hof heeft de redelijke termijn overschreden in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een strafkorting. Uiteindelijk is de gevangenisstraf vastgesteld op 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is een geldbedrag van € 1.950,- verbeurd verklaard, omdat dit bedrag vermoedelijk uit de opbrengsten van het bewezen verklaarde feit is verkregen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002028-16
datum uitspraak: 18 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-730064-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1964,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2025 en 18 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 augustus 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 20,3 kilogram cocaïne, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (art. 2 onder C Opiumwet)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Partiële vrijspraak medeplegen
Het hof is van oordeel dat op grond van de inhoud van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het opzettelijk aanwezig hebben van 20,3 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne in de woning aan de [adres 2]. Naar het oordeel van het hof kan niet met een voor een strafrechtelijke bewezenverklaring voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. De verdachte kan naar het oordeel van het hof daarom enkel als pleger worden aangemerkt.
Dat betekent dat partiële vrijspraak volgt voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 20,3 kilogram cocaïne.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat de verdachte veroordeeld dient te worden voor het hem tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij -kort samengevat- aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte in het appartement is geweest en dat de sleutels van het appartement niet aan de verdachte kunnen worden gelinkt. De verdachte kan niet als huurder van het appartement worden aangemerkt en er zijn (op de in het appartement aangetroffen goederen) geen (DNA)sporen van de verdachte gevonden.
Voor zover de raadsman een 359a-verweer bedoelde te voeren, heeft hij dit niet met de vereiste redenen omkleed, zodat het hof hierop niet hoeft te responderen.
Oordeel van het hof
Het hof neemt over hetgeen de rechtbank heeft overwogen in haar vonnis onder ‘4.3. oordeel van de rechtbank’ onder ‘ Inleiding’ . Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende aanwijzingen bevat dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Daartoe acht het hof het volgende redengevend.
Op 29 augustus 2014 zagen de verbalisanten medeverdachte [medeverdachte] een driecijferig nummer intoetsen bij een paneel naast de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex aan de [adres 3] tot en met [adres 4]. Direct daarna maken verbalisanten zich bij de toegangsdeur aan de medeverdachte kenbaar en worden zijn personalia gecontroleerd. Terwijl de verbalisanten nog bezig zijn met de medeverdachte, werd door andere verbalisanten gezien dat de verdachte plots achter het appartementencomplex vandaan liep. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat het de verbalisanten bekend was dat aan die achterzijde van het complex, aan de waterkant, een achterdeur van het betreffende appartementencomplex is. Voorts hadden zij vanuit hun positie op dat moment goed zicht op het gebied rond het hele complex en hadden zij de verdachte niet aan de andere kant van het complex zien lopen. Verbalisanten zagen dat de verdachte haastig bij het complex vandaan liep, terwijl hij in de richting van de politiecontrole van de medeverdachte keek en vervolgens een opvallende route liep langs de waterkant, parallel aan de [straat]. Hierbij viel het de verbalisanten op dat hij de controle van de medeverdachte in de gaten bleef houden. Op het moment dat geüniformeerde agenten de verdachte tegemoet liepen veranderde de verdachte abrupt van richting. Hij liep tussen de geparkeerde auto’s door en passeerde daarbij een klein boompje. Ter hoogte van dat boompje zagen verbalisanten de verdachte vervolgens in zijn kleding friemelen. Op de plek waar de verbalisanten de verdachte in zijn kleding zagen friemelen, werden vlak na het aanspreken van de verdachte sleutels aangetroffen. Die aangetroffen sleutels bleken later te passen op de centrale toegangsdeur van het complex van de [adres 3]-[adres 4] èn op de voordeur van de woning op nummer [adres 2], waar de tenlastegelegde verdovende middelen werden aangetroffen.
Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 8 oktober 2014 blijkt verder dat de woningverhuurbemiddelaar van het betreffende appartement de verdachte op een foto heeft herkend als zijnde de huurder van de woning. Zij verklaarde tevens dat de huurder van de woning een Engelse man betrof die de woning samen met zijn Nederlandse vriendin wilde huren. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte de Engelse nationaliteit heeft en al jaren een Nederlandse vriendin heeft.
Op grond van al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, kan het – naar het oordeel van het hof – niet anders zijn dan dat de medeverdachte door het intoetsen van het driecijferig nummer heeft aangebeld bij de woning aan de [adres 2], welke woning voorzien is van een video-intercom. De verdachte kon zodoende op de hoogte zijn van de aanwezigheid van de politie en heeft daarop direct dát appartement verlaten, waarna hij zich heeft ontdaan van de sleutels van deze woning en dit complex. Het hof is van oordeel dat gelet op de vondst van de sleutels in combinatie met de waarneming van de verbalisanten, dat de verdachte kort na het aanbellen door en aanspreken van de medeverdachte plots achter het appartementencomplex vandaan liep, waarin de door hem gehuurde woning zich bevindt, voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte op 29 augustus 2014 over de sleutels van de woning beschikte. De vervolgens in deze woning aangetroffen cocaïne bevond zich aldus op die dag in zijn machtssfeer, hij kon daarover beschikken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 augustus 2014 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 20,3 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen op bladzijde 8 tot en met 13 (bovenin) en bladzijde 16 van het promis vonnis van 25 mei 2016, dat als bijlage bij dit arrest is gevoegd, en op de bewijsmiddelen zoals deze door het hof hieronder worden toegevoegd. De in de bijlage van het (promis) vonnis vervatte bewijsmiddelen moeten worden beschouwd als te zijn ingelast in dit arrest.
Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in de bijlage van het (promis) vonnis waarvan beroep;
- onder de nummers 1, 2, 3, 4, 11 en 12;
met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen aanvult op na te melden wijze.
Aanvulling bewijsmiddelen
I.
Een proces-verbaal van bevindingen doorzoeking [adres 2] van 30 augustus 2014, documentcode 3890194, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar T-160 [doorgenummerde pagina 048].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op vrijdag 29 augustus 2014 heeft er onder leiding van de rechter-commissaris Mr. C.S Schoorl een
doorzoeking plaatsgevonden in perceel [adres 2]. Tijdens de doorzoeking werd 21 pakketten met daarin vermoedelijk cocaïne aangetroffen.
27. Ikea doos met totaal 21 pakketten, in bijkeuken, 15 bevonden zich in de doos en 6 op de tafel.
II.
Een kennisgeving van inbeslagneming, met nummer PL1300-2014212352-23, in de wettelijke vorm opgemaakt door rapporteur T-389, hoofdagent van politie eenheid Amsterdam en ondertekend door hulpofficier van justitie T-027 [doorgenummerde pagina 262].
Dit geschrift houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats: [adres 2]
Datum en tijd: 29 augustus 2014 te 20:55 uur
Omstandigheden: aangetroffen tijdens RC doorzoeking.
Goednummer: PL1300-2014212352-4822722
Object: verdovende mid (cocaïne)
Aantal: 20 pakketten
III.
Een proces-verbaal van bevindingen aanvullend proces-verbaal met betrekking tot aanleiding van 5 april 2017, met nummer 2014212352 documentcode 7999166, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] [inclusief bijlagen].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Dit proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt als aanvulling op het proces-verbaal opgemaakt in het politiesysteem BVH onder nummer 2014212352-7. De foto’s in dit proces-verbaal zijn door mij gemaakt op 21 maart 2017.
Ik zag samen met mijn collega Yskes, dat er tijdens de controle van [medeverdachte] voor de deur van het appartementencomplex [adres 3] t/m [adres 4], plots een man ([verdachte]) achter het complex vandaan liep. Wij hadden het vermoeden dat hij uit het complex kwam omdat wij weten dat aan de achterzijde van het complex, aan de waterkant, een achterdeur is (
zie onderstaande foto). Wij hadden de man ook niet aan de andere kant van het complex zien lopen, wat ons vermoeden dat hij uit het complex kwam, versterkte. Vanaf de plek waar wij stonden, hadden wij namelijk goed zicht op het gebied rond het complex (
zie onderstaande foto’s).
Wij zagen dat [verdachte] hierna haastig bij het complex vandaan liep en dat hij hierbij richting de controle van [medeverdachte] keek. Wij zagen vervolgens dat [verdachte] een hele opvallende route liep. Hij liep langs de waterkant, parallel aan de [straat], naar het parkje aan het einde van de [straat] (nabij de Hoekensgracht/H. Gerhardstraat). Daar sloeg hij rechtsaf en stak via een
brug de Slotervaart over, waarbij hij meerdere keren achterom keek. Vervolgens stak hij de Plesmanlaan over en liep de wijk Nieuw-Sloten in. Aan het begin van de wijk bleef hij even staan, waarna hij via dezelfde route terugliep in de richting van eerdergenoemd parkje. Wij zagen dat hij doorliep naar de kruising [straat]/ H. Gerhardstraat liep en dat hij daar een paar tellen op de rijbaan bleef staan, waarbij hij nogmaals richting de controle van [medeverdachte] keek (
zie bijlage 1). Wij zagen dat [verdachte] daarna verder de H. Gerhardstraat inliep, in de richting van de Pieter Calandlaan. Terwijl [verdachte] door de H. Gerhardstraat liep, zagen wij dat de door ons opgeroepen geuniformeerde eenheid arriveerde aan het einde van de straat. Wij zagen twee geüniformeerde collega’s uitstappen en naar het trottoir van de H. Gerhardstraat lopen, in de richting van [verdachte], die hen tegemoet liep. Wij zagen dat [verdachte] op dat moment heel abrupt van richting veranderde en tussen de geparkeerde auto’s door liep. Hij passeerde hierbij een klein boompje en wij zagen dat hij ter hoogte van dit boompje in zijn kleding zat te friemelen. Op de rijbaan, circa 10 meter voorbij het boompje, werd [verdachte] aangesproken en gecontroleerd.
