ECLI:NL:GHAMS:2025:689

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
23-002029-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van 20,3 kilogram cocaïne met vrijspraak medeplegen en verwerping van etnisch profileren verweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 20,3 kilogram cocaïne in een woning, wat in strijd is met artikel 2 onder C van de Opiumwet. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte vrijgesproken van medeplegen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met een medeverdachte. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, en het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, evenals de argumenten van de verdediging, waaronder claims van etnisch profileren en onrechtmatig binnentreden. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de controle op de verdachte niet uitsluitend op basis van zijn etnische achtergrond was gebaseerd. Het hof heeft de straf verlaagd tot 30 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is een geldbedrag van € 10.245,- verbeurd verklaard, dat als opbrengst van het strafbare feit werd beschouwd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002029-16
datum uitspraak: 18 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-730063-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1970,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2025 en 18 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 23 augustus 2014 tot en met 29 augustus 2014 dan wel op of omstreeks 29 augustus 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 20,3 kilogram cocaïne, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (art. 2 onder C Opiumwet)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Partiële vrijspraak medeplegen
Het hof is van oordeel dat op grond van de inhoud van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het opzettelijk aanwezig hebben van 20,3 kilogram cocaïne in de woning aan de [adres 2] . Naar het oordeel van het hof kan niet met een voor een strafrechtelijke bewezenverklaring voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . De verdachte kan naar het oordeel van het hof daarom enkel als pleger worden aangemerkt.
Dat betekent dat partiële vrijspraak volgt voor het
medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 20,3 kilogram cocaïne.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit wegens -kort samengevat- onvoldoende wettig en overtuigend bewijs als gevolg van onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek. Daartoe heeft zij betoogd dat het vermoeden dat de verdachte een strafbaar feit zou plegen met de medeverdachte louter is gebaseerd op etnisch profileren, en dat het volgen en controleren van de verdachte onrechtmatig was. Daarnaast was sprake van onrechtmatig binnentreden en doorzoeken van de woning, omdat op het moment van binnentreding geen sprake was van een redelijk vermoeden, zoals vereist in zowel de Opiumwet als de Wet Wapens en Munitie. Dit levert – aldus de raadsvrouw – vormverzuimen op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), hetgeen bewijsuitsluiting van de hierdoor verkregen bewijsmiddelen tot gevolg moet hebben.
Oordeel van het hof
Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen in haar vonnis onder ‘4.3. oordeel van de rechtbank’ onder ‘ Inleiding en de rechtmatigheid van het bewijs’ en neemt deze overwegingen over. Hetgeen in hoger beroep door of namens de verdachte is aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat gelet op alle omstandigheden, zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , geen sprake is van een controle die uitsluitend of in overwegende mate op basis van het ‘Britse uiterlijk’ of de Britse nationaliteit van de verdachte heeft plaatsgevonden. In aanvulling op de overwegingen van de rechtbank overweegt het hof alsvolgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 30 augustus 2014 waren meerdere verbalisanten belast met het surveilleren in de omgeving van de [straat] . Zij waren er ambtshalve mee bekend dat er de afgelopen jaren meermalen drugs- en wapensgerelateerde zaken waren geweest in de bewuste appartementencomplexen van de [straat] en dat daar opvallend veel Britse criminelen verbleven. Het viel hen op dat de verdachte zijn omgeving goed in de gaten hield, veelvuldig en opvallend om zich heen en achterom keek en daarbij een aantal keer kort het halletje van de [winkel] supermarkt inliep, om er vervolgens vrijwel direct weer uit te komen. Gedurende de korte observatie die volgde bleef de verdachte opvallend gedrag vertonen. Uiteindelijk is -mede- gelet op de ambtshalve kennis van de verbalisanten besloten om de verdachte aan te spreken. Hoewel door verbalisanten expliciet is gerelateerd dat sterk werd vermoed dat de verdachte een Britse afkomst had, biedt het proces-verbaal – ook gegeven wat hiervoor is overwogen over de omstandigheden waaronder de verdachte werd aangetroffen – te weinig aanknopingspunten om te stellen dat de controle die volgde
enkelis gebaseerd op de etnische achtergrond van de verdachte. Het betreden van het appartement was rechtmatig omdat er op dat moment een redelijk vermoeden in de zin van artikel 9 van de Opiumwet en/of artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie was. Een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv doet zich naar het oordeel van het hof dan ook niet voor. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 augustus 2014 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 20,3 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen op bladzijde 8 tot en met 15 (bovenin) van het promis vonnis van 25 mei 2016, dat als bijlage bij dit arrest is gevoegd, en op de bewijsmiddelen zoals deze door het hof hieronder worden toegevoegd. De in de bijlage van het (promis) vonnis vervatte bewijsmiddelen moeten worden beschouwd als te zijn ingelast in dit arrest.
Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in de bijlage van het (promis) vonnis waarvan beroep;
- onder de nummers 1 tot en met 8;
met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen aanvult op na te melden wijze.
Aanvulling bewijsmiddelen
I.
Een proces-verbaal van bevindingen doorzoeking [adres 2] documentcode 3890194 van 30 augustus 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar T-160 [doorgenummerde pagina 048].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op vrijdag 29 augustus 2014 heeft er onder leiding van de rechter-commissaris Mr. C.S Schoorl een
doorzoeking plaatsgevonden in perceel [adres 2] . Tijdens de doorzoeking werd 21 pakketten met daarin vermoedelijk cocaïne aangetroffen.
27. Ikea doos met totaal 21 pakketten, in bijkeuken, 15 bevonden zich in de doos en 6 op de tafel.
II.
Een kennisgeving van inbeslagneming, met nummer PL1300-2014212352-23, in de wettelijke vorm opgemaakt door rapporteur T-389, hoofdagent van politie eenheid Amsterdam en ondertekend door hulpofficier van justitie T-027 [doorgenummerde pagina 262].
Dit geschrift houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats: [adres 2]
Datum en tijd: 29 augustus 2014 te 20:55 uur
Omstandigheden: aangetroffen tijdens RC doorzoeking.
Goednummer: PL1300-2014212352-4822722
Object: verdovende mid (cocaïne)
Aantal: 20 pakketten

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest. Zij heeft bij haar vordering uitdrukkelijk rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsvrouw heeft het hof – in geval van strafoplegging – verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht met daarnaast een fors voorwaardelijk deel. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat de verdachte een baan en een stabiel bestaan heeft in Engeland en dat nu geen strafdoel meer is gediend bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit dient te worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in 2014 schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. Hij heeft ruim 20 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk aanwezig gehad. Harddrugs zijn voor de volksgezondheid in het algemeen en voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. Het gebruik ervan is bezwarend en in toenemende mate ontwrichtend voor de samenleving onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Een dergelijk feit rechtvaardigt naar het oordeel van het hof ook nu nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof realiseert zich dat de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur meebrengt dat de verdachte opnieuw van zijn vrijheid zal worden beroofd. Desalniettemin brengt de ernst van het onderhavige feit mee dat ook na verloop van jaren niet volstaan kan worden met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur. Een voorwaardelijke gevangenisstraf als aanvulling op de inmiddels ondergane voorlopige hechtenis, zoals door de verdediging is bepleit, volstaat naar het oordeel van het hof dus niet. Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden uitgesproken en die hun weerslag hebben gevonden in de LOVS-oriëntatiepunten.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden.
Overschrijding redelijke termijn in hoger beroep
Het is het hof gebleken dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in de fase van het hoger beroep in aanzienlijke mate is overschreden, nadat deze termijn in eerste aanleg al was overschreden met ongeveer vier maanden. Namens de verdachte is op 31 mei 2016 hoger beroep ingesteld. Ter terechtzitting van 18 februari 2025 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep plaatsgevonden, waarna het onderzoek op 18 maart 2025 is gesloten en er eindarrest is gewezen. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar, nadat hoger beroep is ingesteld. Het hof constateert - gelet op het vorenstaande - dat de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep is overschreden met ruim 6 jaren en 9 maanden. Het hof ziet in de forse totale overschrijding van de redelijke termijn in de gehele procedure tot nu toe aanleiding om een, in redelijkheid op zes maanden bepaalde, strafkorting op de gevangenisstraf toe te passen.
Het hof acht daarom, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Uit het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking [adres 2] op pagina 48 van het dossier blijkt dat in de woning een geldbedrag van € 10.220,00 is aangetroffen in een vuilniszak, welke onder het keukenblok was verstopt. In de woning werd ook een geldtelmachine aangetroffen. Het geld is blijkens de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 267 van het dossier inbeslaggenomen onder vermelding van goednummer 4825526.
Op naam van de verdachte is, gezien de (gewijzigde) beslaglijst van 18 februari 2025, een geldbedrag van € 10.245,00 (goednummer 4825526) in beslag genomen. Het hof zal het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, zoals dit is vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst, verbeurd verklaren aangezien het gelet op de vindplaats en de aangetroffen coupures voldoende aannemelijk is geworden dat dit geldbedrag geheel of grotendeels uit baten van het bewezen geachte is verkregen en de verdachte dit geldbedrag geheel of ten dele te eigen bate kan aanwenden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. Een geldbedrag van € 10.245.- (4825526).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van, mr. S.S.I. Jackson griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 maart 2025.