ECLI:NL:GHAMS:2025:69

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.328.945/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring en verzet tegen vonnis in civiele zaak

In deze zaak heeft appellant, die in eerste aanleg niet heeft verweer gevoerd, verzet aangetekend tegen een vonnis van de kantonrechter. Dit verzet werd echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat het vonnis geen verstekvonnis was. Appellant ging vervolgens in hoger beroep tegen zowel het oorspronkelijke vonnis als het verzetvonnis. Het hof oordeelde dat het hoger beroep tegen het eerste vonnis te laat was ingesteld en dat het beroep tegen het verzetvonnis ongegrond was. De rechter oordeelde dat er geen strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De zaak betreft een geschil over de oplevering van een huurwoning en de afrekening van energiekosten. Appellant had in eerste aanleg geen verweer gevoerd, waardoor de vordering van de geïntimeerde werd toegewezen. Het hof concludeerde dat appellant niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 21 december 2022, omdat dit te laat was ingesteld. Het hoger beroep tegen het vonnis van 3 mei 2023 werd bekrachtigd, en appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.328.945/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 9622929 CV EXPL 22-71
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 10387297 \\ CV EXPL 23-1460
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 januari 2025
in de zaak van
[appellant 1],
wonend te [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. S. Ouald Chaib te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Heijsteeg te Haarlem.
Partijen worden hierna ook [appellant 1] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Appellant is in de procedure bij de kantonrechter wel verschenen, maar heeft daar geen verweer gevoerd, zodat de vordering tegen hem is toegewezen. Tegen het gewezen vonnis heeft hij verzet ingesteld. Hij is daarin niet-ontvankelijk verklaard. Tegen het eerstgenoemde vonnis en tegen het verzetvonnis is appellant in hoger beroep gekomen. Het beroep tegen het eerste vonnis is te laat ingesteld en het beroep tegen het verzetvonnis heeft geen succes omdat de niet-ontvankelijkverklaring terecht is.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant 1] is bij dagvaarding van 17 mei 2023 in hoger beroep gekomen van twee vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland die respectievelijk op 21 december 2022 onder bovengenoemd zaak-/rolnummer en op 3 mei 2023 onder bovengenoemd zaaknummer tussen partijen zijn gewezen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 3 december 2024 laten toelichten door hun hiervoor genoemde advocaten. [geïntimeerde] heeft bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant 1] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen, het verzet gegrond zal verklaren en de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank, dan wel de zaak zelf zal afdoen en de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van [appellant 1] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in hoger beroep, met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

[appellant 1] heeft in het verleden van [geïntimeerde] een woning gehuurd. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de wijze waarop [appellant 1] de woning heeft opgeleverd en over de afrekening van energiekosten.

4.Eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft bij dagvaarding 3 januari 2022 gevorderd dat [appellant 1] , uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 10.469,94 ter zake van opleveringsschade en onbetaalde energiekosten, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2
Op 1 maart 2022 heeft [appellant 1] aan de rechtbank een e-mail gestuurd, waarin hij het verstek heeft gezuiverd.
4.3
In het bestreden vonnis van 21 december 2022 heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant 1] uitstel heeft gevraagd voor het voeren van verweer en na het verlenen van uitstel niet meer heeft gereageerd. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, behoudens dat wettelijke rente is toegewezen over de gevorderde hoofdsom en niet over het door [geïntimeerde] genoemde bedrag van € 10.654,68.
4.4
[appellant 1] is bij dagvaarding van 17 februari 2023 in verzet gekomen tegen het vonnis van 21 december 2022.
4.5
Bij het bestreden vonnis van 3 mei 2023 heeft de kantonrechter [appellant 1] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet op grond van de overweging dat het vonnis van 21 december 2022 geen verstekvonnis is, maar op tegenspraak is gewezen.