Op de exacte plek waar wij [verdachte] in zijn kleding zagen friemelen, werden vlak na het aanspreken van [verdachte] sleutels aangetroffen (
zie bijlage 2 en onderstaande foto’s). De aangetroffen sleutels bleken later te passen op de centrale toegangsdeur van het complex [adres 3]-[adres 4] én op de voordeur van het appartement op nummer [adres 2], alwaar verdovende middelen werden aangetroffen. Het appartementencomplex [adres 3]-[adres 4] is voorzien van een video intercom.
Blijkens het proces-verbaal met documentcode 4060608 is [verdachte] door een getuige herkend
als huurder van de woning.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest. Zij heeft bij haar vordering uitdrukkelijk rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft het hof – in geval van strafoplegging – verzocht om een straf op te leggen die in lijn is met de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (Hierna: LOVS). Het uitgangspunt bij de in de onderhavige zaak aangetroffen hoeveelheid is een gevangenisstraf van 30 á 36 maanden. De door de rechtbank opgelegde en door het openbaar ministerie gevorderde straf is niet proportioneel gelet op voornoemd uitgangspunt en de feiten en omstandigheden in deze zaak. Een georganiseerd verband kan niet worden aangetoond op basis van de stukken in het dossier. De raadsman heeft tenslotte bepleit dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit dient te worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in 2014 schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. Hij heeft ruim 20 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk voorhanden gehad. Harddrugs zijn voor de volksgezondheid in het algemeen en voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. Het gebruik ervan is bezwarend en in toenemende mate ontwrichtend voor de samenleving onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Een dergelijk feit rechtvaardigt naar het oordeel van het hof ook nu nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof realiseert zich dat de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur meebrengt dat de verdachte opnieuw van zijn vrijheid zal worden beroofd. Desalniettemin brengt de ernst van het onderhavige feit ook na verloop van jaren mee dat niet volstaan kan worden met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur. Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van die straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden uitgesproken en die hun weerslag hebben gevonden in de LOVS-oriëntatiepunten.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden.
Overschrijding redelijke termijn in hoger beroep
Het is het hof gebleken dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in de fase van het hoger beroep in aanzienlijke mate is overschreden, nadat deze termijn in eerste aanleg al was overschreden met ongeveer vier maanden. Namens de verdachte is op 31 mei 2016 hoger beroep ingesteld. Ter terechtzitting van 18 februari 2025 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep plaatsgevonden, waarna het onderzoek op 18 maart 2025 is gesloten en er eindarrest wordt gewezen. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar, nadat hoger beroep is ingesteld. Het hof constateert - gelet op het vorenstaande - dat de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep is overschreden met ruim 6 jaren en 9 maanden. Het hof ziet hierin aanleiding om een, in redelijkheid op zes maanden bepaalde, strafkorting op de gevangenisstraf toe te passen.
Het hof acht daarom, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Op naam van de verdachte is, gezien de (gewijzigde) beslaglijst van 18 februari 2025, een geldbedrag van € 1.950.- (4825537) in beslag genomen. De rechtbank heeft in eerste aanleg geen beslissing op het beslag genomen. De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat dit geldbedrag dient te worden teruggegeven aan de verdachte, omdat geen relatie is aangetoond tussen het inbeslaggenomen geldbedrag en het bewezenverklaarde feit.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 15 september 2024, op pagina 68 van het dossier blijkt dat de verdachte op 29 augustus 2014 is onderworpen aan een veiligheidsfouillering. Hierbij is door verbalisant onder de verdachte een stapeltje bankbiljetten aangetroffen dat was opgerold en bijeen werd gehouden door een elastiekje. Verbalisant heeft gerelateerd dat hierbij onder andere biljetten van € 100,00 en € 200,00 zaten. Uit het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking [adres 2] blijkt voorts dat in de woning, waar verdovende middelen werden aangetroffen, een geldbedrag van € 10.220,00 is aangetroffen in een vuilniszak, welke onder het keukenblok was verstopt. Het geld in de woning was op dezelfde wijze, met een elastiekje, verpakt. In de woning werd ook een geldtelmachine aangetroffen.
Verbeurdverklaring
Het hof zal het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, zoals dit is vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst, verbeurd verklaren aangezien het gelet op de onder de verdachte aangetroffen coupures in samenhang bezien met de overige omstandigheden in deze zaak naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk is geworden dat dit geldbedrag geheel of grotendeels uit baten van het bewezen geachte is verkregen en de verdachte dit geldbedrag geheel of ten dele te eigen bate kan aanwenden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. Een geldbedrag van € 1.950.- (4825537).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van, mr. S.S.I. Jackson griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 maart 2025.