5.Beoordeling

5.1
[appellant 1] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. De eerste twee grieven hebben betrekking op de processuele gang van zaken en de derde bevat een inhoudelijk verweer tegen de vordering van [geïntimeerde] .
5.2
In de toelichting op de eerste twee grieven heeft [appellant 1] het volgende aangevoerd. De inleidende dagvaarding heeft [appellant 1] niet bereikt. Nadat hij op zijn voormalige adres een brief had ontvangen waarin stond dat er een rechtszaak tegen hem liep, heeft hij zich tot een juridisch adviesbureau gewend. Op advies daarvan is hij naar de rechtbank in Haarlem gegaan, waar hem het zaak-/rolnummer werd verstrekt en werd geadviseerd een e-mail te sturen om het verstek te zuiveren. Dat heeft hij gedaan, maar afgezien van een automatisch gegenereerde ontvangstbevestiging heeft hij daarna niets meer gehoord. Na terugkomst van een vakantie heeft hij kennis genomen van het vonnis. Toen is hij stappen gaan ondernemen. Het enkele feit dat [appellant 1] een geautomatiseerde ontvangstbevestiging heeft ontvangen, is onvoldoende voor de conclusie dat een procedure op tegenspraak heeft plaatsgevonden. [appellant 1] heeft immers nooit een bericht van de rechtbank ontvangen binnen welke termijn hij verweer kon voeren of wanneer hij tijdens een zitting zijn standpunt over de vordering naar voren kon brengen. Doordat geen uitwisseling van standpunten heeft plaatsgevonden, is de procesgang te beschouwen als een verstekprocedure. [appellant 1] heeft geen eerlijk proces gehad omdat het in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde recht op hoor en wederhoor is geschonden. Daarbij komt dat [appellant 1] nog tijdig hoger beroep had kunnen instellen tegen het vonnis van 21 december 2022 als de rechtbank voor 21 maart 2023 op de verzetdagvaarding had beslist, aldus nog steeds [appellant 1] . Hij verzoekt het hof hem in de gelegenheid te stellen alsnog inhoudelijk verweer te voeren.
5.3
Het hof kan niet beoordelen of [appellant 1] inderdaad, zoals hij stelt, van de rechtbank geen bericht heeft ontvangen binnen welke termijn hij verweer moest voeren tegen de vordering. Het hof acht dat echter ook niet relevant. Als per abuis zo’n bericht niet is gestuurd of is gestuurd naar een adres waarop [appellant 1] niet kon worden bereikt, doet die omstandigheid niet af aan het feit dat het vonnis van 21 december 2022 een vonnis op tegenspraak is. Dat het een vonnis op tegenspraak is, is bij lezing daarvan ook duidelijk. Misschien niet voor [appellant 1] zelf, maar wel voor de advocaat die hem al bijstond ten tijde van het uitbrengen van de verzetdagvaarding.
5.4
Als een vonnis op tegenspraak berust op een processuele of inhoudelijke fout van de rechtbank, kan die fout worden geredresseerd in een hogerberoepsprocedure. Dat is de herstelfunctie van het hoger beroep. Het hoger beroep moet dan wel op de juiste wijze en binnen de voorgeschreven termijn worden ingesteld. Het - veronderstelde - feit dat de rechtbank een fout heeft gemaakt, rechtvaardigt niet dat van deze vereisten wordt afgeweken. Strijd met artikel 6 EVRM levert dit niet op, omdat [appellant 1] een reële mogelijkheid heeft gehad zich tegen de vordering te verweren in hoger beroep.
5.5
Op zichzelf is het correct dat [appellant 1] nog tijdig een hogerberoepdagvaarding had kunnen uitbrengen als de kantonrechter binnen ongeveer een maand op de verzetdagvaarding had beslist. Dat zou een meevaller voor [appellant 1] zijn geweest, maar op zo’n snelle reactie kon hij geen aanspraak maken. Dat dat niet is gebeurd, vormt dus geen rechtvaardiging voor het te laat instellen van hoger beroep.
5.6
Wat hierboven is overwogen leidt tot de volgende conclusies. [appellant 1] kan niet worden ontvangen in het hoger beroep tegen het vonnis van 21 december 2022, omdat hij dat te laat heeft ingesteld. Het hoger beroep tegen het vonnis van 3 mei 2023 is weliswaar tijdig ingesteld, maar faalt omdat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat het vonnis van 21 december 2022 een vonnis op tegenspraak is, waartegen geen verzet kan worden ingesteld. Aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering komt het hof daarom niet toe.
5.7
Als de in het ongelijk gestelde partij moet [appellant 1] de kosten van het hoger beroep dragen. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 343,=
- salaris advocaat € 2.428,= (tarief II, 2 punten)
Totaal € 2.771,=.

6.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellant 1] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het bestreden vonnis van 21 december 2022;
bekrachtigt het bestreden vonnis van 3 mei 2023;
veroordeelt [appellant 1] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 2.771,=, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J.R. Brons, mr. J.C.W. Rang en mr. M. Scheeper en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.